Gedrag en maatschappij
Sociologie: Sociologie observeert, beschrijft, analyseert en
verklaart
Socius: mensen, organisaties
Societas: samenleving, samenlevingsverbanden
Logos: sociaal handelen, sociale relaties, posities, rollen en
status, interactie en communicatie, verwachtingen
Sociologie is:
➢ Wetenschap die het samenleven van mensen in grotere of kleinere sociale
verbanden bestudeert
Studie van de manier waarop mensen de problemen van het samenleven kunnen
oplossen
➢ Sociologie is de wetenschap
die de maatschappelijke patronen en structuren bestudeert,
in hun ontstaan, voortbestaan en veranderen,
en tevens het sociale handelen van mensen in de interactie met deze patronen en
structuren
Drie niveaus:
Micro: gezinnen, speelgroepen, vrienden
Meso: vakbonden, bedrijven, kerken, verenigingen, scholen
Macro: samenleving, verzorgingsstaat
Waarnemen:
Selectieve waarneming: bepaalde zaken slechts waarnemen
Afhankelijk van positie, kennis, voorkeur/afkeur, referentiekader → Waardevrijheid bestaat
niet, want je bent altijd bevooroordeeld, ook niemand heeft dezelfde kijk
Sociale kunnen we onderverdelen:
Objectief aspect → klimaat
Subjectief aspect → vluchtelingen
Collectief aspect → inclusie
Oplosbaarheid → oekraïne
Auguste Comte (1798-1857)
Sociale orde op basis van ‘universele consensus’
Consensus gebaseerd op
Religie
Metafysica (abstracte ideeën)
Positieve wetenschap: het Positivisme
“Ordre et Progrès”
, Gedrag en maatschappij
Herbert Spencer (1820-1903)
Sociologie als wetenschap van sociale evolutie
Sociale evolutie van ongedifferentieerd naar gedifferentieerd, van homogeen naar
heterogeen, van ongeïnteresseerd naar geïntegreerd
Leidt tot structurele differentiatie (zie later) en functionele differentiatie (zie later)
Sociale versus individu:
Sociale structuren: dominante maatschappelijke instituties, processen en mechanismen
zorgen voor de maatschappelijke orde
In twee richtingen:
➢ Individueel gedrag draagt bij tot maatschappelijke fenomenen
(Weinig beweging, voedingsgewoonten, … à obesitas epidemie, toegenomen
zorgnoden, betaalbaarheid zorg)
➢ Maatschappelijke fenomenen beïnvloeden individueel gedrag
(Kantoorleven, prijs van (ongezonde) voeding, opvoeding, cultuurverschillen)
De socioloog bestudeert cultuurverschillen ivm sport, liefde, lifestyle, eten, …
Alles is contingent, maar niet arbitrair
➢ Iets is contingent als het ook anders had kunnen zijn dan hoe het nu is, als het
varieert in de tijd, volgens de plaats, volgens de omstandigheden…
➢ Dat betekent nog niet dat de sociale realiteit waarin we leven arbitrair is. Het is niet
omdat er een bepaald sociaal gebruik (bv. de manier waarop we werken of eten), ook
anders had kunnen zijn, dat er geen goede redenen bestaan voor de manier waarop
het vorm krijgt.
➢ Het is dus niet alleen de taak van de sociologie er ons op te wijzen dat de manier
waarop we leven ook anders kan, het is eveneens haar taak onze gebruiken, de
inrichting van onze instellingen, onze centrale waarden, … te verklaren.
sociale toepassingen:
Onderzoeksvraag: wat is het verband tussen de opkomst van het tweeverdienersgezin en de
groei van het echtscheidings fenomeen?
➢ Onafhankelijke variabele (oorzaak): percentage tweeverdienersgezinnen
➢ Afhankelijke variabele (gevolg): percentage huwelijken dat eindigt in een
echtscheiding
, Gedrag en maatschappij
Zelfdoding:
Emile Durkheim (1897)
➢ Variaties? Hoger in België dan het EU-gemiddelde, veelal laagopgeleiden en
(langdurig) werklozen, alleenstaanden, alleenwonenden en gescheiden mensen…
Durkheim onderzocht volgens welke maatschappelijke factoren de suïcide-ratio’s
systematisch varieerden:
➢ Variabelen: religie, burgerlijke staat, woonplaats (stad of platteland), aan- of
afwezigheid van militaire opleiding.
➢ Verklaring correlaties: De gemeenschappelijke factor sociale integratie, waarbij een
teveel of een gebrek aan sociale integratie tot meer zelfdoding gedrag leidde
Ziekte en dood:
Lijken individuele kenmerken
➢ Sociale component met werk, met leefomstandigheden, met woonomstandigheden
➢ Levensverwachting: Laagopgeleiden (mensen zonder diploma) hebben een kortere
levensverwachting dan hoogopgeleiden (mensen met een diploma hoger onderwijs)
en eveneens minder jaren in goede gezondheid.
, Gedrag en maatschappij
➢ Laagopgeleide mannen van 25 jaar hebben nog ongeveer 48 jaar voor de boeg (28
gezonde), hoogopgeleide ongeveer 55 jaar (46 gezonde).
➢ Verklaring: artefact (self-report), sociale mobiliteit (gezond à stijging) ,
sociaaleconomische status (complex model)
Pensioen en levensverwachting:
Otto von Bismarck (1879)
Pensioen: 70 jaar (arbeiders)
Levensverwachting: 45 jaar
➢ België 1925
Pensioen: 65 jaar
Levensverwachting: 58 jaar
➢ België 2021:
Pensioen: 67/65 jaar (nu ja: werkelijke pensioenleeftijd 63,4)
Levensverwachting: 80,8 jaar (78,5 man; 83,1 vrouw; lichte daling door Covid)
Waarden: Collectieve opvattingen over wat wenselijk is
Normen: Collectieve, min of meer bindende gedragsregels, Wetten, reglementen, taboes,
gewoonten, gebruiken, beleefdheidsregels
Opvattingen: kunnen zich ontwikkelen tot instituties: gevestigde structuren van het sociale
leven, Huwelijk, school, jaarlijkse vakantie, …
Echt voorspellen is moeilijk:
Economen zijn beter in het voorspellen van het verleden dan in het voorspellen van de
toekomst
Sociologen en psychologen trouwens ook
Corona voorbeelden: Leerachterstand? Huiselijk geweld? Suïcide? Vereenzaming?