1
Neuroanatomie
• Input:
o Waar: Inwendige organen, Buitenwereld
o Morfologische onderdelen: Receptoren, Afferente onderdelen perifeer zenuwstelsel
• Processing
o Integratie (bewerken, vergelijken, kiezen), coordinate, associatie
• Output
o Morfologische onderdelen:
Efferente onderdelen perifeer
zenuwstelsel
o Doelwitorganen
Gliacellen (± 90%)
Neuronen (± 10%)
Gliacellen vroeger gezien als steunweefsel, nu
meer een belangrijke rol. Kunnen de
zenuwsignaal modeleren.
Zenuwcellen hebben typische kenmerken: zenuwcel is
PRIKKELBAAR. Prikkel te detecteren en om te zetten in
een elektrisch signaal, kan de prikkel gaan geleiden. Kan
die ook doorgeven en een bepaalde RICHTING. Komt
onder andere door de myelineschede. Nakijken in
fysiologie.
HERHALING FYSIO A
De resulterende membraanpotentiaal van de
zenuwcel zal worden bepaald door de som van de
excitatorische en inhibitorische synapsen op de
dendritenboom. Vanuit de dendrietenboom vertrekt
er een generatorpotentiaal richting perikaryon. Dit
generatorpotentiaal ligt tussen dat van de
rustmembraanpotentiaal en de drempelwaarde. (let
op thv van de dendrieten treedt er nooit een
actiepotentiaal op), afhankelijk van de grootte van
het generatorpotentiaal volgt er een actiepotentiaal
dat via de neuriten en de knopen van Ranvier wordt verder gezet. Nadat het actiepotentiaal ergens op
het verloop van de neuriet is geweest is deze plek refractair (dit om te garanderen dat het
, 2
actiepotentiaal niet terugvloeit). Ter hoogte van de axonuitlopers (boutons) wordt het electrische
signaal omget in een chemisch signaal via de release van een neurotransmitter
Zenuwcel kan het detetecteren: ionenkanalen gaan open staan ➔ uitflux en influx ven ionen.
Waardoor het membraanpotentiaal wordt omgedraaid van positief naar negatief. Na het
actiepotentiaal krijgen we een repolarisatie.Omgekeerd: hyperpolarisatie waardoor er geen
gevoeligheid is voor de prikkel. Prikkel wordt daardoor in 1 richting door gegeven.
Myelineschede: isolatie elektrisch signaal. Dikker de schede hoe beter, een stuk van het axon wordt
geïsoleerd. Beter overspringen van het signaal. Dunnere schede ➔ wordt millimeter per millimeter
langs de axon doorgegeven ➔ veel trager.
Afferent: sensibele ZV die een prikkel detecteren en doorgeven naar het RM. Efferent: prikkel van RM
naar periferie. Bij beide zien we een verschil in snelheid afhankelijk van de dikte van de schede. Verschil
stekende pijn (dikke vezel) en zeurende pijn (dunne vezel). Meten van de zenuwgeleiding.
A: stimulus geven. B: geleiding zenuwsnelheid meten.
Kan ook humaan gebruikt worden. Bepalen van de prikkelgeleiding
snelheid bij dieren moeilijker. Verschil in rassen, groottes, huiddikte,
vetpercentage, leeftijd (jonger: trager). Moeilijk dus om een
standaard tabel te maken.
Oligodendrocyt: Uitlopers sturen ➔ flapjes die zich rond de axonen gaan draaien.
Astrocyt: niet echt een bijdrage ➔ gaan eerder neuromodulerend werken. Gaan
mee de bloed-hersen barrière vormen. Voetjes aan de
onderkant om ook een barrière te vormen met de
buitenwereld.
Microgliacellen: werken als een soort macrofagen, als deze
niks moeten doen hebben ze een bepaalde vorm ➔ kunnen
goed monitoren dan. Eenmaal detectie van een probleem
(ontsteking), vormt zich om: intrekken tentakels, meer
bewegelijk en kunnen dan fagocyteren.
Grijze stof: meer kernen, dan uitlopers. Witte stof: meer uitlopers, dan zenuwcellen. Myeline: opgerold
celmembraan (bestaat uit vet).
