ETHIEK
1. MORAAL, ETHIEK EN GRONDHOUDING
Moraal = verwijst naar gewoonten, zeden en gebruiken van iemand op het vlak van (be)hoort of niet (be)hoort
geheel van waarden, normen en deugden van een persoon verwijst naar zijn moraal
Ethiek = systematische reflectie op moraal en via vraag worden we gedwongen om te reflecteren over ons
moraal
Waarden = wat we waardevol vinden
Normen = manier waarop waarden gerealiseerd worden
Deugden = als goed ervaren morele eigenschappen
Moreel probleem = heeft te maken met vragen naar wat de beste manier is om het goede te realiseren in bep
situatie, verschillende handelingsalternatieven
Moreel dilemma = specifieke vorm van een moreel probleem (tussen 2 verschillende mogelijkheden/waarden)
Morele nood = wnr je ervan bewust bent dat iets niet behoort maar niemand hoort je
1.2 VERHAAL VAN DE ALLIGATOR-RIVIER
Schakelen van moraal ethiek
1.3 ETHISCHE STELSELS, DEONTOLOGIE
FILOSOFIE
Waarden en normen zijn relatief aan tijd
De mens is de maat
Zoektocht naar absolute fundering voor het Goede
Deugdenethiek: deugd als het midden tussen 2 uitersten
Vier kardinale deugde
Categorische imperatief (basis voor geweten)
Goede verbinden met wat het grootste geluk oplevert
Kenmerken en verschillen tussen ethische stelsels
1. Ethische stelsels zijn pogingen om modellen en principes voor het goede handelen te begrijpen, op te
stellen en te funderen
2. Ethische stelsels kunnen descriptief (hoe we moreel handelen) zijn, prescriptief (hoe we behoren te
handelen) of allebei
3. Ethische stelsels leggen de nadruk op ratio (rationaliteit/ inzicht/ wijsheid), op gevoel (sympathie/
empathie /intuïtie) of op allebei
4. Ethische stelsels verwijzen naar (interne) motieven (intentie/geweten) of naar (externe) gevolgen
5. Ethische stelsels doen beroep op algemene principes, op waarden en normen of op deugden
6. Ethische stelsels zijn eerder absoluut (één waarheid) of eerder relatief (afhankelijk van tijd, cultuur,
plaats, groep,…)
1
,DEONTOLOGIE
Duidelijk zicht op objectieve feiten, intersubjectieve principes en subjectieve beroepsethische waarden
Maar focus op morele ontwikkeling als mens, ontwikkelen van praktische wijsheid trage benadering, gericht
op karaktervorming, ontwikkelen van deugdzaamheid
1.4 KERNWAARDEN EN G RONDHOUDING
Verkenning van onze grondhouding: basis waarmee we in het leven staan
Grondhouding op 2 manieren een kader geven: via notie kernwaarden en via transpersoonlijk
mensbeeld
1.4.1 KERNWAARDEN
= zijn die waarden die het individu overstijgen, verwijzen naar de mooiste verworvenheden van een mens (=
transcedent) lijken vanuit een innerlijke bron te komen en zijn gericht op het algemeen welzijn
Vormen een brug tussen absoluut en relatief
Ervaart ze als essentieel in je leven
Voelen aan als datgene van waaruit je diepste handelt
Zijn onbaatzuchtig (staan ten dienste van allen, niet alleen van jou)
Daarnaast heb je ook waarden die hun wortels in het afgescheiden zelf ego-gerelateerde bv. Verlangen naar
aanzien, macht, roem,… maar ook waarden die lijken op kernwaarden (hun bevrediging is tijdelijk, nooit
genoeg van)
Onderscheid tussen transcedent en ego-gerelateerd concepten eulogy-virtues en résumé-virtues (David
Brooks)
Lofrede-deugden zijn ‘transcendente’ waarden’ (eulogie) (metafoor diamant)
CV- waarden zijn ego-waarden
1.4.2. EEN TRANSPERSOONLIJK MENSBEELD
Metafoor oceaan en golf
Identificatie ligt aan de basis van twee universele drijfveren die ons leven sturen angst en verlangen
Angst: ik wil niet, ook angst voor de dood en eindigheid
Verlangen: ik wil, verlangend naar objecten, relaties, mentale toestanden,… vanuit gevoel tekort
Dit gevoel van afscheiding is de bron van lijden en manifesteert zich in de wijze waarop we onszelf/andere
beoordelen
1. De veroordeling van onszelf uit zich als “ik ben niet goed genoeg” en “ik had het anders moeten
doen”. Het gaat hierbij over schuldgevoel, zelfverwijt en schaamte
2. Ook de positieve waardering van onszelf, die zich manifesteert als trots, “ik ben beter dan jij”, is
een manifestatie van achterliggend lijden, want het moet zich constant opnieuw bevestigen
3. Het oordeel “jij bent niet goed genoeg”, “je had het anders moeten doen” is de manier waarop
we anderen de schuld geven als er iets misloopt
2
, 2. ZORGETHIEK
2.1. WAARDEN IN DIAL OOG
(Liégeois, 2014)
Het geweten is het vermogen om ethisch te evalueren. Het is een innerlijke besef van de verplichting
het goede te doen en het kwade te vermijden
Moreel aanvoelen of morele intuïtie is subjectief (beïnvloed door cultuur, opvoeding, vorming)
Ethiek is kritische reflectie op die morele intuïtie
Hij verbindt vijf paradigma’s binnen de hulpverlening met telkens twee waarden die elk een ! functie hebben
binnen de zorgrelatie
1. Medische paradigma (eed van Hippocrates)
2. Religieuze (naastenliefde)
Waarden: beschermwaardigheid en zorgverlening nadeel: paternalisme
3. Emancipatorische (elk mens heeft recht op zelfbepaling)
Waarden: autonomie en privacy
4. Maatschappelijk (participatie in maatschappelijk leven)
Waarden: participatie, rechtvaardigheid, levenskwaliteit, duurzaamheid)
5. Relationele (belang van relatie, wederzijdse verbondenheid, betrokkenheid, afhankelijkheid)
Waarden: solidariteit en vertrouwen
Vijf paradigma’s brengen ons samen tot tien waarden
1. Autonomie: respecteren en bevorderen van keuzevrijheid
2. Beschermwaardigheid: beschermen van waardigheid, gezondheid en integriteit
3. Duurzaamheid: bewaken van inzet van mensen, middelen en milieu
4. Ondersteuning: bieden van zorg, begeleiding en herstel
5. Participatie: verhogen van deelname aan gemeenschapsleven
6. Privacy: behoeden van persoonlijke levenssfeer
7. Rechtvaardigheid: streven naar juiste verdeling van middelen
8. Solidariteit: bijdragen aan belangen van anderen en gemeenschap
9. Vertrouwen: geloven in mogelijkheden van de ander en zorgrelatie
10. Welbevinden: verbeteren van functioneren en welzijn
Globaal schema: welke waarden elkaar versterken en welke met elkaar botsen
Vb:
3