Dit is een korte/beknopte samenvatting met echt alle noodzakelijke info in. Ik heb hiermee een 14 gehaald!
Je mag me altijd een berichtje sturen als je meer vragen hebt.
Het is een zeer goede, beknopte samenvatting om alles te herhalen of te studeren als je weinig tijd hebt.
Sommige delen zijn korter uitgelegd of staan er zonder voorbeelden, maar daarvoor is google je beste vriend natuurlijk indien je meer uitleg wil ;)
INLEIDING
Taken van klinische psycholoog 4B’s: beoordeling / behandeling / begeleiding / beleid
Opleiden tot scientist-practitioner = (be)handelen op basis van wetenschap en kennis = wetenschappelijke praktijk voeren
Aan evidence-based medicine (EBM) doen
In realiteit: problemen met kwaliteit van psychotherapie
4 grote theoretische kaders: veel gelijkenissen en verschillen, maar groeien laatste tijd meer naar elkaar
1) Leerpsychologie & CBT/CGT mens = lerend wezen
2) Humanistische & existentiële benadering mens = wezen met groeipotentieel
3) Relatie & gezinstherapie mens = deel van systeem
4) Psychodynamische benadering mens = conflictueus wezen, waarbij hechtingsgeschiedenis bepalend is
Denkkaders:
Gebaseerd op mensbeeld (manier waarop men naar mens kijkt)
Geven aanleiding tot systematisch onderzoek => wetenschappelijke paradigma’s
o Wetenschappelijk
o Complementair: vullen elkaar aan
o Laatst tijd: integratieve tendens ( pseudowetenschap: 1 theorie)
Paradigma’s = geheel van samenhangende assumpties, die samen bepaald mensbeeld vormen
o Bril waardoor je kijkt; basis voor scientist-practitioner
o Geven aanleiding tot generatieve onderzoeksprogramma’s (geven aanleiding tot nieuwe vragen)
o Kunnen slechts deels & onrechtstreeks empirisch getoetst worden => afgeschermd tegen falsificatie
Elke PT: eigen theorie: kijkt door bepaalde bril (heb je nodig maar: ook blinde vlek => confirmatiebias)
affectieve affiniteit (gebaseerd op eigen ervaring)
Psychotherapie:
Is… 1) relationeel, interpersoonlijk
2) op maat gemaakt
3) gebaseerd op wetenschappelijk-psychologische principes
4) getrainde therapeut (competenties)
5) met intentie om verandering te brengen
Werkt !!! psychotherapie = effectief
Effectgroottes (cohen d)
Vergelijkingscondities: adhv verschilscores = voor – na
o Actieve behandeling
o Placebo groep = welk aandeel vd verbetering te wijten is aan placebo & welk deel echt aan behandeling
o Wachtlijst groep = om te zien of probleem zichzelf op lost
Wie in sample?
o ITT = Intent To Treat sample = alle patiënten die starten aan de behandeling
o Completer sample = die hele behandeling afmaken
o Drop-out = die onderweg afvallen (juist geen effect of heel goed effect = early responders)
Extra’s:
Vooral bij lange therapieën = meer klinische significantie/vooruitgang
Is kosten-effectief
PT biedt geen immunisering (kan terugvallen)
Ook patiënten die slechter worden (iatrogene effecten)
Van werkzaamheid naar doeltreffendheid
o Werkzaamheid => interne validiteit => research setting => Randomized Controlled Trials (p. 14) => veralg?
