Diversiteit van gewervelde
dieren
Structuur en functie van vertebraten.....................................................................................................2
Diversiteit, classificatie en evolutie van vertebraten..............................................................................2
Inleiding embryologie.............................................................................................................................3
Algemene lichaamsbouw....................................................................................................................4
Vroege vertebraten: kaakloze vertebraten en het ontstaan van de Gnathostomata.............................7
Radiatie van de Chondrichtyes (kraakbeenvissen).................................................................................9
Radiatie van de Osteichthyes (beenvissen)..........................................................................................10
Leven op het land.................................................................................................................................11
Oorsprong en radiatie van de tetrapoda..............................................................................................12
Amfibieën: salamanders, kikkers en wormsalamanders.......................................................................13
Synapsida en Sauropsida......................................................................................................................14
Lepidosauria: brughagedissen, hagedissen en slangen........................................................................15
Archosauria: dino’s, krokodillen en vogels...........................................................................................16
Aves – vliegen bij vogels.......................................................................................................................18
Mammalia............................................................................................................................................19
,Structuur en functie van vertebraten
Ectoderm: buitenepitheel (haar, nagels, epitheelklieren, mondbekleding, tandgalzuur, ooglens, binnenoor, neus-
en reukepitheel, huidepidermis), neurale buis (hersenen, ruggenmerg, motorische zenuwen) en neurale kam
(sensorische ganglia en zenuwen, bijniermerg, sympatische ganglia, schedel, kieuwbogen, dentine).
In de kopstreek ontstaan ectodermale plakoden die zorgen voor de vorming van de zintuigen: lensplakoden,
neusplakoden, oorplakoden en smaakplakoden. Bij de amniota ontstaat er rondom het embryo een ectodermale
plooi met aan de buitenkant chorion en aan de binnenkant amnion embryo zit in afgesloten en met vocht
gevulde holte: amnionholte.
Mesoderm: skeletelementen, bloedvaten en spieren: chorda dorsalis, wand buik-en borstholte, circulatie-
systeem (bloed, beenmerg, lymfeweefsel, lymfevaten, bijnierschors, bindweefsel), somieten (skeletspier, been en
kraakbeen uitgezonderd de schedel, dermis, bindweefsel), urogenitale organen (nieren, urethra, gonaden).
Het bevat gemetameriseerde epimeren en mesomeren (inclusief de hierboven gelegen neurale lijst) die achter
elkaar liggende pakketjes vormen met de oudste vooraan. In de linker en rechter hypomere, die niet
gemetameriseerd zijn ontstaan de coeloomholtes die ventraal van de darm in elkaar overgaan zodat er één grote
lichaamsholte gevormd wordt.
Entoderm: klieren onder andere thyroïd, parathyroïd en thymus, oerdarm (gastro-intestinaal stelsel,
ademhalingsepitheel, pharynx, lever, pancreas, epitheel van urogenitaal stelsel: cloaca).
Diversiteit, classificatie en evolutie van vertebraten
Vogels beschouwen als dinosauriërs, vogels zijn nauwst verwant aan krokodilachtigen.
Alle gewervelde dieren zijn beenvissen, de helft zijn vissen en de andere helft landvertebraten.
Amniota hebben een amnioot ei ontwikkelt vs anamniota
Kroongroep bestaat uit alle recente vertegenwoordigers en hun meest recente voorouder. Vb: zoogdieren
Stamgroep bestaat uit tussenvormen vb: reptielen
Chordata: nauwst verwante niet vertebraten, bevatten chorda als steunelement i.p.v. een ruggengraad. Ze
bevatten een notochord (staartvormige buis), zenuwbuis, gespierde staart en endostiel (tentakels aan mond).
Kieuwen zijn ook een primitief kenmerk, eerst voor voedselopname en later voor ademhaling.
Pinneaal oog boven op de “kop”, faryngale slits en een hypofyse.
cephalochordata, lancetvisjes: dikkopje zonder kop, in zand ingegraven en filter via kieuwbogen het
water. Ze bevatten myomeren: gesegmenteerde spierbundels.
urochordata: manteldieren, lichaam ontbreekt: kenmerken chordata enkel in larvaal (mobiel) stadium.
fossiele chordata
Craniata zijn dieren met een schedel vb: prikken en slijmprikken hebben beide een mond (geen kaken),
prikken hebben een schedel: zijn slijmprikken dan primitiever of hebben ze hun schedel verloren?
Behoren prikken dan wel tot de vertebraten?
Conodonta: tandelement; de eerste fossielen van vertebraten
Vertebrata hebben een neurale kam, caudale vin, endoskelet, een circulair systeem met een hart en bloed met
bloedlichaampjes, verschillende organen + spijsverteringsstelsel en de notochord loopt niet door tot de kop.
Er is een gespecialiseerde schedel aanwezig met hersenen en zintuigen.
