MEDIA: PUBLIEK EN EFFECTEN
Samenvatting 2016 - 2017
,ALGEMENE CURSUSINFORMATIE 7
1 LEEFTIJD EN MEDIAGEBRUIK 8
1.1 INLEIDING 8
1.2 LEEFTIJD EN MEDIAGEBRUIK: JONGEREN 9
1.2.1 KINDEREN (TOT 12 JAAR) 9
1.2.2 ADOLESCENTIE (12 - 18 JAAR) 9
1.3 COGNITIEVE ONTWIKKELING 10
1.3.1 INLEIDING 10
1.3.2 SENSORI-MOTORISCHE FASE (0 - 2 JAAR) 10
1.3.3 PREOPERATIONELE FASE (2 - 7 JAAR) 11
1.3.4 CONCREET-OPERATIONELE FASE (7 - 11 JAAR) 14
1.3.5 FORMEEL-OPERATIONELE FASE (VANAF 12 JAAR) 14
1.4 ‘KLASSIEKE’ MEDIAGEBRUIK BIJ KINDEREN 16
1.4.1 BABY’S EN PEUTERS (0 - 2 JAAR) CFR. SENSORI-MOTORISCH 16
1.4.2 KINDEREN VAN 2 TOT 5 JAAR (PRE-OPERATIONEEL) 16
1.4.3 KINDEREN VAN 5 TOT 7 JAAR (PRE-OPERATIONEEL) 16
1.4.4 KINDEREN VAN 7 TOT 11 JAAR (CONCREET-OPERATIONEEL) 17
1.4.5 MEDIAGEBRUIK VAN KINDEREN: ALGEMENE LEEFTIJDSTRENDS 18
1.5 MEDIAGEBRUIK ADOLESCENTEN 19
1.5.1 JONGEREN EN ‘NIEUWE MEDIA’: INTERNET / GAMES 20
1.5.2 KENMERKEN VAN INTERNETGEBRUIK ‘OUDERE’ JONGEREN 25
1.5.3 SOORTEN INTERNETKANSEN 27
1.5.4 SOORTEN INTERNETRISICO’S (INHOUDELIJKE DOMEINEN VERANDEREN) 30
1.5.5 JONGEREN EN GAMES 36
1.6 LEEFTIJD EN MEDIAGEBRUIK: VOLWASSENEN 37
1.6.1 JONGVOLWASSENEN 37
1.6.2 VOLWASSENEN 37
1.7 LEEFTIJD EN MEDIAGEBRUIK: OUDEREN 37
1.8 LEEFTIJD EN MEDIAGEBRUIK: ALGEMENE CIJFERGEGEVENS 40
1.9 LEEFTIJDEN IN DE MEDIA 41
1
,2 GENDER / SEKSE EN MEDIAGEBRUIK 42
2.1 INLEIDING 42
2.2 DEFINITIE 42
2.2.1 SEKSE / GESLACHT 42
2.2.2 GENDER 43
2.3 MANNELIJK VS. VROUWELIJK 44
2.3.1 VROUWELIJKHEID IN DE WESTERSE WERELD (NU) 44
2.3.2 MANNELIJKHEID IN DE WESTERSE WERELD (NU) 44
2.4 GENDERSOCIALISATIE 45
2.4.1 OUDERS EN FAMILIE 46
2.4.2 PEERS (= LEEFTIJDSGENOTEN) 47
2.4.3 SCHOOL 47
2.5 VOORSTELLING VAN MANNEN EN VROUWEN IN DE MEDIA 48
2.5.1 ONDERVERTEGENWOORDIGING VAN VROUWEN 48
2.5.2 VOORSTELLING VAN MANNEN 49
2.5.3 VOORSTELLING VAN VROUWEN 49
2.5.4 BEELDEN VAN RELATIES TUSSEN MANNEN EN VROUWEN 50
2.5.5 VORM 50
2.5.6 VERSCHILLEN IN PORTETTERING, ZIJN NIET ABSOLUUT MAAR GRADUEEL 51
2.6 GENDERVERSCHILLEN IN DIVERSE LEVENSDOMEINEN 53
2.7 GENDER EN MEDIAGEBRUIK 54
2.7.1 REINFORCING SPIRAL (SLATER, 2007) 54
2.7.2 DE FACBOOK BUBBLE - ECHOKAMER 54
2.7.3 MEDIA PRACTICE MODEL 55
2.7.4 VERSCHILLEN TUSSEN JONGENS EN MEISJES IN PEUTER- EN KLEUTERTIJD 56
2.7.5 VERSCHILLEN TUSSEN JONGENS EN MEISJES VANAF DE LAGERE SCHOOLLEEFTIJD 56
2.7.6 VERSCHILLEN TUSSEN JONGENS EN MEISJES TIJDENS ADOLESCENTIE 56
2.7.7 MANNEN VERSUS VROUWEN (VOLWASSENEN) 58
2.8 BESLUIT 61
