LES 1 TAAL- EN TEKSTSTRUCTUREN
Als een taal het onderwerp vorm van studie, spreken we van objecttaal. Als we over die taal spreken, spreken
we ook over taal, dan spreken we over taal. De taal die wordt gebruikt om over de objecttaal, de taal die wordt
bestudeerd, te spreken heet de metataal.
Taal is een wezenlijk en universeel kenmerk van de mens
Natuurlijke taal is de benaming voor de mensentaal. Formele taal, kunsttaal, talen ontwikkeld door auteurs
voor verschillende doeleinden, zoals het Esperanto (wereldhulptaal), geen natuurlijke taal maar een kunsttaal,
deze is gemaakt door 1 persoon op basis van bestaande talen met zeer weinig morfologie en uitgangen om de
communicatie tussen volkeren te vergemakkelijken.
Natuurlijke talen worden echter door iedereen, spontaan groeit in een bepaalde taalgemeenschap en van
generatie op generatie wordt doorgegeven. Dit kan ook niet worden getraceerd in de geschiedenis.
Ons handelen als mens kunnen we niet voorstellen zonder taal. Taalhandeling, met taal omgaan is tegelijk een
vorm van handelen. Taal is een integraal onderdeel van ons handelen. Vaak kan je ze niet van elkaar
onderscheiden. “Performatieve” taalhandelingen: handelingen waarbij de uiting van taal samenvalt met de
handeling zelf. Men performeert de handeling door iets te zeggen, en dat doet men door performatieve
handelingen. Dit gebeurt in de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd (bv. ik beloof, ik verklaar).
Taal en perceptie van de werkelijkheid, dat taal ons de vrijheid geeft te praten over het heden en het verleden,
maakt dat taal zo complex is dat we niet gebonden zijn aan het hier en nu. Met taal kunnen we over alles
praten wat in onze geest komt. Taal creëert zijn eigen werkelijkheid door betekenis. Via taal bepalen we onze
leefwereld. Taal is fundamenteel intersubjectief, taal delen we altijd onder sprekers. Iets als een privé-taal
bestaat niet (privé natuurlijke taal). Men kan geen natuurlijke taal hebben met 1 persoon, die moet worden
gedeeld worden met anderen. Zo niet heb je een intersemiotisch systeem dat geen natuurlijke taal is. De
gerichtheid op de andere is essentieel om natuurlijke taal te begrijpen.
Taal en wetenschap. Taal is een poort tot kennis, en zonder natuurlijke taal kunnen we die kennis niet
verwerken.
Taal – handelen – kennis: taal is een middel dat we kunnen gebruiken in de positieve zowel als de negatieve
zin. De mens die taal maakt en gebruikt is hier schuldig aan. De taal zelf is een volledig neutraal middel aan de
notie goed gebruik of slecht gebruik, dit bepaal je zelf. “Double speak”, het verhullen van onaangename
werkelijkheden aan de hand van taal.
Empirisch is wetenschap dat als object van studie iets heeft dat in de werkelijkheid aanwezig is, het taalgebruik
van zo vele mensen en taalgemeenschappen. U kan het niet maken in uw hoofd, alles valt in de werkelijkheid
te observeren. Het is een cultuurwetenschap, een culturele manifestatie van de mens die we onderzoeken in
de taalwetenschap.
Het is geen natuurwetenschap, dit zoekt naar oorzakelijke verbanden en het verklaren ervan. Dit noemen we
een causaal en oorzakelijk verband, alles valt in oorzakelijke termen te verklaren. Cultuurwetenschap zoekt
naar culturele verbanden, geen oorzakelijke verbanden. Taal is geen oorzakelijk gevolg van een natuurkracht,
het is een product. Het is een cultuurproduct van menselijk handelen, en aan dit menselijk handelen
beantwoordt een doelstelling dat niet te vinden is in de natuurwetenschappen. Alles wat we zeggen vervult
een bepaald doel (intentie van mensen). En als je dat product niet in relatie met de intentie bekijkt ga je
taalwetenschap altijd verkeerd gaan opvatten. Het doel is mentaal, het zit in ons hoofd en valt niet te
,observeren, het enige wat te observeren valt is dat product. Het gaat dus om culturele verbanden en geen
causale verbanden. Taal is een historisch begrip, want het is een deel van een historische gemeenschap.
