De Grot van Plato:
De allegorie van de grot, hoe kan een maatschappij rechtvaardig zijn en wat betekent dat voor de
rechtvaardigheid van de burgers?
Plato vertelt het verhaal van de grot om zijn leer te verduidelijken.
Er zitten gevangenen in een grot, achter hen is een vuur en voor hen een muur, tussen het vuur en de
muur is een klein muurtje. Op de muur zien de gevangenen allemaal schaduwen van lopende mensen.
Volgens Plato zijn de schaduwen niet echt, het is een symbool, het is geen echte weerspiegeling van
de werkelijkheid. De gevangenen voelen niet dat ze gevangenen zijn.
Op een dag wordt er iemand met geweld bevrijd, deze persoon werd mee naar buiten genomen en
zag de ‘echte’ werkelijkheid. De werkelijkheid ligt buiten de grot. De gevangenen gaat terug naar
binnen en verteld dat hij ‘het licht’ heeft gezien. Niemand binnen de grot luistert.
We zien een passief moment, je ziet iets in je leven, waardoor je aan de werkelijkheid begint te
twijfelen.
De manier om naar deze werkelijkheid te kijken wordt binnen de filosofie vergeleken met het
kijken als een kind.
De filosofie vertrekt vanuit de verwondering:
‘is de werkelijkheid die ik de werkelijkheid noem, de echte werkelijkheid?’
Dietsjeck geeft hier een antwoord op:
Je wordt niet geboren in de realiteit, je wordt geboren in de symbolische orde, als je geboren wordt
dan is deze wereld niet de echte werkelijkheid want hier is al een structuur, er heerst een taal, men
heeft u al een naam gegeven. de wereld is al geordend door anderen.
Dietsjeck zegt; er zullen momenten komen dat je even de echte werkelijkheid ontdekt, wanneer je
iets ernstig meemaakt en beseft dat de realiteit anders is dan dat je dacht. Je wordt losgetrokken uit
het levensbeeld.
(vb. glimlacht = symbolisch / schaterlach = je hebt geen controle meer = realiteit)
De ‘tweede natuur’ wordt het voorwerp van een kritische reflectie:
Voor ons is alles wat we zien echt, dat is de tweede natuur. (vb. voor ons is de zon de zon, maar als je
je de zon probeert voor te stellen zonder dat de zon er is, dan lukt dit niet, we geven termen aan
objecten waardoor we denken dat dit echt zo is)
de bedoeling is om deze werkelijkheid, de tweede natuur in vraag te stellen.
‘wat is echt? Wat is de echte realiteit? Is dit zintuiglijk of is dit reël?
Filosofie en ideologie:
Filosofie = wetenschap
- Argumentatie de filosofie onderscheid zich omdat ze zichzelf steeds in vraag blijft stellen
- Technisch vocabularium heeft vaktermen
- Stelling poneren om onze argumentatie te versterken moeten we bepaalde stellingen
kunnen weerleggen.
De verwondering blijft in het spel:
- De filosoof stelt zich open er mag kritiek komen op de stelling die de filosoof aanhaalt, het
gaat over het nadenken over bepaalde zaken.
- Ruimte voor kritiek en vragen
Filosofie VS ideologie:
- Bij een ideologie is er een definitieve zekerheid, dit hebben we niet bij filosofie
- Een ideologie is eerder conservatief
,De laatste jaren is er een verfijning van de filosofie, er is een vooruitgang. De theorieën worden
stilaan beter dan vroeger omdat er steeds meer vooruitgang is. het is niet perse ‘beter’ maar wij
geloven dat het beter is.
Historiciteit van de filosofie:
- Spatio-temporele context een filosoof is afhankelijk van waar en wanneer deze discipline
beoefent wordt. Er zijn gelijkenissen tussen bepaalde plaatsen, maar wij bekijken vooral de
Westerse Filosofie.
de vragen en de antwoorden op filosofische vraagstukken veranderen voortdurend.
de vragen en antwoorden worden meestal gemaakt door de witte, rijke mannen, de
geschiedenis van de Westerse Filosofie is door hen ontstaan.
we stellen nu andere vragen dan dat we ons vroeger stelden.
- Filosofie is wezenlijk historisch
Hegel: “Die Philosophie ist ihre Zeit in Gedanken erfasst.’
