Wondzorg
1. Inleiding
Voor verpleegkundigen is kennis in de wondzorg onontbeerlijk. De prevalentie van moeilijke helende
wonden in België bedraagt ongeveer 150000 wonden. De mortaliteit, het functioneren en de
levenskwaliteit van de zorgontvanger wordt beïnvloed door moeilijk helende wonden (Gryson, 2014).
Maar de komende jaren zal de prevalentie van wonden nog stijgen ten gevolge van de vergrijzing van
de bevolking en het vaker voorkomen van comorbiditeit. Binnen de huidige organisatie van de
gezondheidszorg is het daarom belangrijk om aandacht te besteden aan de noden en de behoeften
van personen met acute en chronische chronische wonden.
2. Algemeenheden
2.1 Algemene beschouwingen
2.1.1 WONDE
Definitie
Een verbreking van de anatomische en functionele samenhang van levend weefsel.
– Uitwendig en/of inwendig
– Exogene beschadiging of door aanwezigheid onderliggende stoornis
Exogeen voorbeeld: ergens tegen stoten, vallen
Onderliggende stoornis voorbeeld: diabetes voet
– Acuut of chronisch
Acuut = Een acute wonde is een wonde die het normale helingsproces doorloopt binnen een
normale tijdsduur.
Chronisch = Een chronische wonde is een wonde die er niet in slaagt om het normaal
helingsproces te doorlopen binnen een normale tijdsduur. ( ca. 150.000 personen)
Verhoogde mortaliteit, functiestoornissen, algemene levenskwaliteit daalt
2.1.2 WONDZORG
Definitie
Onder wondzorg verstaan we het totaal van aseptische handelingen en methoden, gesteund op
wetenschappelijke inzichten, die op een deskundige wijze worden uitgevoerd, teneinde de
wondheling zo vlot mogelijk te laten verlopen. Hiermee wil de wondzorg uitbreiding van infectie
voorkomen en/of bestrijden.
Doelstelling
De wondheling in optimale omstandigheden laten verlopen
- Hemostase bevorderen
- Zuivere wonde bekomen
- Bescherming
- Comfort (pijn, jeuk, ongemak,…)
- Oorzaak van de wonde opheffen (bv optimale glycemie regeling)
!! B1 (algemene wondzorg) / B2-handeling (alles die draait rond verwijderen hechtingsmateriaal)
2.1.3 WONDGEBIED
1 wondgebied kan op twee manieren:
- Niet noodzakelijk onder hetzelfde verband .... maar wel eenzelfde oorzaak
- Onder hetzelfde verband .... met verschillende oorzaken
,2.2 Inleidende begrippen
2.2.1 Contamineren
=besmetten = overbrengen van levende MO’s van het ene gebied naar het andere
Ze zijn maar tijdelijk ter plaatse en ze hebben geen pathologisch effect.
Ze zijn transiënt aanwezig, dit wil zeggen dat MO’s zich niet koloniseren.
Contaminatiewegen:
Direct: de micro-organismen worden rechtstreeks van de besmettingsbron naar de
zorgontvanger overgedragen. bijv. bij spreken, niezen, hoesten, kunnen kleine
druppeltjes beladen met micro-organismen in de luchtwegen of open wonden van de
zorgontvanger terechtkomen. Van bron naar gastheer: aerogene besmetting of door
besmet lichaamsdeel.
Indirect: de micro-organismen worden onrechtstreeks van de besmettingsbron naar de
zorgontvanger overgebracht door tussenkomst van een transportmiddel of
tussenstation.
Bijvoorbeeld via voorwerpen die bij verschillende zorgontvangers gebruikt worden zoals
toiletgerief, linnen, flesjes met ontsmettingsmiddelen, via handen van de
verpleegkundigen. Mogelijk kan de besmetting ook gebeuren via levende materie
(mens/dier) of via dode materie (voedsel/instrument)
2.2.2 KOLONISATIE
=Wanneer de kiemen in grote getallen aanwezig zijn in de wonde, maar nog geen
ziekteverschijnselen vertonen.
De MO’s mogen niet hoger zijn dan 10 5 per gram weefsel.
Ze komen in interactie met commensalen.
2.2.3 KRITISCHE KOLONISATIE
= bacteriën aanwezig in de, al dan niet, levende weefsels
= veroorzaken voortdurend nieuwe ontstekingsmediatoren evolueert mogelijk in een infectie
Geen verschijnselen duidelijk
Stadium tussen kolonisatie en infectie
Komt overwegend voor bij chronische wonden
2.2.4 INFLAMMATIE OF ONTSTEKING
= De plaatselijke normale reactie van een weefsel op een schadelijke prikkel.
Denk aan de verschijnselen: Rubor, Calor, Tumor, Dolor, Functio laesie
Is daarom nog niet een infectie, omgekeerd wel een infectie is een ontsteking
Bestaat hoofdzakelijk uit: celbeschadiging, vaatverwijding, oedeem- en exsudaat vorming,
infiltratie van leukocyten, alsook chemische veranderingen
2.2.5 INFECTIE
= meer of gelijk aan 105 MO per gram weefsel
Mo worden vanaf deze fase ook wel pathogeen/ziekteverwekker genoemd.
Op basis van hun virulentie (Het aanvalskrachtig zijn van micro-organismen) en hun aantal zullen ze
schade aanrichten.
