Hoofdstuk 1: Inleiding tot het immuunsysteem
Verschil tussen B- en T-cel receptoren
- B-cel wordt geactiveerd, differentieert verder, secreteert de receptor, dat zijn de antilichamen. B-cel
differentieert tot een plasmacel en secreteert daarbij de antilichamen. T-cel wordt ook geactiveerd,
prolifereert, maar blijft ten alle tijden aan de membraan geassocieerd.
- Daarnaast: B-cel kan rechtstreeks een antigeen op een micro-organisme herkennen, T-cel heeft een
antigeenpresenterende cel nodig (dendritische cellen zijn daar heel goed in).
- Bij de T-cel wordt het antigeen gepresenteerd door een andere cel, dat is een MHC-molecule.
Adaptieve immuniteit
- Humorale immuniteit gesecreteerde antilichamen afkomstig van B-cellen voor extracellulaire
infecties
- Celgemedieerde immuniteit voornamelijk T-cellen
o T-helpercellen: helpt macrofaag om opgenomen micro-organismen te elimineren
o Cytotoxische T-cellen: gaat geïnfecteerde cel doden
- Passieve immuniteit
o Onmiddellijke bescherming
o Kortdurend – weken
- Actieve immuniteit
o Vertraagde bescherming
o Vaak langdurend – jaren
o Kan ‘geboost’ worden, waarbij er terug contact gemaakt wordt met hetzelfde antigeen of bij
een booster vaccin. Immuniteit dan terug stimuleren. Lymfocyten terug activeren
o B-cellen en T-cellen.
Klonale selectie
Tijdens de rijping van lymfocyten ontstaat er een heel repertoire met verschillende receptoren.
Wanneer we een antigeen tegenkomen, dan gaat enkel de kloon prolifereren die hoog affiniteitscontact maakt
met het antigeen. We spreken van klonale activatie en expansie: enkel die klonen met hoge affiniteit, gaan
reageren met het antigeen, die gaan geactiveerd worden, prolifereren.
Cellen van het immuunsysteem
Rijping van immuuncellen, belang van het cel-cel contact met andere cellen. Zonder contact geen rijping. Ook
oplosbare groeifactoren nodig, behorend tot de cytokine familie. In het beenmerg is er intens contact met
sternale cellen.
De T-helpercellen hebben als typische merker de CD4 (cluster differentiator-4).
Hematopoetische stamcel heeft zelfvernieuwende capaciteit. Hoe meer stamceleigenschappen, hoe meer
zelfvernieuwende eigenschappen. Hoe verder ze differentiëren, hoe minder zelfvernieuwende capaciteit.
Klassen van lymfocyten
- B-cel: heeft B-cel receptor, kan evolueren zodat de antilichamen (de receptoren) gaan secreteren. De
cel zal dan van vorm veranderen, dat zijn plasmacellen: B-cel zonder antilichamen, die zijn
gesecreteerd.
- T-helpercel: zijn voornamelijk bezig om andere cellen te helpen om hun functie uit te oefenen.
Enerzijds door er cel-cel contact mee te maken, activeren om signalen door te geven. Anderzijds door
cytokines vrij te stellen, dat zijn de communicatie-eiwitten die tot doel hebben communicatie tussen
cellen te bevorderen.
- Cytotoxische T-cellen hebben als voornaamste taak geïnfecteerde of abnormale cellen te doden.
Maakt contact met een geïnfecteerde cel, de cytotoxische T-cel kan die onmiddellijk gaan doden.
- Regulatoire T-cellen: T-cellen die cytokines uitstoten, die zorgen dat het immuunantwoord wordt
onderdrukt. Hebben ook een essentiële rol in normale homeostase.
1
,Antigenen
- Moleculen/structuren herkend door TCR (T-cel receptor) of antilichamen (als BCR of in oplossing)
- Epitoop: het deel van antigeen dat contact maakt met T-cel of B-cel receptor en wordt herkend door
antilichaam. Bij T-cel zijn de epitopen peptiden.
