Examenvragen Orgaananatomie en histologie (Farmacie – 1e bachelor) - (2022-2023)
HOOFDSTUK 1
1. Vergelijk conventionele lichtmicroscopie met de transmissie elektronenmicroscopie
(TEM). Wat kan je met beide technieken onderzoeken? Hoe moet het te
onderzoeken weefsel voorbewerkt worden voor deze methoden en waarom?
Conventionele lichtmicroscopie: gebruikmaken van licht, lagere resolutie, coupes (invriezen
(minder goede morfologie maar wel behouden enzymatische activiteit, wel snel) of
fixeren(covalente bindingen met N-terminus van eiwitten;crosslinking door
formolactiviteit van eiwitten weg; dan in paraffine, snijden), kleuren van coupes
onderzoeken van groepen cellen + voorbewerking door invriezen,snijden en kleuren of
inbedden in paraffine, snijden, kleuren
TEM: elektronene ipv fotonen, hogere resolutie, ultrastructureel niveau (TEM), zelfde
principe als conventiole microscoop: dikke laag meer verstrooiing dus donkerder, snelle
fixatie dmv glutaaraldehyde (om niet te veel weefselverval te hebben) coupes (met
epoxyhars), kleuring door OsO4 of immunolabelling onderzoeken van ultrastructuren van
cellen + snelle fixatie met epoxy en daarna OsO4 voor kleuring, dan zeer dunne coupes uit
epoxyhars
SEM: elektronen worden teruggekaatst op oppervlak maar eerst oppervlak detecteerbaar
maken met bv goud) sterke driedimensionele effecten van oppervlak
2. Bespreek de “fixatie” aan de hand van formaldehyde en glutaraldehyde bij de
staalpreparatie voor histologie. Voor welke histologische methoden worden deze
gebruikt?
Bij fixeren wordt een fixator gebruikt (formaldehyde en glutaraldehyde). Deze zorgen
voor crosslinks tussen de N-terminale uiteindes van eiwitten. Hierdoor worden de
eiwitten vastgehecht aan hun cytoskelet en interagerende eiwitten bewaring van
structuur (ze zijn weliswaar geinactiveerd)
Fixatie is een lange methode maar zorgt wel voor het behouden van de morfologie,
die dan zichtbaar is via de lichtmicroscoop
3. Geef de gelijkenissen en verschillen tussen immunohistochemie en
immunofluorescentie.
Gelijkenissen: beide maken gebruik van antigenen waaraan gelabelde antistoffen
binden,
Verschil: detectie van fluorescent enzym vs detectie van eindproduct van enzym,
beide methoden kunnen direct of indirect zijn
,4. Bespreek directe, indirecte en ge-ampificeerde immunohistochemie en
immunofluorescentie. Waarom bestaan deze verschillende afgeleide methoden?
Directe immunohistochemie: antistof die aan antigeen bindt is direct gelabeled met
fluoresceine weinig signaalamplificatie + lage hoeveelheiden antigeen moeilijk
detecteerbaar, wel snelle methode
Indirecte methode: aan antigen bindt primair, niet gelabeled antistof en hieraan
bindt secundaire antistof die wel gelabeled (enzym, fluorescentie, biotine, goud) is
gevoeliger en selectiever want aan 1 primaire as kunnen meerdere secundaire as
binden + flexibeler want secundair antilichaam kan reageren met om het even welk
primair as
Geamplificeerde methode: aan 1 antistof kunnen nog andere moleculen binden
waardoor er signaalamplificatie ontstaat meer selectief
Immunofluorescentie: aan primair of secundaire antistof is er een fluorescent partikel
gebonden, zo kan met de binding waarnemen
5. Welke verwerkingsstappen doorloopt een weefselstukje tussen resectie tijdens
operatie en diagnostiek middels lichtmicroscopie? Licht iedere stap kort toe.
Bij operatie: invriezen van coupe want is snelste methode.
1. Invriezen van weefsel (enzymactiviteit behouden)
2. Snijden van dunne coupes en monteren op draagglaasje
3. Kleuren van coupes
4. afdekken
6. Geef een overzicht van de verschillende types kleuringen die courant gebruikt
worden in de histologie? Leg kort principe en doel van de diverse types kleuringen
uit.
Heamatoxyline kleuring: heama is blauw en bindt aan zure elementen (kern), eosine
is rood en bindt aan basische elementen (collageen, cytoplasma)
Empirische kleuring: achterliggend mechanisme niet gekend, vooral door trial and
error: trichroomkleuring (mengeling van kleurstoffen) en zilverkleuring
(zilveroplossing die weefsels aankleurt door afzetting van zilverpartikels op bv
collageen type III)
, Histochemische kleuring: reactie tussen weefselcomponent en chemische verbinding
in kleuroplossing bv. periodic acid schiff: aantonen van koolhydraten (tenzij
voorbehandeld met amylase)
Enzymhistochemische kleuring: kleuring op basis van enzymatische activiteit (daarom
vriescoupes): kleuring van eindproduct van enzymatische reactie
Immunohistochemische kleuring: twee types direct en indirect op basis van binding
van gelabelde antistof aan antigen + drie doelen: diagnostisch, prognostisch en
therapeutisch
7. Bespreek 3 toepassingen van immunohistochemie en hoe deze kunnen helpen bij
pathologische diagnostiek.
- Aantonen van type kanker dmv van binding aan specifieke cytokeratines dewelke
niet onderscheidbaar zijn dmv histologisch beeld
8. Bespreek het principe van scanning electronenmicroscopie (SEM). Wat kan je met
deze methode bestuderen?
Typisch voor het bestuderen van oppervlakken – een elektronenstraal tast het oppervlak
punt voor punt af en de teruggekaatste stralen worden gedetecteerd, 3D beeld met hoge
resolutie wordt zo opgemaakt. Op het oppervlakt moet eerst een detecteerbaar laagje
geplaatst worden
HOOFDSTUK 2
9. Bespreek de structuur en componenten van de buitenste plasmamembraan. Welke
types van transport gebeuren er over de membraan? Geef een overzicht.
Lipiden, suikers en eiwitten
Grootste deel is lipiden: hoofdzakelijk fosfolipiden in dubbellaag (hydrofobe en
hydrofiele kant), cholesterol (stabiliserend, minder laterale beweging mogelijk),
glycolipiden (soort fosfolipide waaraan suikerketens gehecht zijn gericht naar exm:
communicatie buitenwereld en andere cellen)
Eiwitten: communicatie + transportfunctie (kanalen, pompen) + verbinding aan ecm of
andere cellen; kunnen transmembraandomein hebben
Suikers: komen gebonden aan lipiden (glycolipiden) of aan eiwitten voor (glycoproteinen)
en vormen glycocalix aan de extracellulaire zijde
Transport: dmv van diffusie (kleine, lipofiele moleculen), eiwitpompen, kanalen,
transporteiwitten of door vesikelvorming (endocytose: invaginatie membraan (clathrine
coated pits (laten vesikel los na vorming, bij receptor gemedieerd transport) of caveolae
(pinocytose, intracellulaire signaling,transcytose), pinocytose, fagocytose, exocytose)