Het is een klinische herkenbare ontstekingsreactie. Hierbij kan het gaan om pus, evt.
onaangename geur of zelfs ziekte van het gehele organisme.
2.2.6 ASEPSIS OF ASEPTIE
,= Dit zijn de methoden die tot doel hebben microbiële besmetting van materiaal en weefsels te
voorkomen door uitsluiting, verwijdering of vernietiging van micro-organismen.
Uitsluiting: er wordt gewerkt met kiemvrij materiaal waarbij alle hygiënische maatregelen
maximaal zijn toegepast.
Verwijdering: ontstekingsbevorderende stoffen verwijderen door het reinigen.
Vernietiging: gebeurt door gebruik van antiseptica. Bv chloorhexidine in alcohol , NIET
alcohol 70%
Niet wanneer nodig, slecht voor de leukocyten ene granulatieweefsel!
2.2.7 ANTISEPTICA (ontsmetten)
=Maakt kiemarm, er zijn er dus nog maar weinig
zijn stoffen die door hun chemische structuur in staat zijn - in een bepaalde concentratie en na een
bepaalde contacttijd - micro-organismen die op de huid en slijmvliezen verblijven - te doden of hun
groei te remmen
2.2.8 STERILISATIE
=Maakt kiemvrij, geen kiemen meer aanwezig
Opdracht/Oefening
Juist of fout? Desinfecteren = doden van MO
- Gedesinfecteerd materiaal is steriel juist
- Gedesinfecteerd materiaal is kiemvrij juist
Leg volgende moeilijke woorden uit:
- Transiënt = bovenste oppervlak van de huid
- Virulentie = het vermogen van m.o. om te wedijveren met de
omgevende microflora, weefsel te beschadigen en/of
verdedigingsmechanismen van een gastheer te weerstaan.
3. Het helingsproces
• Doel
– Regeneratie : vervangen van cellen door identieke cellen
– Weefselherstel: bindweefsel ontstaan met littekenweefsel tot gevolg
• Fasen (OPM: ze overlopen in elkaar, maar kunnen elkaar overlappen in tijd)
– Coagulatiefase
– Imflammatiefase
– Proliferatiefase
– Maturatiefase
3.1 Coagulatiefase
1- Ontstaan bloedklonter
Bloedplaatjes verzamelen, en activeren fibrinogeen
2- Vasoconstrictie (duurt 5 à 10min)
Samen met de bloedklonter zorgt dit ervoor dat de bloeding stelpt
3- Groeifactoren + cytokines (Proteïne die een rol speelt in de immuun afweer) Duurt 1 uur
Bloedplaatjes scheiden deze belangrijke producten af
4- Vasodilatatie
Verhoogde bloedtoevoer naar wonden, zo kunnen genezende factoren naar de wonde
, Duurt een
3.2 Inflammatiefase
Hier zitten we nog altijd in de vasodilatatie, het wordt dus voorzien van een grotere bloedtoevoer.
Waardoor verschillende stoffen worden toegevoerd. Hier ontstaat fagocytose. Dit gaat door totdat
alle afvalstoffen worden opgegeten.
zwelling: wondvocht
pijn: druk op de zenuw
roodheid: vasodilatatie
warmte: vasodilatatie + toegenomen voorziening van nieuwe bloedplaatjes.
3.3 Proliferatiefase
Duurt 3 tot
Deze fase begint 2 à 3 dagen na de verwonding.
Vanuit de wondranden groeien nieuwe bindweefselcellen(=fibroblasten) in de wonde.
Ze produceren bouwstoffen voor het collageen netwerk + vormen nieuwe bloedvaten
(neoangiogenese)
De collageenproductie die je kan vergelijken met ‘lijm’ zorgt voor jeuk
Deze productie is afhankelijk van de aanwezigheid van vitamine C + Fe + proteïnen + O 2
Vorming van bindweefsel en bloedvaten = granulatieweefsel (rood, korrelig)
3.4 Maturatiefase
Bestaat uit 3 delen en start tot 24 uur na de verwonding
1. Bindweefsel
Collageenweefsels worden gemodelleerd en verhogen de weefselsterkte
2. Epitheelregeneratie
Celdeling van de epitheelcellen
De epitheelcellen migreren naar het oppervlak en sluiten het waterdicht af + beschermen de
wonde (roze broze huid)
o Bij gehechte wonde: start binnen de 24 uur
o Bij grotere wonden: duurt 2 tot 3 weken
Ideaal omstandigheden: vochtig, beschermd milieu dat vrij is van necrotisch weefsel
(OPM: Epitheelcellen bewegen alleen over levend weefsel. Bij aanwezigheid van necrotisch
weefsel of een droge korst zullen de epitheelcellen onder het dood weefsel of de
uitdrogende dermis moeten groeien.)
3.5 Littekenvorming
Duurt 6
Het proces van zachter en witter worden.
De diepere weefsellagen worden vervangen door bindweefsel: littekenweefsel
Genezen huid is echter niet meer zo sterk als ongeschonden weefsel.
Verschillende vormen of verwikkelingen:
1. jong littekenweefsel wat gezwollen en dikker dan de huid rondom.
2. bleke littekens de bleke kleur is het gevolg van een verstoorde aanmaak van melanine