- B-cel
o Herkent vaak intacte antigenen; kan een antigeen herkennen, een aspect van een
driedimensionaal eiwit, kan een stukje herkennen.
- T-cel
o Herkent antigen fragmenten aan oppervlak van een andere cel (=antigeen presenterende cel)
Naïeve lymfocyten: rijp, maar hebben het antigeen nog niet ontmoet.
Effector lymfocyt: antigeen ontmoet
Geheugen lymfocyten gaan bij nieuw contact met het antigeen snel worden geactiveerd en geprolifereerd
Clusters of differentiation system
- CD3: component van T-cel receptor complex
- CD4: merker van een subpopulatie van T-cellen, de T-helpercellen
- CD8: merker van cytotoxische of cytolytische T-cellen
- CD11/CD18 een adhesie molecule op meeste leukocyten
Gebruikt om lymfocyten microscopisch mee te onderscheiden.
Terminologie gewijzigde bloedcelaantallen
- Leukocyten, verlaagd leucocytopenie, verhoogd leucocytose
- Neutrofielen, verlaagd neutropenie, verhoogd neutrofilie
- Eosinofielen, verhoogd eosinofilie
- Basofielen, verhoogd basofilie
- Monocyten, verlaagd monocytopenie, verhoogd monocytose
- Lymfocyten, verlaagd lymfocytopenie, verhoogd lymfocytose
Functionele indeling cellen bij immuunrespons
Lymfocyten belangrijkste functie is het herkennen van antigeen en immuunresponsen opbouwen. Antigeen
presenterende cellen die antigenen tonen aan T-cellen
Effector cellen: T-lymfocyten: gaan fagocyten activeren en geïnfecteerde cellen doden. Macrofagen gaan
fagocyteren en microbes doden. Granulocyten gaan microbes doden.
- Generatieve = centrale = primaire lymfatische organen; hierin worden de lymfocyten gevormd
- Perifere = secundaire lymfatische organen; hier gaan de immuunantwoorden plaatsvinden
- Vanaf de geboorte is het beenmerg de belangrijke bron voor de stamcellen, maar prenataal is de
foetale lever de belangrijkste bron van lymfocyten.
Primair: De thymus, beenmerg als belangrijke vorming van de lymfocyten.
Secundaire: eens de lymfocyten gevormd zijn komen ze terecht in het bloed en de lymfevaten, en dan kunnen
ze naar secundaire lymfoïde organen. Beenmerg doet ook dienst als secundair, omdat soms ook
geheugencellen zich in beenmerg gaan zitten.
Lymfeknopen, daar gebeuren de immuunresponsen, plaatsen van primaire immuunresponsen. Lymfocyten
circuleren daar. Drainage van vloeistof, maar ook antigenen.
Kiemcentrum is proliferatie van B-cellen. T-cel zone is onder de follikels.
Antigenen en lymfocyten gaan elkaar hier ontmoeten, plaatsen van primaire immuunantwoord.
Milt
- Verwijderen van oude rode bloedcellen uit circulatie, Fe recyclage
- “Vangen” en presenteren van circulerende Ag (micro-organismen en celdebris)
- Brug tussen adaptief en aangeboren immuunsysteem: heel veel fagocytose veroorzaken, maar ook
veel lymfocyten en zorgen voor antilichaamproductie
2
,MALT: Mucosa-associated lymfoïd tissue
- Aggregaten van ingekapseld en niet ingekapseld lymfatisch weefsel voornamelijk in lamina propria en
submucosale regio’s
- Mucosae bevatten dendritische cellen voor opname, processing en transport van Ag naar drainerende
lymfeknopen
Lymfocytenrecirculatie
Naïeve T-cellen hebben nog geen initiële activatie gehad, gaan heel de tijd recirculeren naar lymfeknopen –
bloedbaan, lymfatische lymfevaten, weer naar het bloed etc. Ze worden niet getriggerd, terug naar het bloed.
