1
Samenvatting wijsbegeerte (=filosofie) en ethiek
Examen: ¼ open vragen, rest meerkeuze (giscorrectie) => concepten goed kennen, argumenten
waarom ter illustratie van een theorie, onderling vergelijken van theorieën, opsommingen, namen,
begrippen verklaren (dit open vragen)
Introductie wijsbegeerte
Viervoudig nut van filosofie
1. Verheldering van wetenschappelijke concepten
2. Kritische evaluatie van wetenschappelijke aannames en methoden
3. Formulering van nieuwe concepten en theorieën
4. Bevordering van dialoog tussen verschillende wetenschappen onderling & wetenschap en
maatschappij
Wat is filosofie?
• Philein (houden van) + Sophia (wijsheid, inzicht) = philosophia
• = funtamenteel kritische reflectie (zelfs eigen statuut in vraag stellen)
• = verwondering als begin en beginsel van de filosofie is (het blijft voortduren)
4 klassieke subdisciplines
1. Metafysica / ontologie: zijnsleer
– Wat betekent het dat iets bestaat?
2. Epistemologie: kenleer
– Wat is (wetenschappelijke) kennis?
3. Ethiek: zedenleer
– Wat is goed of juist handelen?
4. Logica: redeneerkunde
– Wat zijn geldige redeneringen?
Kenmerken filosofie
Historische evolutie
• Oudheid: Filosofie vs. mythologie
• Middeleeuwen: Filosofie vs. religie
• Moderniteit: Filosofie vs. wetenschap
Dichotomieën: economische wetenschap vs. filosofische theorieën
• Feiten vs. waarden
• Descriptief vs. normatief
• Observatie (empirische observatie/experimenten) vs. speculatie
=> Economie kan niet helemaal zonder waardeoordelen & onderzoekt ook zaken die niet
observeerbaar zijn
, 2
Logica
Redenering: een aaneenschakeling van beweringen waarbij één bewering (de conclusie) afgeleid
wordt uit één of meerdere andere beweringen (de premissen).
• Activiteit: monologisch → maar 1 noodzakelijke partij (kan u alleen doen)
• Doel: intrinsiek → iets afleiden
• Valt binnen Logica
Argumentatie: is een aaneenschakeling van beweringen waarbij één bewering (het standpunt)
ondersteund wordt door één of meerdere andere beweringen (de argumenten).
• Activiteit: dialogisch → minstens 2 personen, voor of tegen een stelling
• Doel: extrinsiek → overtuigen
• Valt binnen de Argumentatieleer
Goede (deugdelijke) argumentatie veronderstelt
• Structuur: goede (geldige) redenering
o Kwestie van vorm
• Context: revelante standpunten/argumenten
o Kwestie van inhoud
Ontstaan logica: Aristoteles met 2 disciplines/logische werken/werktuigen (Gr. Organon = orgaan)
1. Analytiek: onderzoek naar opbouw en geldigheid van redeneringen (analyse)
2. Dialectiek: methode om uitgaande van het aanvaardbare discussies te voeren en
drogredenen te ontmaskeren (argumentatieleer)
Hoe herken je een redenering? => niet gewoon 2 stellingen (vb: ik eet een banaan, de grond is geel)
• Redeneringsindicatoren:
o Premissen: immers ..., omdat ..., aangezien ... , vermits ..., enz.
o Conclusie: dus ..., daarom ..., daaruit volgt ..., enz.
• Inferentieel verband: conclusie wordt afgeleid uit premisse(n)
o Bv. ‘Er is sprake van inflatie, want de prijzen stijgen. Als dat laatste gebeurt daalt de
waarde van ons geld.’
o Bv. ‘De vraag naar het product is gestegen. De prijs zal daarom ook stijgen, daar het
aanbod gelijk blijft.’