o Doeltreffendheid => externe validiteit => echte klinische setting ook positief effect? => meestal positief
o Dus: therapie goed in gecontroleerde settingen, maar ook in dagelijkse klinische praktijk
Welke vorm = beste? “dodo bird verdict” (all have won, and all must have prices) => alle vormen even effectief
Jongeren vs. volwassenen kinderen lager (nog in systeem) ouderen: hogere ES, maar dalen met de tijd (p. 15)
PT IS EFFECTIEF & VAAK EVEN EFFECTIEF ALS MEDICATIE (zeker op langere termijn)
1
, DEEL 1: LEERPSYCHOLOGIE + COGNITIEVE GEDRAGSTHERAPIE (CGT, CBT)
HF 1: HERHALING FUNCTIELEER 2
1. DEFINITIE VAN LEREN mmens = lerend wezenm
Leren = duurzame gedragsverandering, door ervaring met gebeurtenis in de omgeving doel: betere afstemming op leefwereld
Toename of afname zijn van bepaald gedrag
Niet elke gedragsverandering impliceert leren (bv. maturatie-effecten, vermoeidheid,…)
3 types: 1) Habituatie & sensitisatie = herhaalde ervaring met prikkel op zich (S)
2) Klassieke/Pavloviaanse conditionering = ervaring van relatie tussen 2 gebeurtenissen zonder controle (S1 – S2)
3) Operante/instrumentele conditionering = ervaring van relatie tussen gedrag en consequente gebeurtenis (R – S)
2. HABITUATIE EN SENSITISATIE
Habituatie = afname van sterkte/probabiliteit van respons tgv herhaalde aanbieding van ontlokkende prikkel
Sensitisatie = toename van sterkte/probabiliteit van respons tgv herhaalde aanbieding van ontlokkende prikkel
3. KLASSIEKE / PAVLOVIAANSE CONDITIONERING VP – OP of S1 – S2
Ervaring van relatie tss 2 gebeurtenissen, zonder controle (onafhankelijk van G vh organisme) correlaties, voorspelbaarheid
Betekenis van VP wordt geleerd obv correlaat OP
Betekenissen:
o VP = voorwaardelijke prikkel (bv. bel) OP = onvoorwaardelijke prikkel (bv. voedsel)
o VR = voorw. reactie (bv. speekselsecretie door bel) OP = onvoorw. reactie (bv. speekselsecretie door voedsel)
Conditioneringsprocedures:
o Appetitieve prikkel OP = wenselijk (bv. voedsel)
Sign tracking / autoshaping = opvolgen van signaal dat iets positief aankondigt (bv. lampje)
Goal tracking = doelobject benaderen (bv. voederbak)
o Aversieve prikkel OP = onwenselijk, onaangenaam
Geconditioneerde suppressie:
Operante conditionering: hendeldrukken => voedsel
Vreesconditionering: toon => schok (aversieve OP)
Impact meten met suppressieratio = # R tijdens prikkel = 0 (volledige suppr)
(#R tijdens + #R pre) = 0,5 (geen suppr)
Geconditioneerde VR als anticipatorische respons, voor meer effectieve omgang met OP OR gaat veranderen
modificatie OR Bv. wolken => schuilen in auto
Controlecondities Aantonen dat gedragsverandering door VP-OP relatie komt (door die samenhang)
Factoren die leren Latente inhibitie:
beïnvloeden - VP eerst gewoon aangeboden, dan daarna moeilijker om verband te leren
- Vertrouwdheid met VP (minder aandacht voor die VP)
Selectieve VP-OP associaties:
- Gevoeligheid om bepaalde verbanden sneller te leren dan andere
- Aard OP beslist welke cues geselecteerd worden: bv. schok => auditieve PR OF ziek => smaak
- Effectiviteit van VP is functie vd aard van OP
Prikkelrelaties: Perfecte statistische contingentie: VP => OP volgt (betrouwbare info over OP)
signaal-relatie Statistische contingentie => conditionele probabiliteiten:
- P(OPVP) = kans optreden OP, gegeven VP
- P(OPgeen VP) = kans optreden OP, gegeven geen VP
Pos. contingentie: P(OPVP) > P(OPgeen VP) = excitatorische conditionering (VP voorspelt OP)
Nul contingentie = geen conditionering
Negatieve contingentie = P(OPVP) < P(OPgeen VP) = uitblijven OP
= inhibitorische conditionering (VP is predictor vr afwezigheid van OP)
Blocking-effect Prikkel (VP) moet nieuwe, bijkomende informatie geven
- Tijdruimtelijke continguïteit is geen voldoende voorwaarde voor klassieke conditionering
- Als er al een goede predictor is, dan geen conditionering (dus moet nieuwe info geven)