De filosofie is een uitdrukking van de tijdsgeest die er op het moment heerst, volgens Hegel
moeten we kijken naar de ontwikkeling van de filosofie. Het duurt namelijk tot de 20 e eeuw
vooraleer e een reflexieve beweging gaan maken (= terugbuigen naar reflectie over jezelf)
- De interpretatie is historisch bepaald; historisch object en historisch subject:
De bedoeling is dat we niet enkel het object historisch gaan bekijken, maar ook het verhaal.
Het gaat niet enkle over historische objecten maar ook over de subjecten.
(vb. niet alleen de tekst, maar ook degene die de tekst leest)
vroeger dacht men te kunnen ontsnappen aan de historie, maar als je leest heb je
bepaalde vooroordelen, je kan deze niet zomaar weglaten.
Betekent dit dat er een bepaalde norm kan zijn? Archimedes zei ‘geef me een punt en ik hef
de wereld op.’ het is moeilijk om te zeggen dat een bepaalde theorie beter is dan een
andere, maar dat is dan ook een vooroordeel, misschien is de theorie op dit moment beter in
deze tijdsgeest.
Wereldbeelden:
- Bestaanshorizon waarin we geworpen zijn, die voor ons gekozen is:
een persoon hangt af van de plaats waar hij staan, er is een kader voor ons gemaakt dat
bepaalt op welke manier wij kijken, de manier waarop we kijken wordt bepaalt door ons ‘ik’-
zijn.
als wij kijken naar de geschiedenis, veranderd deze op een moment van een drastische
verandering, wij hebben bepaald wanneer we over gingen van de oudheid naar de
middeleeuwen, dat is door de mens bepaalt. We kijken naar de breuklijnen.
- De wereldbeelden zijn veranderlijk door:
o Revoluties
o Avant-garde
o Breuken
- Wijsbegeerte VS wereldbeeld:
o Conservatief VS legitimerend
o Kritisch VS progressief
wijsbegeerte is kritisch ten opzichte van de wereldbeelden, de wijsbegeerte kan
conservatief zijn zoals Marx verkondigde, maar tegelijk kan deze ook legitimerend zijn, door
het status-qua te behouden.
,DEEL 1: lotgevallen filosofische rationaliteit.
1) Oudheid
Van mythos naar logos:
Mythos = verhalend, mythen
Logos = logica, de rede
Men verklaarde de werkelijkheid aan de hand van mythes, deze mythen spelen zich af in het
verleden, maar zonder duidelijke tijdsbepaling.
Deze mythes zijn:
- Gronleggend
- Niet kritisch
- Normatief en legitimerend
(vb. mythe van Persefonae, dochter leeft in onderwereld bij Hades, moeder is godin van de natuur,
Persefonae mag terug naar de wereld, maar ze eet 6 granaatappelpitten, hierdoor zit ze 6 van de 12
maanden in de onderwereld en 6 van de 12 maanden in de gewone wereld; de verklaring van de
seizoenen)
In de 6e eeuw komt er een cultuurshock, er komt veel kritiek door contact dat men krijgt met
vreemde volkeren, mensen beginnen zich vragen te stellen over de mythen.
Ook gaat men over van mondelinge overdracht naar schriftelijke overdracht.
De 3e evolutie gaat over de godsdienst, in het begin was het goddelijke van belang, mensen
aanbidden de zon en de natuurfeonomenen maar er komt een desacralisering van de natuur; het
goddelijke wijkt uit in de natuur en er ontstaan goden die tot de natuur behoren, maar die zelf geen
natuur meer zijn.
Deze 3 evoluties zorgen voor het Griekse Wonder:
De kennis en de logos, men geloofde niet alleen meer de verhaaltjes die werden verkondigd, er
ontstaat het idee van ‘theoria’ = het weten omwille van het weten.
We moeten beschouwen, aanvaarden en lusiteren.
zo gaan we over van Mythos naar Logos.
Natuurfilosofen:
De filosofie ontstaan als natuurfilosofie.
men gaat de natuur bestuderen, iets wat op zichzelf staat.
“gedesacraliseerde natuur als Phusis” Phusis = natuur; Phusae = wat doet groeien.
