Hierbij een volledige samenvatting voor de module Cognitieve en Neuropsychologie. Deze samenvatting is gemaakt van het boek Klinische Neuropsychologie (2022). De module wordt aangeboden door het Saxion in je eerste leerjaar als student van Toegepast Psychologie. De samenvatting is uitgebreid en leg...
Opgeslagen herinneringen buiten het werkgeheugen worden tot het langetermijngeheugen gerekend. Waarvan zijn je herinneringen aan je vakantie van vorige zomer, aan wat je vanochtend gegeten hebt of aan wat je tien minuten geleden op social media bekeek een voorbeeld?
a. Dit zijn voorbeelden van herinneringen uit het episodisch langetermijngeheugen.
b. Dit zijn voorbeelden van herinneringen uit het werkgeheugen.
c. Dit zijn voorbeelden van herinneringen uit het impliciet langetermijngeheugen.
Antwoord: a. Dit zijn voorbeelden van herinneringen uit het episodisch langetermijngeheugen.
2.
Wat is de rol van de Supplementary Motor Area (SMA) binnen de cognitieve functie ‘Motoriek’?
a. Voorbereiding en initiatie van geplande bewegingen.
b. Plannen en coördineren van taak gerelateerde bewegingen.
c. Uitvoering van bewegingen.
Antwoord: a. Voorbereiding en initiatie van geplande bewegingen.
3.
Welk van onderstaande beschrijvingen is een voorbeeld van het begrip breinreserve?
a. Cognitieve capaciteiten en vaardigheden die zijn verworven voordat iemand hersenschade oploopt.
b. Structurele eigenschappen van iemands hersenen, zoals een dikke neocortex.
c. Iemands premorbide IQ, opleiding en beroep.
Antwoord: b. Structurele eigenschappen van iemands hersenen, zoals een dikke neocortex.
4.
Onderzoek naar de effectiviteit van niet-invasieve hersenstimulatie om het functioneren na hersenletsel te verbeteren laat veelbelovende resultaten zien. Waarom wordt deze techniek desondanks (nog) niet ingezet om patiënten met hersenletsel te behandelen?
a. De klinische relevantie van het onderzoek is zeer beperkt omdat o.a. de effecten in het dagelijks leven van de patiënt niet onderzocht zijn.
b. De kans op neuronaal herstel na hersenletsel is het grootst als er géén hersenstimulatie plaatsvindt.
c. Niet-invasieve hersenstimulatie heeft vooral tot gevolg dat corticale gebieden afgeremd (geïnhibeerd) worden.
Antwoord: a. De klinische relevantie van het onderzoek is zeer beperkt omdat o.a. de effecten in het dagelijks leven van de patiënt niet onderzocht zijn.
5.
Thomas heeft een beroerte gehad. Hij heeft veel moeite met het begrijpen van bepaalde woorden. Hij kan wel vloeiend spreken, dit doet hij zelfs in hoog tempo. Ook het nazeggen van woorden gaat lastig. Volgens de klassieke taxonomie is er sprake van…
a. Afasie van Broca
b. Afasie van Wernicke
c. Conductieafasie
Antwoord: b. Afasie van Wernicke
Voorbeeld van de inhoud
Cognitieve en neuropsychologie
Hoofdstuk 1 ⎯ Cognitieve psychologie
Cognitieve psychologie: de wetenschappelijke studie van mentale processen die bestudeerd
worden om het gedrag en het normaal functioneren van de hersenen te beschermen.
Cognitieve functies:
› Aandacht
› Taal
› Geheugen
› Actie en motoriek
› Executieve functies
Wijsgerige psychologie: de eerste periode waarin de intenties van gedachtes worden
onderzocht door introspectie: door naar jezelf te kijken (verwerking).
Behaviorisme/ gedragspsychologie: gedrag wordt verklaard in termen van materiële
processen, oorzaak-gevolg en stimulus-respons. Ze kijken naar de input en output van
prikkels. Gedrag is een reactie op een prikkel uit de omgeving.
Er zijn 2 visies van de mens:
Ene kant is materialistisch/mechanistisch: de mens wordt opgevat als een complex
mechanisme dat net zoals een machine uit elkaar kan worden gehaald en daarna weer kan
worden opgebouwd. Een mens is niet anders dan een dier of machine.
De andere kant is mentalistisch: lichaam en geest zijn gescheiden. Mensen worden niet
alleen bepaald door de wereld, maar ze scheppen ook hun wereld. Door hun culturele en
sociale omgeving verschillen mensen van dieren.
In de cognitieve neuropsychologie worden ze beide in acht genomen.