Psycholinguïstiek is de studie van de mentale verwerking van taal, de psychische interpretatie van taal.
“Lexical Decision Task” voor het meten van “Reaction Time”.
Ze zien een woord, of twee woorden en moeten bepalen of het woord een woord is van hun taal. Het
woord dat ze moeten bepalen of het hun taal is, is hun target, het doelwoord. Als je het targetwoord
dat je presenteert aan native speakers op het targetscherm presenteert kan je meten hoelang het
duurt voor hen op hun knop te drukken. Men kan dat woord laten voorafgaan door een ander woord,
bread door butter, bread door doctor. Als je bread laat voorafgaan door butter heb je een significant
snellere reactie dan moest je het laten voorafgaan door doctor.
Dit heeft het zogenaamde semantic priming effect, bepaalde taalelementen kunnen geprimed worden. Er is in
onze mentaalverwerkingssysteem waardoor bread en butter samenhoort, en nurse en doctor ook. Woorden
die niet met elkaar samenvallen op een semantisch betekenisniveau hebben dit effect niet.
“Sentence Decision Task” is de ene zin goed of geen goed Engels. The critic enjoyed reading the book. Heeft te
maken met explicietheid. Enjoyed is een verkorte vorm om enjoyed reading uit te drukken. De uiting is
onbepaald, enjoyed kan zowel om het schrijven zowel om het lezen van het boek gaan. Een expliciete uiting
wordt sneller detect dan een minder expliciete uiting.
Neurolinguïstiek is de studie van de neuronale anatomische en fysiologische van taal en taalgebruik. Onze
hersenen zijn de zetel van het taalvermogen. Aan de hand van dichotisch luisteren, men luistert naar een input
in het linker- en rechteroor die niet hetzelfde is (een fractie van een seconde).
Als men twee zaken tegelijkertijd laat horen, rechts het woord jongen, en links het woord meisje. Als
men vraagt wat men heeft gehoord, dan is het normale antwoord datgene wat men in het rechteroor
verneemt. Omgekeerd als men 2 zaken hoort van een niet-talige aard bevoorbeeld lachen en hoesten
recht, dan zal blijken dat men zal antwoorden met datgene wat men links hoort.
De verwerking van talige (rechter-hersenhelft verwerkt) en niet-talige input (linker-hersenhelft verwerkt) is
niet hetzelfde. De cerebrale dominantie die lateralisatie inhoudt is bij ruim 95% de linkerhersenhelft de
dominante hersenhelft. Dit weerspiegelt zich in de dichotische luistertest. Wat we links horen, wordt rechts
verwerkt, en omgekeerd. Veel contra-vaardigheden in het menselijke brein.
Paleoantropologisch onderzoek doet onderzoek over het ontstaan van taal en primitieve tekensystemen. Hoe
dit zich heeft kunnen ontwikkelen heeft veel hypotheses, maar een definitief antwoord bestaat niet. De laatst
gemeenschappelijke voorouder van de mensen zoals die vandaag bestaan situeren we rond 6 miljoen jaar
geleden, dan is de afsplitsing gekomen tot homininen. Chimpansees en bonobos hebben geen ontwikkeld, heel
primitieve tekensystemen wel, maar geen natuurlijke taal. De ontwikkeling van natuurlijke taal moet dus na
die 6 miljoen jaar geleden zijn. Proto-mensachtigen, de archaische homo sapiens, ongeveer 400.000 jaar
geleden afgesplitst, de moderne homo sapiens 200.000 jaar geleden ontstaan, deze afsplitsing (wordt
aangenomen) ging gepaard met een volwaardig natuurlijk taalsysteem. Cruciaal tot het spreken van taal zou
zijn de zogenaamde verlaging van de larynx, het strottenhoofd. Bij chimpansees en apen ligt dat veel hoger
dan bij ons, waardoor wij een zogenaamd spraakkanaal hebben ontwikkeld, waardoor we een enorme
klankrijkdom mee kunnen uitstoten.