Inhibitorische cond VP = signaal voor afwezigheid OP die obv andere cues wel verwacht wordt negatieve contingentie
A OP, daarna A+B geen OP B = geconditioneerde inhibitor A = excitator
2
,4. OPERANTE / INSTRUMENTELE CONDITIONERING
Ervaring van relatie tussen gedrag en consequente gebeurtenis optreden van OP is afhankelijk van gedrag (= controle)
Skinner (free vs. operant)
Positieve vs negatieve bekrachtiging vs straf:
Belang van onmiddellijke bekrachtiging uitstellen: kans groot dat andere respons/G bekrachtigd wordt
Begrippen: S = situatie; prikkelconfiguratie waarin G wordt uitgebracht
R = respons, uitgebrachte gedrag
O = outcome, consequente omgevingsverandering = bekrachtiger / straf
3
, HF 2: THEORIEËN OVER BEKRACHTIGING
Een goede theorie over bekrachtiging moet 2 vragen kunnen beantwoorden:
1) Wat maakt iets tot een bekrachtiger? (vraag naar identiteit & predictie: wat zal een effectieve bekrachtiger zijn)
2) Hoe werkt een bekrachtiger? (mechanisme & hoe bekrachtiger de probabiliteit van operant verhoogt)
1. THORNDIKE – LAW OF EFFECT
Positieve bekrachtiger = iets dat een bevredigende toestand teweegbrengt
Geen echt antwoord op wat vraag
Antwoord op hoe Wet van Effect:
o Positieve outcome versterkt S-R associatie (O zelf niet mee geëncodeerd)
o Sterkere S-R associatie zal leiden tot hogere probabiliteit van R (uitgebrachte gedrag)
2. HULL – DRIVE-REDUCTIE THEORIE
Wat bekrachtiger = heeft effectiviteit om behoeftetoestand te reduceren
o Centrale focus = biologische homeostase
o Nastreven biologisch evenwicht; binnen bepaalde grenzen houden
o Bv. voedseldeprivatie (= biologische behoeftetoestand) => eten => voedsel = bekrachtiger
Hoe accepteerde S-R-versterkingsmechanisme (Wet van Effect)
Primaire bekrachtiger Prikkels die automatisch vermogen hebben een biologische/natuurlijke behoeftetoestand te
reduceren
Secundaire bekrachtiger Prikkels die geassocieerd zijn aan primaire bekrachtigers (door Pavloviaans leren)
= geconditioneerde bekrachtigers bv. geur van voedsel
Acquired drives Verworven/geconditioneerde behoeftetoestand
- Worden ontlokt door prikkels die geassocieerd zijn met primaire bio behoeftetoestand
- PR die deze toestanden reduceren = ook effectieve bekrachtigers
- Vooral: ontsnappings- en vermijdingsgedrag
Sensoriële bekrachtiging Bepaalde gedragingen worden in stand gehouden door prikkels die niet als primaire of
secundaire bekrachtigers kunnen worden gezien
- Bv. pen klikken,…
- Sensoriële deprivatie: bij deprivatie = alle stimulatie bekrachtigend (brein: optimaal
niveau van input nodig)
- Link met automutilatie bij laag IQ en PP
TOT HIER: FACTOREN DIE BUITEN DE OPERANTE CONTINGENTIE LIGGEN
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
VANAF HIER: FACTOREN INTRINSIEK VERBONDEN AAN OPERANTE CONTINGENTIE
3. PREMACK PRINCIPE – DIFFERENTIËLE PROBABILITEITSPRINCIPE
Wat bekrachtigers als responsen
o Bekrachtiger = activiteit / gedrag (geen prikkel meer) met de hoogste baseline probabiliteit
o Bv. voedsel is niet meer bekrachtiger, maar de ‘act van voedsel opeten’
Differentiële probabiliteit/waarschijnlijkheidsprincipe:
o Gedragingen verschillen in baseline probabiliteit (= probabiliteit van G als er geen restrictie is)
o Bekrachtiger = gedrag met hoogste baseline probabiliteit
o DUS noodzakelijke & voldoende voorwaarde voor bekrachtiging = contingentie tussen laag- en hoog-
waarschijnlijke activiteit/gedrag (instrumentele conditionering)
Laag-frequent gedrag wordt gevolgd door hoog-frequent gedrag
Hoog-frequent activiteit = bekrachtiger voor laag-frequent gedrag
Toepassing opvoedingscontext: conditionele relatie tussen de 2 gedragingen
Problemen:
1) Hoe baseline probabiliteit meten/berekenen? (is ook voor iedereen anders, kan fluctueren over de tijd,…)
2) Geen antwoord op de hoe-vraag
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lizeswartenbroekx. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,99. Je zit daarna nergens aan vast.