Drie soorten redeneringen:
• Logisch afleiden: van universeel naar concreet
o Deductie: veronderstelt een noodzakelijkheid
• Veralgemenen: van concreet naar universeel
o Inductie: statistische waarschijnlijkheid (<-> deductie)
• Hypothetisch verklaren: van ene concrete naar andere
o Abductie: contextgebonden waarschijnlijkheid (zo goed mogelijke verklaring)
, 3
2 verbanden
• Inferentieel (wijst op redeneringen)
o Bv. Socrates is sterfelijk, aangezien hij een mens is.
o Bv. U bent welkom vermits u avondkleding draagt
• Conditioneel (wijst op hypothetisch verband binnen een zin, verwijst niet naar
werkelijkheid, geen redenering want je maakt geen afleiding)
o Bv. Socrates is sterfelijk, als hij een mens is
o Bv. U bent welkom mits (=indien) u avondkleding draagt
Hoe conditionele uitspraken begrijpen?
Gegeven een reeks kaarten met op de ene zijde een letter en op de andere zijde een cijfer. Welke
kaart(en) moet je omdraaien om na te gaan of volgende uitspraak klopt?
A: voorwaarde klinker is voldaan => even: het klopt / oneven: het klopt niet
B: voorwaarde klinker niet voldaan => we kunnen hier niets uit afleiden
1: als er een medeklinker staat is het irrelevant; als er een klinker staat wordt de uitspraak weerlegd
(wel relevant)
2: als er op de andere kant een medeklinker staat dan wordt er niets bewezen
Mensen zoeken naar informatie die hun stelling bevestigd en niet naar mensen die hun stelling
weerleggen = conformation bias
Contitionele uitspraak: Bv. ‘Als je een Belg bent, dan ben je een Europeaan’
• ‘Je bent een Belg’ is een voldoende voorwaarde voor ‘Je bent een Europeaan’
• ‘Je bent een Europeaan’ is een noodzakelijke voorwaarde voor ‘Je bent een Belg’
• ‘Je bent een Belg’ = antecedens
• ‘Je bent een Europeaan’ = consequens
Verschillende, equivalente schrijfwijzen:
• ‘Als je geen Europeaan bent (antecedens), ben je geen Belg (consequens)’
o contrapositie: antecedens en consequens zijn omgedraaid
• ‘Alleen als je Europeaan bent, ben je Belg’
o Alleen als drukt noodzakelijkheid uit
• ‘Het kan niet dat je een Belg bent en toch geen Europeaan’
• ‘Je bent geen Belg of (je bent wel een belt dus) je bent een Europeaan’
o Want zodra je Belg bent, ben je een Europeaan
, 4
Begrondende feiten (wat maakt uitspraken waar)
• Analytisch verband:
o Bv. ‘Wanneer iemand vrijgezel is, is hij/zij ongehuwd’
o Zit in de definitie vervat
• Empirisch verband:
o Bv. ‘Alle raven zijn zwart’
o Door vaststelling
• Temporeel verband:
o Bv. ‘Als het vandaag dinsdag is, is het morgen woensdag’
o Door de tijd bepaalt
• Oorzakelijk verband:
o Bv. ‘Zodra het regent, worden de straten nat’
• Conventioneel verband:
o Bv. ‘Wie als laatste aankomt, betaalt een extra rondje’
o Conventie binnen de groepering waarin men behoort
• …
Goede/geldige redenering
• De conclusie wordt gegarandeerd door de premissen
• Als alle premissen waar zijn, moet de conclusie ook waar zijn = waarheidsbewarend
• Het is niet mogelijk dat als alle premissen waar zijn en de conclusie onwaar is
Bij een ongeldige redenering ontbreekt die garantie!
• Als alle premissen waar zijn, kan de conclusie toch onwaar zijn
Geldigheid
• Heeft betrekking op redeneringen
• Kwestie van vorm → redeneervorm
• Waarheidsbewarend = als alle premissen waar zijn, moet de conclusie ook waar zijn
Waarheid
• Heeft betrekking op beweringen
• Kwestie van inhoud: Waar of onwaar
o Vb: ik sta vooraan in de aula => waar/niet waar