De natuur wordt gezien als een organisme, iets wat zelf kan groeien, de natuur hangt NIET vast aan
de goden, het staat los van anderen.
Uitgangspunt: de natuur = schoon = Kosmos (Cosmetica) de orde van de natuur is dezelfde als de
orde van mijn denken “ik denk volgens logos en de natuur werkt ook volgens logos”, “mijn
rationaliteit is dezelfde als de rationaliteit van de natuur”.
Kosmologie (natuur samen met de Logos)
De natuurfilosofen gaan opzoek naar een eerste materieel element dat de werkelijkheid vertaald.
Thalis zegt “alles komt uit het water” (mens voortgevloeit uit de vis)
ze gaan opzoek naar de “oer-stof” aan de hand van de werkelijkheid verklaren.
Anaximander zal een oerstof aanduiden; “Apeiron” het niet omgrensde, maar het is allemaal
stoffelijk; materialistisch.
, De natuurfilosofen gaan uit van een parallel tussen denken en de werkelijkheid.
als we opzoek gaan naar de oerbeginsel, dan zoeken we een Archae, een bouwsteen, deze is
materieel (water, lucht, vuur, aarde).
2 belangrijke natuurfilosofen:
1) HERACLITUS (500 VC)
Heraclitus wordt gezien als de filosoof van het worden.
heraclitus is duister, hij is neerkijkend op de massa, hij stond bekend als ‘de huilende
filosoof’.
we bevinden ons in de Weskust van Azië (Turkije)
“alles vloeit, niets blijft.” deze zin vloeit voort uit een dialoog van Plato met Heraclitus = de
Cratilus.
Heraclitus beweert dat alles vergankelijk is, u ziet constant tegengestelden die op elkaar inwerken en
die op een bepaalde manier met elkaar in verband staan. De ware werkelijkheid is de werkelijkheid
die wij nu, op dit moment zien; “chaos”.
MAAR hij gaat er wel vanuit dat het universum een ordelijk geheel is dat tot stand komt door
tegengestelde krachten die constant met elkaar in verband staan.
Er is een permanente “flux”; een permanente flow er is spanning, deze spanning tussen
tegenstellingen is constitutief, creatief, creërend, het is namelijk de grond van de eenheid.
het is NIET zo dat tegengestelden elkaar opheffen; ze hebben elkaar nodig om te kunnen bestaan.
Deze tegengestelden spelen op 3 vlakken:
- Complementair = geen dag zonder nacht, ze hebben elkaar nodig en vullen elkaar aan
- Ze gaan in elkaar over = iets wat jong is wordt oud, koud wordt warm
- De tegengestelden kunnen in hetzelfde iets liggen, ze zijn relatief = zeewater is dodelijk voor
mensen, maar vissen overleven er in.
Heraclitus zegt “het leven is als een boog” dit is een metafoor:
De boog is de eenheid van de tegengestelden. Je hebt een stok; iets wat recht wil blijven. Je hebt een
touw; bedoelt om de plooien. Deze 2 tegenstellingen hebben elkaar nodig om de boog te vormen.
De bouwsteen “Archae” voor Heraclitus is het vuur, vuur helpt ons met dingen (koken, warmte,..)
maar tegelijk is vuur vernietigend (brand).
Uitspraken Heraclitus:
- “oorlog is de vader van alles.” alles in de werkelijkheid wordt in stand gehouden door
permanente dingen, constante strijd tussen tegenstellingen op 3 niveau’s.
( allle uitspraken van Heraclitus zijn een verzameling van teksten van andere filosofen, hierdoor
weten we niet wanneer in chronologische volgorde wat is gezegd.)
- “De zee is het zuiverste en het onzuiverste wat er is”
- “ De weg naar boven is dezelfde weg als de weg naar onder.”
De Cratilus dialoog is een dialoog over de taal, als we in deze dialoog het standpunt van Heraclitus
volgen, dan moeten we alle substantieven schrappen, want deze substantieven zeggen dat dingen
niet veranderlijk zijn. (Vb. ‘rivier’ een rivier veranderd constant, het is niet altijd dezelfde rivier,
eens je een stap zet in de rivier is het al niet meer dezelfde rivier.)
we kunen alleen werkwoorden overhouden; ‘dat ding dat stroomt’.