GEZINSPEDAGOGIEK
Hoorcollege 1: Vraagstelling en identiteit:
Leidende vragen bij dit onderdeel:
- Wat is een gezin?
- Wat is de eigenheid van de gezinspedagogiek t.o.v. de algemene pedagogiek?
- De gezinspedagogiek als wetenschap, wat bestudeert die?
- Wat is opvoeding? Hoe kunnen we opvoeding bestuderen?
1. Het gezin
Er is geen eenduidige definitie van het begrip Gezin:
Eenduidige definitie ‘gezin’ niet evident door maatschappelijke veranderingen. Het is niet meer het
klassieke gezin met mama, papa en kinderen.
• loskoppeling partnerschap en huwelijk: De mensen trouwen veel minder dan vroeger.
• loskoppeling partnerschap en ouderschap: bv nieuw samengestelde gezinnen.
• bloedband ouder en kind niet noodzakelijk: bv adoptie, draagmoeders
• diversiteit aan gezinnen: veranderingen in samenstelling en grootte
Een gezin is:
• LUYTEN, VAN CROMBRUGGE, (2017, p. 282):
“Een gezin is een huishouden* met als essentiële kenmerken de combinatie van meer dan één
generatie en tussen deze generaties een zorgafhankelijkheid. Ouderschap en veelal partnerschap
zijn samenstellende elementen van een gezin. In een gezin is er sprake van minstens één ouder en
één kind. Gezinsrelaties zijn solidair en niet-vrijblijvend. Een gezin kan verschillende vormen
aannemen. Iemand kan opeenvolgend, of zelfs gelijktijdig lid zijn van verschillende gezinnen.” Bv
Kinderen van gescheiden ouders die week om week bij mama/papa wonen.
(Kinderen zijn hierbij essentieel)
(gezin = dynamisch: verandert doorheen de tijd (rekening houden met verschil tss gezinnen)
• Demografisch onderzoek:
Huishouden:
- “Bestaat uit ofwel één persoon die gewoonlijk alleen leeft
- twee of meer personen die al dan niet door familiebanden verbonden, gewoonlijk eenzelfde
woning betrekken en er mee samenleven”
- Particulier huishouden (gezin met of zonder kinderen, in een huis)
↔ collectief huishouden (in groepen samenleven = verzorgingstehuis, strafinrichting,
weeshuizen, verpleeginstellingen, studenten- en arbeidershomes)
Gebaseerd op geregistreerde en administratieve cijfers afkomstig van officiële databronnen
MAAR: weerspiegeling van reële werkelijkheid? → Wij zien verschillende samenlevingsvormen en
andere soorten gezinnen. We zien het als een verband tussen een groepje van mensen. Het
traditionele gezin is eigenlijk niet meer zo traditioneel en helemaal niet meer de norm! Bv. LAT-
relatie komt niet overeen met de theorie, maar is in feite een huishouden.
1
, • LEVINE (1990):
▪ Méér dan het vroegere wettelijke, biologische en economische kader.
▪ Subjectief fenomeen: het gezin is een samenlevingsverband waar m’n zorgt voor
elkaar (subjectieve banden). Je voelt een band met elkaar. Bv zeer goede vrienden,
co-housing.
▪ Er moet sprake zijn van een solidariteitsrelatie tussen individuen met diepe
persoonlijke bindingen en reciprociteit (= wederkerigheid tussen mensen in hun
relaties. Investeren in elkaar met reactie. Geven en nemen.)
• In wetenschappelijk onderzoek:
▪ Samenlevingsvorm van enkele mensen, een band die erkent wordt door de
buitenwereld.
▪ Contextbepaald → hoe gezin omschreven wordt, hangt af van wat men onderzoekt
(zie ook vb. gebruik van de term family: gezin of familie hangt van de context af)
Verschillende samenlevingsvormen
• Kerngezin/‘nuclear family’ (traditioneel): mama, papa en de kindjes
• Grootfamilie/‘Extended family’: Minstens drie generaties leven samen. (Bv Grootouders,
ouders en kinderen)
• Klassiek en gemodificeerd uitgebreid gezin: Er woont nog iemand in.
▪ Klassiek uitgebreid gezin: Het traditioneel gezin + een extra lid van de familie.
Bv. nichtje, oma of tante, …
▪ Gemodificeerd uitgebreid gezin: Het traditioneel gezin + een extra persoon die
invloed uitoefent (niet persé samenwonen) (niet persé familie)
Bv. Oma belt en skypet voortdurend.
• Eenoudergezin (Vooral veel eenoudergezinnen bij vrouwen)
• Alleenwonende
• Ongehuwd samenwonenden
• LAT-relatie (Living Alone Together): niet samen wonen
• Nieuw-samengesteld gezin/blended family/mikado-gezin: Officieel geen gezin omdat de
kinderen bijvoorbeeld op andere adressen ingeschreven staan.
• Holebigezin
Verschillende ‘soorten’ ouders:
Biologisch ouderschap: • Natuurlijke ouder
• Wettige ouder, juridische ouder: ouderschap erkend
• Adoptieouder, afstandsouder
• Stiefouder, plusouder
• Zorgouder, meeouder, bonusouder(positief): iemand die mee
iemand anders kind opvoedt.
Sociaal ouderschap:
• Pleegouder
geen biologische band
• Draagouder, wensouder, buikmama, leenmoeder
• Bio-vader, Viking-vader (Donor uit Scandinavië)
• Donor-plusvader: in meer of mindere maten betrokken
• Bom & Bam: bewust ongehuwd & bewust alleenstaand
• Solo-ouder: al dan niet alleen
2
,→ Grote variabiliteit in termen/woordenschat
Biologisch VS sociaal: PROBLEEM: Sociaal ouderschap wordt vaak in vraag gesteld, maar zij zijn even
capabel.