Neuropsychologie: het gaat over de relatie tot het brein en hoe zitten de cognitieve functies
in elkaar. Wat gebeurt er nou met mensen met hersenletsel. Hoe zijn cognitieve functies
verbonden met het brein. De nadruk wordt gelegd op het afwijkend functioneren van de
hersenen en er wordt ook gekeken naar de emoties.
Biologische psychologie
De biologische psychologie bestudeert de biologische basis van ons gedrag. Biopsychologen
gaan ervan uit dat gedrag gedeeltelijk overgeërfd en bepaald wordt door de wijze waarop het
zenuw- en hormonaal stelsel functioneert. De evolutietheorie als verklarend model staat
eveneens centraal in deze basisdiscipline.
Cognitieve psychologie
De cognitieve psychologie is de studie van de afzonderlijke psychische functies en processen,
zoals waarneming, bewustzijn, aandacht, geheugen, leren, denken, taal, emotie, motivatie.
Deze functies en processen worden onafhankelijk van de persoon en de situatie bestudeerd,
meestal via experimenteel onderzoek.
,Ontwikkelingspsychologie
De ontwikkelingspsychologie bestudeert het gedrag in de verschillende levensfasen: baby,
peuter, kleuter, puber, adolescent en volwassene. De menselijke ontwikkeling stopt uiteraard
niet bij de volwassenheid.
Persoonlijkheidspsychologie
De persoonlijkheidspsychologie interesseert zich voor de mens als individu, voor datgene
waarin zij verschillen van anderen: hun persoonlijkheid. Soms wordt de term differentiële
psychologie gebruikt, om de nadruk te leggen op de verschillen tussen mensen.
Sociale psychologie
Sociale psychologie omvat de studie van het gedrag van mensen in relatie tot anderen en in
relatie tot hun omgeving. Sociaal psychologen zijn voornamelijk geïnteresseerd in de vraag
hoe interactie (wisselwerking) met andere personen en de omgeving het gedrag van een
individu kan beïnvloeden. Sociale psychologie vormt de overgang tussen sociologie en
psychologie.
Methodenleer
Methodenleer of methodologie houdt zich bezig met de studie van de onderzoeksmethoden
van het empirisch wetenschappelijk onderzoek en de valstrikken waarin een onderzoek
verward kan raken bij de studie van het menselijk gedrag. Welke onderzoekmethoden zijn
toegelaten en welke niet? Welke conclusies mag je trekken? In welke situatie gebruik je
welke methode? De methodenleer is in de psychologie van zeer groot belang gezien het
complexe karakter van het onderzoeksobject. Meettheorie en psychometrie zijn onderdelen
van de methodenleer.
Waarneming: de studie van de waarneming omvat alle processen tussen het presenteren
van een fysische prikkel en de psychische beleving van deze prikkel. In deze opeenvolging van
processen worden twee fasen onderscheiden. Sensorische processen zetten de energievorm
waarvoor de sensor gevoelig is (licht, warmte, druk enzovoort) om tot elektrische impulsen
die via de zenuwbanen naar de hersenen worden geleid. Sensorische processen vinden
plaats in het zintuig (sensor) en betreffen alleen de omzetting van energievormen. Op dit
moment kun je nog niet spreken over classificatie, herkenning of interpretatie van de prikkel.
Perceptuele processen houden de interpretatie in van het resultaat van de sensorische
processen.
Aandacht: de hoeveelheid informatie die je continu met je zintuigen registreert, is
overvloedig en niet altijd even nuttig. Daarom maakt het informatieverwerkingssysteem
gebruik van een filter, een proces dat toelaat dat wij enkel bepaalde informatiekanalen en
prikkels verwerken en de resterende informatie op de achtergrond houden. Dit mechanisme,
selectieve aandacht, stelt de mens in staat om snel en aangepast te reageren ondanks de
veelheid aan binnenkomende informatie maar kan er uiteraard ook voor zorgen dat
belangrijke informatie gemist wordt.
Bewustzijn: de mogelijkheid om na te denken over het verloop en de inhoud van een
cognitief proces.
,Geheugen: de capaciteit om informatie op te slaan, te bewaren en op te halen. Bij de studie
van het geheugen moet je onderscheid maken tussen de structuur van het geheugen en de
werking ervan. Het standaardmodel onderscheidt drie structuren: het sensorisch, korte
termijn- en langetermijngeheugen. Deze drie subsystemen zijn van elkaar te onderscheiden
op het gebied van capaciteit, duur, manier van vergeten en representatie.
Denken: het transformeren van mentale representaties. In plaats van de reële objecten te
manipuleren tracht je in je geest de representatie ervan te manipuleren.
Filosofie: de studie van het Zijn, van de fundamentele problemen van het bestaan.
Antropologie: de studie van de mens als totaliteit, dus niet enkel het gedrag.
Linguïstiek: de studie van de natuurlijke talen, grammatica en betekenisleer.