In-groep, groepstalen zijn een medium om tot een groep te behoren. Men deelt een taal met zijn peers, om
zich te onderscheiden van anderen. Dat kan zowel onder jongeren als bij beroepsgroepen. Het gevoel van in-
group wordt opgebouwd door een groepstaal te delen. Deelt men deze taal niet, behoor je niet tot de groep
en ben je out-group.
,Lectale variatie, taalvariëteit is typisch een taal van een bepaalde groep.
Dialect wordt gebruikt voor een zowel een regionaal dialect als een sociaal dialect. Een regionaal
dialect wordt gebruikt in een bepaald gebied of een bepaalde plaats. Een regiolect, is regionaal
gebonden of wordt gebruikt om te verwijzen naar een overkoepelend regionaal dialect met kleinere
dialecten. Een sociaal dialect is ook een dialect, een groepstaal die eigen is aan een sociale groep in de
maatschappij.
Een etnolect is een etnisch dialect, zoals het Nederlands van Turken of van Marrokanen. Een variëteit
die kan worden toegewezen aan een bepaalde etnie of bevolkingsgroep.
Een idolect is een variëteit, het specifieke taalgebruik van een individu met een specifiek aantal
kenmerken van taalgebruik.
Registervariëtie zijn stijlen, die men in alle soorten van lectale variëtie vinden: informeel, neutraal, formeel.
Het taalteken
Semiotiek, algemene tekenleer, is de overkoepelende term van alle mogelijke tekens die men vindt. Charles
Peirce zegt dat als je de relatie tussen een teken en het voorwerp waarvoor dat teken staat onderzoekt, kan je
als wetenschapper 3 soorten tekens onderscheiden.
De index/symptoom is een relatie tussen teken en object van causale aard of contiguïteit (als je iets
hebt, heb je automatisch iets anders dat erbij hoort). Causaliteit/Contiguïteit.
Een icoon is een teken in relatie met zijn object van gelijkenis. Er is een relatie van associatie, zodra je
een teken hebt associaar je hieraan automatisch iets anders.
Het symbool is een teken dat staat in relatie met zijn voorwerp puur op basis van conventie, een
historische afspraak in zijn gemeenschaap. De willekeurige relatie tussen symbool en object. De
kennis van een symbool is de kennis van een regel.
LES 2
Taal is een middel om via betekenissen werkelijkheden te creëeren, omdat het niet direct is. Taaltekens
bestaat uit symbolen. Een vorm van een teken en zijn betekenis hangen zuiver willekeurig met elkaar samen
op basis van arbririteit en conventie.
In de ene taal hab je een grammaticale betekenis die moet gebruikt worden. “Is singing” (progressief aspect,
continuous form), in plaats van “sings” om uit te drukken dat de handeling bezig is.
Het taalteken volgens Ferdinand de Saussure, signifié (betekenis), signifiant (de vorm) en chose (de
werkelijkheid). Hij noemde die relatie noodzakelijk, conventioneel, multifunctioneel en compatibel met
iconiciteit.