3 KLASSE EN MEDIAGEBRUIK 62
3.1 INLEIDING 62
3.2 DEFINITIE VAN “KLASSE” 62
2
,3.3 KLASSE EN LEVENSSTIJL 67
3.4 KLASSE - METING 68
3.5 KLASSE EN MEDIAGEBRUIK 70
3.5.1 INKOMEN EN BEZIT VAN MEDIA 70
3.5.2 OPLEIDING EN GEBRUIK VAN MEDIA 71
3.5.3 WIJZE VAN MEDIACONSUMPTIE 75
3.6 SOCIALE MOBILITEIT 76
3.7 ‘KLASSE VAN CONTEXT’ 77
3.8 VOORSTELLING VAN KLASSEN IN DE MEDIA 79
4 FAMILIE EN MEDIAGEBRUIK 83
4.1 WAT IS EEN GEZIN? 83
4.1.1 FAMILY 83
4.1.2 IN VERGELIJKING MET EEN HUISHOUDEN 83
4.2 KENMERKEN VAN EEN GEZIN 84
4.3 INVALSHOEKEN BIJ ONDERZOEK NAAR GEZINNEN EN MEDIAGEBRUIK 87
4.4 PLAATS VAN MEDIA IN GEZINSTERRITORIUM EN TIJDSINDELING 88
4.5 INVLOED VAN OUDERS OP MEDIAGEBRUIK KINDEREN 95
4.6 INVLOEDEN VAN BROERS EN ZUSSEN (SIBLINGS) OP MEDIAGEBRUIK 99
5 ETNICITEIT EN MEDIAGEBRUIK 100
5.1 INLEIDING 100
5.2 MEDIA EN ETNISCHE GROEPEN: INVALSHOEKEN 103
5.2.1 ROL VAN DE MEDIA IN MULTICULTURELE SAMENLEVING 103
5.2.2 ALLOCHTONE MEDIAWERKERS 104
5.2.3 REPRESENTATIE VAN ETNISCHE GROEPEN 106
5.3 MEDIAGEBRUIK VAN ETNISCHE GROEPEN 110
5.3.1 TV-GEBRUIK 112
5.3.2 RADIO 112
5.3.3 NIEUWSGEBRUIK 113
5.3.4 INTERNETGEBRUIK 113
5.4 ETNISCHE IDENTIFICATIE EN MEDIAGEBRUIK / MEDIAGEBRUIK EN ETNISCHE IDENTIFICATIE 115
3
,6 MEDIA-EFFECTEN: ALGEMEEN 117
6.1 INLEIDING 117
6.2 GESCHIEDENIS MEDIA-EFFECTEN-ONDERZOEK 117
6.3 CLASSIFICATIE VAN MEDIA-EFFECTEN(ONDERZOEK) 117
6.3.1 INHOUD 118
6.3.2 TERMIJN EN DUUR 118
6.3.3 SOORTEN EFFECTEN 120
6.3.4 DIRECTE / INDIRECTE EFFECTEN 125
6.3.5 NIVEAU VAN HET EFFECT 127
6.3.6 BEDOELD OF ONBEDOELD 128
6.3.7 RICHTING 129
6.3.8 VERKLARENDE MECHANISMEN 129
6.4 METHODEN VAN MEDIA-EFFECTENONDERZOEK 130
6.4.1 LABORATORIUMEXPERIMENTEN 130
6.4.2 VELDEXPERIMENTEN 132
6.4.3 CORRELATIONEEL ONDERZOEK 134
6.4.4 CAUSAAL-CORRELATIONEEL OF LONGITUDINAAL ONDERZOEK 137
6.4.5 META-ANALYSES 139
6.4.6 CONCLUSIE 141
6.4.7 AANBEVELINGEN 141
7 MEDIA-EFFECTEN: CRIMINALITEIT EN GEWELD 142
7.1 INLEIDING 142
7.2 EEN GEBOEID PUBLIEK? 144
7.2.1 THEORETISCH MODEL 144
7.2.2 METHODE 151
7.2.3 RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK 152
4
,8 MEDIA-EFFECTEN: SEKSUALITEIT 159
8.1 INLEIDING 159
8.2 SEKSUALITEIT IN DE MEDIA 159
8.2.1 TENDENZEN 159
8.2.2 SEKSUALITEIT IN MAINSTREAM MEDIA 160
8.2.3 EFFECTEN 169
8.3 PORNOGRAFIE 170
8.3.1 EFFECTEN 171
8.4 SEKSUALITEIT EN HET INTERNET 172
9 MEDIA-EFFECTEN: STEREOTYPERING 173
9.1 INLEIDING 173
9.2 TWEE BENADERINGEN 174
9.2.1 SOCIAAL COGNITIEVE BENADERING 174
9.2.2 CULTURELE BENADERING 174