Cartoon: Kerngezin als uitstervend ras.
2. De gezinspedagogiek in relatie tot de algemene pedagogiek
Gezinspedagogiek: Studie van opvoeding in gezinssituaties.
K: wetenschappelijke studie (van opvoeding, onderwijs en vorming)
Opvoeding/pedagogiek: Het creëren van een relationele en materiële omgeving door opvoeders met
het oog op het welzijn en het volwassen worden van de opvoedeling.
‘Parenting’ (opvoeden – de rol van de ouder)
• Ouder-kindrelatie in interactie:
Ouders maken dat het kind goed opgroeit, kind heeft zelf invloed op de opvoeding (bv:
jongen of meisje zijn → ouders behandelen je anders)
• Opvoedingsvraag en opvoedingsaanbod
Kind vraagt iets aan de ouder en de ouder past zich hier dan aan
Veronderstellingen bij (gezins)opvoeding:
- Essentieel voor het welzijn en opgroeien van het kind (kind als opvoedeling).
- Ouderfiguren stemmen hun handelen (praxis-praktijk) af op het welzijn en opgroeien van het
kind (ouders en ouderfiguren als opvoeders)
2.1 Relatie tot de Algemene pedagogiek
Praxis: in de praktijk
1) De ervaring dat de mens zelf aan het bestaan/leven vorm en zin moet geven (vanuit een
existentiële nood(= vanuit het bestaan)) → Er wordt geloofd in nurture.
2) Deze vorm- en zingeving is steeds een relationeel gebeuren
We zijn niet alleen (Bv: rekening houden met mensen)
3) De zingeving die een antwoord is op deze existentiële nood is nooit definitief en is voor
iedereen verschillend, dynamisch. (Bv: afhankelijk van levensfase/mensen in je omgeving)
Toegepast op opvoeding:
• De mens moet opgevoed worden, ingeleid worden in een wereld van betekenissen. Nature is
niet alles. Het kind wordt gevormd.
• Zodanig dat hij/zij zelf tot een zingeving kan komen.
• Waardoor hij/zij het eigen handelen kan verantwoorden voor zichzelf en ten opzichte van
anderen.
Praxis van de opvoeding in algemeen pedagogische principes:
1) Het kind is opvoedbaar (Er wordt geloofd in nurture)
2) Het kind moet opgevoed worden tot persoonlijke vrijheid en verantwoordelijke
zelfbepaling in solidariteit.
3) De opvoeder moet betekenissen omzetten in een persoonlijk authentiek aanbod (= aanbod
dat past bij de noden van het kind, rekening houdend met de uniekheid van het kind).
4) Pedagogisch aanbod moet beroep doen op de menswaardigheid van het kind.
3
, Elk kind is uniek: De ouder moet zich hier aan proberen aan te passen. Bv. Aan een kind dat
veel structuur nodig heeft.
2.2 De gezinspedagogiek als wetenschap
• Gezinspedagogiek als gedragswetenschap
WANT: M’n kijkt naar het functioneren en de relaties.
▪ Levensloopbenadering: Ontwikkeling binnen sociale context
➢ Proximale omgeving: De dichtbije omgeving Bv. ouders
➢ Distale omgeving: Verdere omgeving, het heeft effect maar is niet meteen
zichtbaar, maar wel van belang. (Bv. Religie, cultuur)
▪ Wederkerigheid van opvoeding: Kind en ouders leren beiden van elkaar, het kind is
niet passief. Het kind kan ook gedragingen uitlokken.
▪ Beschrijven van processen, interacties en mechanismen van gezinsopvoeding
▪ Antecedenten en consequenten
Antecedenten: Dingen die voorafgaan aan de opvoeding. Bv. Conflicten tussen
ouder. Wat geeft aanleiding?
Consequenten: Gevolgen van een bepaalde opvoeding.
• Gezinspedagogiek als wijsgerige reflectie over ouder-kind relatie:
Wijsgerig: kritisch nadenken/dingen in vraag stellen
▪ Normatief kader: mag niet worden opgelegd! Je mag niet zeggen deze opvoeding is
goed/ slecht/ beter. (er is niet 1 goede manier, elke opvoeding is anders)
▪ Het kind is van belang en de ouders verantwoordelijk
• Relatie met andere wetenschappelijke disciplines:
▪ (Gezins)sociologie, economie, antropologie, (ontwikkelings)psychologie, recht.
3. Opgaven van de gezinspedagogiek
• Opgave 1: Empirisch onderzoek: (Data verzamelen)
Oplossingen zoeken voor vragen d.m.v. OZ
Kwalitatief of kwantitatief
▪ Hoe gaan ouders om met hun kinderen?
▪ Voelen opvoeders zich competent in hun rol en ervaren ze satisfactie bij het
opvoeden
▪ Welke normen en waarden hanteren ouders?
▪ Effecten van opvoeding voor kinderen?
▪ Wat is het gevolg van specifieke opvoedingssituaties?
• Opgave 2: Conceptueel onderzoek: (theorievorming)
Binnen verschillende thema’s
▪ Hoe kan de ouder-kindrelatie als ‘opvoeding’ geconceptualiseerd worden …
➢ Binnen het huidig tijdskader?
➢ Op een theoretisch aanvaardbare manier?
➢ En verantwoord voor het kind?
• Opgave 3: Handelingsgericht onderzoek: (wat bestaat er om de handeling/praktijk te
optimaliseren)
Professioneel veld, in praktijk omzetten
▪ Nood en belang van gezins- en opvoeding ondersteunende initiatieven?
▪ Voorwaarden voor kwaliteit van deze initiatieven?
▪ Mogelijkheden tot optimalisering?
4