Myxiniformes: slijmprikken, aaseters in de diepzee. Zeer atypische vertebrata.
Petromyzontiformes: prikken, hebben duidelijke wervels en ogen + pineaal oog en een kraakbenig
skelet. Het zijn parasieten die bloed en lichaamsvocht van vissen opzuigen in adulte stadium.
, Inleiding embryologie
Diploblast: twee kiemlagen. Triploblast: drie kiemlagen, protostomata of deuterostomata.
Ectoderm = buitenkant, endoderm/entoderm = binnenkant
Dooier: bij kikker hebben bepaalde cellen een dooierfunctie. Bij kippen: één grote dooier, cellen migreren langst
één primitieve streak naar binnen, onderste rij wordt endoderm. Als de primitieve streak opschuift krijg je een
primitieve groeve.
Amnion = ectoderm + somatopleura, vormt amnionholte: bescherming, vruchtwaterzak mammalia
Chorion = ectoderm + somatopleura, gasuitwisseling buitenwereld
Dooierzak = entoderm + splanchnopleura, hierin ontstaan bloedvaten, omsluit dooiermassa
Allantoïs membraan = endoderm + splanchnopleura, vormt allantoïs, groeit tussen chorion en amnion of chorion
en dooierzak, hierin ontstaan bloedvaten, het is een reservoir voor afvalstoffen.
Bij mensen dezelfde ontwikkeling van embryo, met zygote, morula en blastocyte. Holoblastische klieving zoals bij
de kikker. Aan de buitenkant want het embryo komen aanpassingen om zich vast te zetten in de baarmoeder:
trofoblast met uitgebreide weefselvorming (toekomstige placenta).
Navelstreng bevat lecitocoel en ontwikkelt uit allantoïs bloedvaten, niet meer functioneel voor afvalstoffen..
Bij buideldieren is de dooier heel belangrijk = maakt contact met de placenta.
Ontwikkeling:
Neurale buis: sterk verdikt in de kopstreek, vormt aanvankelijk drie maar later vijf hersenblaasjes. Links en
rechts van de neurale buis liggen de neurale lijsten (cristae neuralis).
Chorda: begint onder het achterste hersenblaasje en gaat tot in de staart, vormt het embryonale steunelement
en wordt later vervangen door de wervelkolom.
Oerdarm: omgeven door entoderm, buis die vooraan afgesloten wordt door het stomodeale membraan en
achteraan door het cloacale membraan. Ze staat in verbinding met dooierzak die ook door entoderm omgeven is.
Halsstreek: kieuwspleten en zwemblaas of longen.
Entodermale uitwassen: de eerste geeft samen met de mesodermale elementen aanleiding tot de lever, de
andere twee tot de pancreas. Resterend entoderm van de oerdarm vormt mucosa van de spijsverteringsbuis.
Allantoïs: ventrale uitwas in de staartstreek bij de Amniota, het is een stapelplaats voor de excretieproducten van
het embryo en functioneert bij de vorming van de placenta.
Het splanchnopleura levert de submucosa en muscularis van de spijsverteringsbuis en het bedekt de dooierzak
en allantoïs. Wanneer het embryo zich verheft uit de kiemschijf wordt achter de kopstreek wat somatopleuraal
mesoderm opgestuwd septum transversum, deelt coeloomholte gedeeltelijk op in een klein voorste
compartiment en een grote lichaamsholte. In het voorste compartiment zal het hart ontstaan en bij de Tetrapoda
zullen hier ook de longen ingroeien. Bij de Amniota wordt het voorste pleuro-pericardiaal coeloom volledig van de
buikholte gescheiden door het middenrif (oorsprong uit septum transversum). De leveruitwas vanuit de oerdarm
zal ook in het septum transversum groeien want het levert de mesodermale elementen van de lever.
Verdere evolutie van epimeer in rompstreek: er is een coeloomholte waardoor er een buitenste en binnenste helft
onderscheden kan worden. De binnenste helft bestaat uit sclerotomen, deze zullen uiteenvallen in individuele
cellen die migreren naar plaatsen in het lichaam waar er skeletelementen moeten gevormd worden. Zo zullen
bijvoorbeeld de condensaties rond de chorda de wervels vormen. De rest van het epimeer reorganiseert zich
epitheliaal tot dermomyotomen, hiervan zal het buitenste deel (dermatoom) uiteenvallen en de cellen laten
migreren tot onder het ectoderm waar ze onderhuids bindweefsel (dermis of hypodermis) leveren. Het myotoom
vormt zich uit het deel dat overbleef, in elk metameer groeit het myotoom ventraalwaarts uit zodat er aan elk
myotoom een epaxiaal deel (boven de as) en een hypaxiaal deel (onder de as) te onderscheiden valt.
De myotomen leveren de skeletspieren.