9.3 INTEGRATIE VAN BEIDE PERSPECTIEVEN? 175
9.4 STEREOTYPE ALS SCHEMA 176
9.5 ASSUMPTIES I.V.M. STEREOTYPEN 178
9.6 DEFINITIE VAN STEREOTYPE 179
9.7 FUNCTIES VAN STEREOTYPEN 179
9.8 STEREOTYPEN METEN 180
9.8.1 ADJECTIEVEN CHECKLIJST 180
9.8.2 SEMANTISCH DIFFERENTIAAL 180
9.8.3 VRIJE ANTWOORDEN 181
9.8.4 IMPLICIT ASSOCIATION TEST 181
9.9 STEREOTIEPE MEDIAVOORSTELLINGEN 181
9.10 EFFECTEN VAN (CONTRA)STEREOTYPE MEDIAVOORSTELLINGEN 182
5
,10 MEDIA-EFFECTEN: GEZONDHEID 185
10.1 INLEIDING: KEUZE TOPICS 185
10.2 WAT ZET MENSEN AAN TOT BEPAALD GEDRAG? 185
10.3 ALCOHOLGEBRUIK 188
10.3.1 JONGEREN EN ALCOHOLGEBRUIK: CIJFERS 188
10.3.2 DRANKRECLAME EN ALCOHOLGEBRUIK 188
10.3.3 ALCOHOL IN FILM / OP TV 192
10.3.4 COUNTER-COMMUNICATIE 193
10.4 ROKEN 193
10.4.1 JONGEREN EN ROKEN: CIJFERS 193
10.4.2 TABAKSRECLAME 193
10.5 VOORSTELLING VAN AUTORIJDEN OP TV / FILM 196
10.5.1 EFFECTEN VAN MEDIA OP SNEL / DRONKEN AUTORIJDEN (BEULLENS & VAN DEN BULCK, 2008) 196
10.5.2 RACING GAMES 197
10.6 OBESITAS EN ANOREXIA 198
10.6.1 MEDIA EN ZWAARLIJVIGHEID BIJ JONGEREN 199
10.6.2 VOEDINGSRECLAME 199
10.6.3 KOOKPROGRAMMA’S (EN ANDERE MEDIA-INHOUDEN ROND VOEDING) 200
10.6.4 VOORSTELLING VAN VOEDING IN TV-PROGRAMMA’S 201
10.6.5 EFFECTEN VAN VOEDINGSRECLAME (EN TV-VOORSTELLINGEN) 201
10.6.6 MEDIA EN ANOREXIA 201
10.6.7 MEDIA EN HET MANNELIJKE SCHOONHEIDSIDEAAL 205
11 MEDIA-EFFECTEN: SCHOOLPRESTATIES 206
11.1 MEDIAGEBRUIK SCHOOL 206
11.1.1 INLEIDING 206
11.1.2 TELEVISIEKIJKEN EN ALGEMENE SCHOOLPRESTATIES: THEORIEËN 206
11.1.3 TELEVISIEKIJKEN EN SCHOOLPRESTATIES: RESULTATEN 209
11.1.4 TELEVISIEKIJKEN EN TAAL 210
11.1.5 NIEUWE MEDIA EN TAAL 211
11.1.6 GAMES EN EDUCATIE 211
11.2 SCHOOL MEDIAGEBRUIK 212
11.2.1 SCHOOLSYSTEEM 212
6
,ALGEMENE CURSUSINFORMATIE
Inhoud:
- Publiek: leeftijd, geslacht, etniciteit, familie, klasse & mediagebruik.
- Effecten: criminaliteit, seksualiteit, gezondheid, schoolprestaties, stereotypering.
Leerdoeleinden:
- Kennis van theorieën i.v.m. mediapubliek en -effecten, eigen mediagebruik en dat van
anderen kritisch analyseren.
- Vaardigheden: bijkomende wetenschappelijke informatie opzoeken en kritisch
beoordelen.
- Attitudes: open houding ten opzichte van mediagebruik van anderen, kritische houding
t.a.v. media-effectrapporteringen.
Onderwijsvorm: hoorcolleges met activerende werkvormen, lokaal M005, dinsdag van 9.30 tot
(ten laatste) 12.30 uur.
Studiemateriaal: lesnotities + reader (Universitas!) + discussieteksten BB.