Hoofdstuk 3 ⎯ Neuropsychologie in de praktijk
Wetenschapper beoefenaar: een psycholoog in de zorg die klinische kennis en vaardigheden
combineert met een wetenschappelijke grondhouding.
Neuropsychologen zijn werkzaam in een breed scala aan instellingen, waaronder
ziekenhuizen, klinieken, universiteiten, onderzoekscentra, revalidatiecentra, verpleeghuizen,
forensische zorg en psychiatrische instellingen. Hun functie is het bestuderen van de relatie
tussen de hersenen en gedrag, emoties en cognitie. Ze werken met patiënten die
hersenletsel of een neurologische aandoening hebben, zoals dementie, beroerte,
traumatisch hersenletsel, epilepsie, multiple sclerose en Parkinson. Ze voeren
neuropsychologische testen uit om de cognitieve functies van patiënten te evalueren en te
begrijpen hoe hersenschade hun gedrag, emoties en cognitie beïnvloedt.
Op basis van deze evaluatie kunnen neuropsychologen patiënten helpen bij het ontwikkelen
van behandelplannen om hun cognitieve functies te verbeteren en hun dagelijkse
functioneren te verbeteren. Ze kunnen ook onderzoek doen naar hersenfunctie en cognitie,
en werken aan het ontwikkelen van nieuwe behandelingen voor hersenaandoeningen.
, Diagnostiek in neuropsychologisch onderzoek houdt in dat neuropsychologen een reeks tests
en evaluaties uitvoeren om de cognitieve functies van een patiënt te beoordelen. Dit kan
worden gedaan om de oorzaak van problemen in het functioneren van de hersenen te
begrijpen, zoals na een beroerte, traumatisch hersenletsel of bij dementie.
De tests die worden gebruikt, zijn ontworpen om de verschillende cognitieve functies te
evalueren, zoals geheugen, aandacht, taal, visuele perceptie, planning en organisatie. Het
bestaat uit een volledige, hypothese toetsende diagnostische cyclus, die in grote lijnen goed
vergelijkbaar is met de empirische cyclus zoals die gebruikt wordt binnen wetenschappelijk
onderzoek. De cyclus begint met een verwijzing en vraagstelling. Vervolgens wordt
dossieronderzoek gedaan waarbij gekeken wordt naar de medische en psychiatrische
voorgeschiedenis. Daarna worden hypothesen geformuleerd en een set
neuropsychologische tests en vragenlijsten samengesteld. Vervolgens vindt er een
anamnesegesprek plaats waarin onder andere ingegaan wordt op de klachten die de patiënt
ervaart, het beloop van deze klachten, de mate waarin de klachten degene beperken, de
stemming, het slaappatroon en karakterveranderingen of veranderingen in emoties. Daarna
wordt het psychometrisch testonderzoek afgenomen, dat bestaat uit verschillende tests en
vragenlijsten. De tests vormen een instrument om op een gestructureerde wijze gedrag bij
patiënten uit te lokken. Vervolgens wordt de informatie uit al deze bronnen samengenomen
en gewogen, resulterend in een conclusie waarmee antwoord wordt gegeven op de vraag
van de verwijzer. Op basis van de conclusie kan de neuropsycholoog adviezen opstellen.
Binnen een neuropsychologisch onderzoek wordt niet alleen het cognitief functioneren in
kaart gebracht, maar is er ook aandacht voor psychosociale factoren en
persoonlijkheidsfactoren.
Anamnese: intakegesprek.
Hetero anamnese: intake met een naaste.
Betrouwbaarheid: meet het telkens hetzelfde.
Validiteit: de test meet wat het moet meten.
Stoorfactoren: zijn van invloed op het resultaat maar niet op de manier van testen.
Test-hertestbetrouwbaarheid: in welke mate komt een test tot hetzelfde resultaat op
verschillende momenten bij eenzelfde patiënt.
Face-validiteit: de mate waarin een test op het eerste gezicht meet wat hij moet meten.
Inhoudsvaliditeit: is de test representatief voor het onderwerp dat gemeten wordt.
Begrips/constructvaliditeit: de mate waarin het resultaat van de test ook daadwerkelijk het
theoretische concept meet dat de onderzoeker wil onderzoeken.
Criteriumvaliditeit: de mate waarin een meetinstrument in staat is om een bepaald criterium
te voorspellen of te correleren met een bestaande maatstaf voor het construct dat wordt
gemeten.
Predictieve validiteit: de mate waarin een test de prestatie van een patiënt kan voorspellen.
Concurrente validiteit: verwijst naar de mate waarin de scores op het meetinstrument
correleren met een reeds bestaande maatstaf van hetzelfde construct. Dit kan worden
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper brittmorsink. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,99. Je zit daarna nergens aan vast.