Eens een cel getriggerd is geworden, het herkennen van een antigeen, wordt dan een effectorcel, deze heeft
andere migratiepatronen.
Recirculatie om de kans te verhogen dat een naïeve cel hun antigeen tegenkomen en op die manier een
effectorcel te worden.
3
, Hoofdstuk 2: Aangeboren immuniteit en ontsteking
Elk multicellulair organisme heeft een vorm van aangeboren immuniteit. Aangeboren immuniteit is de eerste
lijn van verdediging tegen pathogenen, respons is afhankelijk van het soort pathogeen. Vaak adaptief
immuunsysteem ook nog nodig, enkel aangeboren niet altijd voldoende.
Herkenning: aangeboren immuunsysteem herkent patronen
- Adaptief immuunsysteem: elke kloon van cellen heeft een eigen T-cel receptor met een unieke
bindingssite. Receptoren van adaptieve immuniteit herkennen specifieke antigenen.
o Bij adaptief heeft elke receptor een eigen specificiteit
- Bij de aangeboren herkennen elk een patroon die voorkomt bij een hele klasse micro-organisme, een
structuur die gemeenschappelijk is. Dat noemt men pathogeen geassocieerde moleculaire patronen.
Receptoren worden PRR’s genoemd: patroon herkennende receptoren.
o Pathogen associated molecular patterns PAMPs: componenten van pathogenen
o Damage associated molecular patterns DAMPs: schade-geïnitieerd patroon
PRR:
- TOLL-like receptoren: celgeassocieerde patroonherkenningsreceptoren
- NLRs: NOD-like receptoren, komen voor in het cytoplasma,
intracellulaire receptor
TOLL-like receptoren
- Receptor die LPS herkent, eentje die peptidoglycaan.
- Vesiculair intracellulaire nucleïnezuren typerend voor micro-organismen herkennen.
- De endosome RNA en DNA herkennen.
Co-stimulatoren zijn moleculen die op de membraan tot expressie komen op cellen van het aangeboren
immuunsysteem en die gaan interageren met partners op de lymfocyten. Zij gaan zorgen voor een extra
stimulatie van de lymfocyt. Zij zijn de activatoren van het adaptieve immuunsysteem. Er is een link tussen het
aangeboren en het adaptief immuunsysteem: Aangeboren kan adaptief gaan triggeren.
NF-kappaB gaat andere cytokines tot expressie laten komen. NF-KappaB geïnduceerde genen gaan aanleiding
geven tot een acute inflammatie (/ontsteking) en de stimulatie van adaptieve immuniteit
NOD-like receptoren
- Zijn intracellulaire cytoplasmatische receptoren. NOD-like receptoren gaan werken door complex van
eiwitten te gaan vormen.
- Gaat voorloper van cytokinen activeren en secretie van ander interleukine. Deze activatie van
inflammasoom blijkt bijzonder belangrijk te zijn en kan getriggerd worden door niet-pathogene
DAMPs
- Cytoplasmatische NOD-like receptoren zijn in staat om pro-inflammatoire interleukines te laten
secreteren die voor inflammatie zorgen
o IL-1 en IL-18
Componenten van aangeboren afweer
- Barrières
o Fysisch: huid, mucosa met epitheliale cellen
o Chemisch: Speeksel, lysozyme in tranen, HCl in de maag, melkzuur/zuur in vagina
- Circulerende granulocyten
o Neutrofielen belangrijke eerstelijnsverdediging
Fagocytose
Productie van reactieve zuurstof intermediairen
Producten secreteren die zorgen dat er een heel netwerk wordt gemaakt van
fibrillen op de plaats van infectie. Netwerken gaan de infectie lokaliseren en
verhinderen dat de infectie verspreid wordt. trap voor micro-organismen
o Basofielen (mestcellen)
Vooral anti-parasitair
Bezitten PRRs en Fc receptoren
4