Noodzakelijk: de vorm roept een betekenis op, en de betekenis roept ook een vorm op. Een taalteken
is maar een taalteken als een vorm een betekenis oproept, en als een talige betekenis een vorm
oproept. Het nonsenswoord “bloek”, is een logische ‘bestaanbare’ vorm in het Nederlands maar het
taalteken roept geen betekenis op. Bloek is een potentieel taalteken van het Nederlands. Lbaten kan
niet voorkomen in het Nederlands ‘lb’ kan niet. Er zijn restricties in de vormelijke
, combinatiemogelijkheden die taalspecifiek zijn voor het Nederlands. Er kan geen betekenis aan
beantwoorden, aangezien de vorm niet bestaanbaar is.
Conventioneel betekent dat het een sociaal intersubjectief gegeven is, de subjecten stilzwijgend
overeenkomen dat die bepaalde vorm voor die bepaalde betekenis staat en omgekeerd. Het is een
historisch gezamenlijk getradeerd gegeven voor een gemeenschap.
Multifunctionaliteit, de toepasbaarheid van signifié en signifiant is oneindig. Wij kunnen altijd weer
opnieuw het woord boom gebruiken om naar ontelbaar veel dingen in de referentie te verwijzen, die
telkens het woord boom betekenen.
Iconiciteit, het iconisch gehalte van iets. Taaltekens kunnen iconische kenmerken vertonen.
Klanknabootsingen, bepaalde vormen waardoor het geluid van dat dier transparant wordt gemaakt,
waardoor je een associatieve relatie kunt tot stand stellen.
Arbitrair betekent willekeurige relatie tussen vorm en betekenis. Motivatie betekent dat er transparantie
komt, klanknabootsingen zijn gedeeltelijk gemotiveerd omdat de vorm een vingerwijzing is van associatieve
aard naar de betekenis. Er zijn bepaalde historische evoluties die arbitrairiteit in de hand brengen. Een
historische ontwikkeling kan er voor zorgen dat de transparantie van de iconiciteit verloren gaat. Lat. Pipio >
Pigeon.
Gelede woorden zijn complexe woorden en zijn gedeeltelijke gemotiveerde woorden. Het woord blok-hut, de
combinatie van twee arbritraire vormen met een arbitraire betekenis, en samen zijn ze gedeeltelijk
gemotiveerd, gedeeltelijk transparant ten opzichte van hun basis.
Klanksymboliek is een vorm van expresiie, men bootst niets na, maar via talige symbolen en via hun klanken
iets uitdrukken dat bovenop de betekenis van de woorden komt.
Er zijn verschillende types van iconiciteit (associaties):
Fonologische iconiciteit is het principe van klanknabootsing (bv. Takete en Maluma welke klank het
best bij een bepaalde vorm past). Bouba/kiki-effect: we linken vormen aan klanken t/k klinken scherp
m/l klinken rond en zacht.
Morfologische iconiciteit. Als je kijkt naar plant-planten dan zie je dat de meervoudsvorm langer is
dan de enkelvoudsvorm, zowel bij namen als het werkwoord. In het Engels is dit niet altijd het geval
(sheep- sheep), maar in veel talen is dit wel het geval. Soms wordt het meervoud ook gemaakt door
reduplicatie: herhaling van het morfeem.
Syntaxische iconiciteit. Ze huwde en kreeg een kind/Ze kreeg een kind en huwde. De volgorde kan
iconisch worden geïnterpreteerd. De eerste is het meest adequaat als men verwijst naar de toestan in
de werkelijkheid waar men zegt dat ze eerst huwde, en dan het kind kreeg. In de tweede zin is dit het
omgekeerde. De interpretatie is niet dwingend, maar het is gebruikelijk.
De taaleenheden
Er zijn 6 niveaus van taaleenheden
Het laagste niveau zijn de fonemen, klankeenheden waaruit woorden worden gemaakt. Fonemen zijn
de kleinste betekenisonderscheidende eenheden. Fonemen zelf dragen geen betekenis, maar
onderscheiden wel betekenis (tak – dak, de oppositie tussen /t/ en /d/ onderscheidt de betekenis van
tak en dak). Als men zich onderscheidt met maar 1 foneem, noemen we dit een minimaal paar). De