Methoden deel 1 begrippen
H1 Inleiding
Kennis Dat wat geweten en toegepast wordt door de mens of door de
maatschappij als geheel, veel van de menselijke activiteit vereist
specifieke kennis, ervaring en vaardigheid
Methoden om kennis te Manieren waarop een persoon dingen kan weten of antwoorden op
vergaren vragen kan ontdekken
Tenacity We accepteren informatie als waar, omdat het altijd al zo geweest is,
of omdat bijgeloof de informatie ondersteunt (= vasthoudendheid)
Intuïtie We accepteren informatie als waar, omdat dit “juist” aanvoelt
Autoriteit We accepteren de informatie als waar, omdat de informatie afkomstig
is van een expert rond dat onderwerp => geloof
Rationalisme We vertrekken vanuit een set gekende feiten of assumpties en
gebruiken logica om tot een conclusie of antwoord te komen
Premissen Feiten of assumpties
Empirie Antwoorden zoeken door directe observatie of directe sensorische
ervaring
Wetenschappelijke Manier om kennis te vergaren waarbij specifieke vragen geformuleerd
methode worden en er vervolgens systematisch naar antwoorden gezocht wordt
Observatie Het verwerven van informatie door gebruik te maken van de eigen
zintuigen
Inductie O.b.v. enkele observaties wordt een algemene conclusie bereikt
Hypothese Eén van de mogelijke verklaringen voor de observatie die je gaat
evalueren in een wetenschappelijke studie (= onderzoeksvraag)
Variabelen Karakteristieken of condities die variëren binnen en/of tussen
verschillende personen
Predictie Specifieke situatie of gebeurtenis die kan gemeten en geobserveerd
worden
Toetsbaar Alle variabelen, gebeurtenissen en individuen betrokken in een
hypothese moeten geobserveerd en gemeten kunnen worden
Deductie O.b.v. een algemene stelling bereiken we conclusies over specifieke
voorbeelden
Empirisch We zoeken antwoorden o.b.v. gestructureerde en systematische
observaties
Openbaar De observaties zijn beschikbaar voor de evaluaties van anderen
Replicatie Anderen moeten exact hetzelfde stap-voor-stap proces kunnen
herhalen
Verifieerbaarheid Laat toe om observaties te repliceren en zo bevindingen te bevestigen
Peer review Kritische beoordeling van en door collega’s uit de eigen beroepsgroep
Objectief Gebaseerd op feiten
Bias Vooroordeel
Empirische cyclus Onderzoeksproces, manier waarop de wetenschappelijke methode
toegepast wordt om een interessante vraag te beantwoorden
Participanten Deelnemers
Ethiek Kritische bezinning over het juist handelen
Onderzoeksstrategie Algemene aanpak om je hypothese te evalueren
Onderzoeksdesign Algemeen plan om de onderzoeksstrategie toe te passen
, Trial-and-error Blijven proberen/aanpassen zodat je op de juiste oplossing komt
Sensorische ervaring Waarnemen met je zintuigen, directe observatie
Blinde procedures Onderzoekers die observaties verzamelen zijn blind voor de details van
de studie
Stagneren Onveranderd blijven
Onderzoeksproces Manier waarop de wetenschappelijke methode toegepast wordt om
een interessante vraag te beantwoorden (verschillende stappen)
Gambler’s fallacy Gokkersmisvatting
H2 Hypothesen formuleren
Falsifieerbaar Het moet mogelijk zijn om onderzoeksresultaten te bekomen die omgekeerd
zijn aan de hypothese
Positieve Bevat een stelling over het bestaan of de aanwezigheid van een relatie,
hypothese verschil of effect
H3 Variabelen definiëren en meten
Variabele Kenmerken of condities die veranderen voor verschillende individuen of
situaties
Concrete variabelen Makkelijk te definiëren, direct observeerbaar en eenvoudig te meten
(lengte, leeftijd, score op statistiek…)
Abstracte variabelen Niet direct observeerbaar, complexer om te meten (motivatie,
persoonlijkheid, leerstijl…)
Constructen Hypothetische entiteiten die het gedrag in een theorie helpen verklaren
en voorspellen, kan indirect gemeten worden door externe stimuli en
extern gedrag
Theorie Set stellingen over mechanismen onderliggend aan een bepaald gedrag,
organiseert en integreert verschillende observaties rond dit gedrag en
de relatie met andere variabelen, genereert predicties over het gedrag
Externe stimuli Factoren die het construct beïnvloeden
Extern gedrag Gedrag dat door het construct beïnvloed wordt
Operationele definitie Procedure om indirect variabelen te meten en definiëren die net direct
meetbaar zijn, specifieert een manier om extern, observeerbaar gedrag
te meten en gebruikt vervolgens dit gedrag als definitie en meting van
het hypothetisch construct
IQ-test Procedure om een test af te nemen en te scoren, we gebruiken de
geobserveerde score als definitie en meting van intelligentie
Operationalisering Niet direct meetbaar construct, meetbaar maken
Scatter plot Plot relaties tussen metingen/variabelen, plot de score van elk individu
op één meting/variabele t.o.v. diens score op de andere
meting/variabele
Correlatie Samenhang tussen 2 verschijnselen, tussen -1 en 1
Indruksvaliditeit Lijkt het erop dat de meting meet wat het beoogt te meten?
Concurrente validiteit De scores die we bekomen met de nieuwe meting direct gerelateerd
aan de scores die we bekomen met een gekende, reeds gevalideerde
methode