Evaluatievorm:
- Individuele mini-paper (6 blz.) over mediagebruik van persoon + verklaring: 5 punten.
- Individuele mini-paper (8 blz.) over gerapporteerd media-effect: 5 punten.
- Schriftelijk (semester)examen: 10 punten.
Om te kunnen slagen: drie onderdelen moeten zijn afgelegd!
Examen:
- Twee papers ingediend hebben (samen goed voor 10 punten, scores worden niet voor
het examen bekendgemaakt).
- Examen: schriftelijk, 2 uur, 4 essayvragen (telkens 1 bladzijde antwoordruimte).
- Kennis van theorieën, gelijkenissen en verschillen zien, theorieën toepassen…
7
,1 LEEFTIJD EN MEDIAGEBRUIK
1.1 Inleiding
Opdracht:
- Beschrijf kort hoe je eigen mediagebruik eruitzag toen je in het lager onderwijs zat,
toen je in het middelbaar onderwijs zat en nu.
- Welke evoluties waren er? Welke factoren zouden deze verschuivingen in het
mediagebruik kunnen verklaren? Technologische evoluties, andere interesses, andere
verwachtingen van omgeving.
- Zullen kinderen van nu dezelfde evolutie doorlopen?
Conclusie?
- Leeftijd is sterk structurerende factor van mediagebruik.
- Leeftijd is een gemakkelijke indicator voor ontwikkelingen die een persoon doorloopt
(cognitief / psychologisch, sociaal, fysiek / seksueel...) seksuele ontwikkelingen
zullen bijvoorbeeld een invloed hebben op het medegebruik.
- Ontwikkelingen gebeuren binnen een specifieke historische / maatschappelijke context
(cfr. Fixkes: schets het mediagebruik van een bepaalde generatie iedere generatie
heeft zijn eigen gewoontes waarmee die is opgegroeid).
- Mediagebruik kan vanuit ontwikkelingsperspectief verklaard worden door drie factoren:
• Behoeften en eisen: enerzijds de kant van de gebruiker: gebruiker heeft
behoefte die samenhangt met mediagebruik (bv. pubers willen veel contact met
leeftijdsgenoten en zetten zich af tegen de ouders, dit vertaald zich in minder tv
kijken in familieverband en veel meer op de pc om in contact te staan met
leeftijdsgenoten).
• Toegang tot, controle over medium: anderzijds zijn er zaken die de toegang
verhogen of belemmeren (bv. als je ouder bent krijg je een eigen laptop en
hierdoor stijgt gebruik van de media).
8
, 1.2 Leeftijd en mediagebruik: jongeren
1.2.1 Kinderen (tot 12 jaar)
- Sterk bestudeerde groep (samen met adolescenten) t.o.v. van de ouderen /
gepensioneerden die vroeger weinig onderzocht zijn geweest. Nu worden de senioren
wel vaker bestudeerd, door de vergrijzing.
- Men veronderstelt dat zij een “kwetsbare” groep vormen (voor negatieve media-
effecten).
- Cognitieve ontwikkeling: kinderen doen veel kennis op, en het wordt een troef om
media te kunnen gebruiken. Het heeft een grote invloed op mediagebruik.
1.2.2 Adolescentie (12 - 18 jaar)
Adolescentie: turbulente levensperiode gekenmerkt door diverse veranderingen: cognitieve /
sociale en fysieke veranderingen. Er treedt een sociale ontwikkeling op, namelijk het loskomen
van de ouders en de introductie in ‘peer groups’, je eigen identiteit proberen te vormen zoals
‘wie ben ik?’
- Moeilijke fase, fysieke veranderingen ondergaan.
- Identiteitsvorming.
- Streven naar onafhankelijkheid van ouders.
- Toename van het belang van “peer”- groups: jongeren klitten graag samen, want ze
maken dezelfde levensweg door, ander jongeren / vrienden zijn een sociale steun in
die veranderlijke periode.
- “Imaginary audience” = vorm van egocentrisme: adolescenten gaan denken dat ze
constant in de gaten gehouden willen worden en zijn daarom heel erg bezig met hoe
zie ik eruit.
- Periode van experimenteren en zien hoe het afloopt. Risico’s nemen.
- Seksuele ontwikkeling, verhoogde interesse voor seksualiteit.
- Sterke emoties.
- Abstractievermogen (zie supra): jongeren kunnen nadenken over abstracte concepten
dat zie je bijvoorbeeld in de hoge interesse die ze tonen in nieuws.
- (Vorm van egocentrisme: adolescenten gaan denken dat ze constant in de gaten
gehouden willen worden en zijn daarom heel erg bezig met hoe zie ik er uit).
9