Farmacologie deel 5
Inflammatie, astma
Allergische aandoeningen
Diabetes Mellitus
Osteoporose
Palliatieve en terminale zorg
Oncologische aandoeningen
Gastro-intestinaal stelsel
ELLA COOMANS
,Inhoudsopgave
1 NSAID’s ..................................................................................................................................................3
2 Glucocorticoïden ....................................................................................................................................8
3 2de lijns anti-reumatische middelen ...................................................................................................... 10
4 Migraine .............................................................................................................................................. 12
5 Jicht ..................................................................................................................................................... 14
6 Hooikoorts, urticaria en angio-oedeem (type 1 allergie) ....................................................................... 16
7 Astma .................................................................................................................................................. 18
8 Anafylactische reacties ........................................................................................................................ 22
9 Diabetes mellitus ................................................................................................................................. 22
10 Osteoporose ........................................................................................................................................ 26
10.1 Niet-farmacologische opties ............................................................................................................... 26
10.2 Farmacologische opties ...................................................................................................................... 26
11 Kanker ................................................................................................................................................. 29
11.1 Cytotoxische geneesmiddelen ............................................................................................................ 30
11.2 Hormonale geneesmiddelen ............................................................................................................... 31
11.3 Immuuntherapie ................................................................................................................................. 33
11.4 Tyrosinekinase inhibitoren .................................................................................................................. 34
12 Supportieve therapie bij kankerbehandeling ........................................................................................ 35
13 Palliatieve en terminale zorg ................................................................................................................ 37
13.1 Toedieningswegen .............................................................................................................................. 37
13.2 Symptoomcontrole ............................................................................................................................. 37
13.2.1 Pijn ............................................................................................................................................ 37
13.2.2 Gastro-intestinale problemen ................................................................................................... 38
13.2.3 Respiratoire problemen ............................................................................................................ 39
13.2.4 Neurologische problemen......................................................................................................... 41
14 Gastro-intestinaal stelsel ..................................................................................................................... 42
14.1 Farmacotherapie van peptische aandoeningen: ulcera en GERD ....................................................... 42
14.2 (gastro)-prokinetica ............................................................................................................................ 43
14.3 Anti-emetica ....................................................................................................................................... 43
14.4 Pancreasenzym-substituut ................................................................................................................. 44
14.5 Laxantia .............................................................................................................................................. 44
14.6 Anti-diarrheïca .................................................................................................................................... 44
14.7 Inflammatoir darmlijden (IBD)............................................................................................................ 45
14.8 Infestatie met wormen ....................................................................................................................... 45
2
,1 NSAID’s
Fysiologische effecten prostanoïden
CV:
- PGE2 en PGI2:
o Vaatverwijding met BP-daling à toegenomen orgaanperfusie
o Openhouden ductus arteriosus (ductus Botalli) in utero
- PGF2α en TXA2: vasoconstrictie en BP-toename
Bloedplaatjes:
- Door gezond endotheel vrijgezette PGI2 remt en door bloedplaatjes vrijgezette TXA2
stimuleert bloedplaatjesaggregatie
GI:
- PGE2 en PGI2 beschermen maagmucosa door inhibitie maagzuursecretie, stimulatie
mucussecretie en toegenomen mucosadoorbloeding, beïnvloeden ook GI-motiliteit
Renaal:
- PGE2 en PGI2 verhogen renale doorbloeding à beïnvloedt zout en waterexcretie
- TXA2 tegengestelde effecten
Reproductie-organen:
- Man: rol in conceptie en fertiliteit, rol in tot stand komen van erectie
- Vrouw: uteruscontractie (dysmenorroe), bij bevalling rol in cervixrijping en
uteruscontracties
Luchtwegen:
- PGE2 en PGI2: bronchodilatatie
- PGF2α en TXA2: bronchoconstrictie
CZS:
- PGE2 verhoogt lichaamstemperatuur, vorming PGE2 wordt gestimuleerd dor IL-1
(endogeen pyrogeen)
COX-1: constitutief enzym in de meeste organen
COX-2: induceerbaar enzym in cellen immuunsysteem en inflammatoire cellen
Inflammatoire reactie: rubor, calor, tumor en dolor
NSAID’s: niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen
Chemie Bijna allemaal zwakke zuren
Obv chemische structuur:
a) Salicylaten: acetylsalicylzuur (ASA), mesalazine en sulfasalazine
b) Para-aminofenol of aniline derivaten: paracetamol
c) Arylazijnzuurderivaten: aceclofenac, diclofenac, ketorolac
d) Arylpropionzuurderivaten: ibuprofen, naproxen, (dex)ketoprofen,
flurbiprofen
3
, e) Indoolderivaten: indometacine
f) Pyrazolonderivaten: metamizol, fenylbutazon
g) Oxicams: meloxicam, piroxicam, tenoxicam
h) COX-2 selectieve NSAIDs/Coxibs: celecoxib, etoricoxib, parecoxib
Werking Target: COX-1 en COX-2 à remmen synthese PG’s en TX’s
Aspirine enige irreversibele inhibitor COX-1 (bijwerkingen) en COX-2
(werking), anderen reversibel
COX-1 en -2 verschillende gevoeligheid voor inhibitie (IC50)
1) Anti-inflammatoir: verminderde vasodilatatie, oedeemvorming en
capillaire lekkage
2) Analgetisch: verminderd vrijstelling PG’s door cytokines à geen
hyperalgesie
3) Anti-pyretisch: geen stimulatie hypothalamus door PGE2 (COX-3)
à geen verhoging Tlichaam
4) Anti-aggregerend: zelfde remming PG als TX in plaatjes, maar veel
minder remming PGI2 dan TX in endotheelcellen à overwicht
PGI2 à vasodilatatie en anti-aggregatie (aspirine werking 7
dagen)
Farmacokinetiek Hoge eiwitbinding (cave verdringingsreacties)
Korte (<6 uur) t1/2: bij acuut probleem, sneller in therapeutisch
venster
Lange (>10 uur) t1/2: bij chronisch probleem
Farmacodynamiek Allen anti-inflammatoir, analgetisch en anti-pyretisch (wel onderlinge
verschillen bv paracetamol NIET anti-inflammatoir)
Analgeticum bij milde tot matige pijn, zonder uitgesproken CZS-
effecten te vertonen
Vooral voor POP, pijn gepaard gaande met inflammatie of
weefselbeschadiging
Indicaties 1) Locomotorische “beschadiging”
2) Pijn (door weefselbeschadiging) (minder voor viscerale pijn)
3) Dysmenorroe
4) Sluiting ductus arteriosus
5) Koorts
Bijwerkingen Agv COX-1 inhibitie:
1) GI:
- Probleem: >65 jaar, combi NSAID met GC of alcohol, langdurig,
voorgeschiedenis peptische aandoeningen à mylena = alarm!
à met maaltijd, PPI, misoprostol + NSAID is cytoprotectief (maar
wel diarree en nausea), maagsapresistent tablet (nog wel effect
via systemische weg)
2) Bloedplaatjes:
- Inhibitie TXA2 synthese à verlengt bloedingstijd
3) Renaal en CV:
- P met chronisch verminderde nierfunctie à AKI
- P met chronisch hartfalen, levercirrose of KI à oedeem,
overvulling en acuut orgaanfalen
4