Veel minder myeline aanwezig. Aangeboren afwijking. Myelinisatie ➔
aanleggen myelineschede, gaat nog door na de geboorte. Er kan een
verschil zijn in wanneer het afgewerkt is naar leeftijd toe. Doordat het
nog na de geboorte doorgaat, is het een kwetsbaar proces waarbij we
afwijkingen kunnen zien.
Biggen: te dunnen myeline, sommige axonen zelfs niet ➔ minder uni-
directioneel, aan dezelfde snelheid. Prikkelgeleiding gaat chaotisch
Hypomyelogenesis congenita – hairy shakers ➔ gebeuren. Gaan trillen en een andere beharing hebben. Als ze slapen,
‘trilbiggen’
, 3
zijn ze vaak stil doordat ze weinig prikkels krijgen. Vanaf het moment dat er zenuw activiteit is, gaan
ze trillen.
Oorzaak: vertraagde myelinisatie ➔ kan uitgroeien, vergiftiging via baarmoeder (anti-parasitair
middel), genetisch ➔ nog niet helemaal zeker.
Somatisch zenuwstelsel Autonoom / Visceraal zenuwstelsel
Opdracht • Overleven • Leven bewaren
• Communicatie met de • Behoud van homeostase
buitenwereld
Principe • Reageren • Reguleren
Input • Veelvoud • Beperkt
Output • Gedragscontrole • Controle orgaanfuncties
• Episodisch • Continu
• Willekeurig • Onwillekeurig
Marginale laag en mantellaag. Deling blijft
doorgaan in de basale laag van de marginale
en mantellaag ➔ geeft uitstulpingen. Zo
wordt de fissura mediana gevormd.
Hetzelfde gebeurt in de alare laag ➔ hier er
is een fusie ➔ septum dorsale. Centraal
kanaal gaat dicht groeien, opening blijft wel
bestaan maar is veel kleiner dan in het begin
➔ canalis centralis . De mantellaag vormt
zich zo om tot een vlindervormige grijze
zone met daarin 2 zones ➔ basale laag
(ventrale hoorn) en een lamina alaris
(dorsale hoorn). Hebben ook verschillende
types cellen. Opdeling tussen lamina basalis en alaris: morfologisch en functioneel. Gaan zich anders
organiseren en functioneren: Alaris ➔ allemaal afferent, Basalis ➔ efferent. Sulcus limitans vormt een
longitudinale groeve die de basale en alare laag opsplitst.
, 4
Cerebrospinaal vocht, opgelet we puncteren het klein dun kanaal waar rond de vlinder is. Blauwe laag
➔ uitstulping naar dorsaal (cornu dorsalis). Rood: cornu ventralis. In de dorsale hoorn dus enkel
afferente neuronen. Ventrale hoorn: uitsluitend motorneuronen/efferente neuronen. Cornu lateralis:
enkel thv thoracaal en lumbaal (T1-L2) ➔ algemeen lateraal viscerale efferenten. Canalis centralis ➔
commissura grisea. Verbinding tussen links en recht ➔ commissura alba (wit). Opgebouwd uit een:
Funucilus lateralis, ventralis en dorsalis ➔ witte stof. Binnen de afferente neuronen gaan ze nog
groepjes vormen.
• Blauw: Afferente info van het somatisch systeem (spieren en huid) ➔ Somato-afferent
• Groen: Afferente info van de ingewanden ➔ Viscero-afferent
• Rood: somato-efferente (naar de spieren)
• Oranje: viscero-efferent (naar organen, naar klierweefsel)
Cellen aan de rand van de groeve ➔ neurale lijstcellen, gaan niet
meedoen aan de vorming van de neurale buis. Aan 1 kant blijven die een
connectie vormen met het ruggenmerg. Omvormen tot zenuwcellen ➔
eerste sensorische neuronen: prikkel ontvangen, gaan dan zien hoe ze
moeten reageren.
Gaan ook pigmentcellen, bijniermerg, ganglia,… vormen. Belangrijke
verbinding perifeer en centraal zenuwstelsel.
Lethal White Overo Syndrome
Veulens geboren met die genetisch defect ➔ volledig wit ➔ probleem
met de neurale lijstcellen. Hebben dus ook geen pigmentcellen. Hebben
geen ganglia thv het spijsverteringsstelsel. Darm peristaltiek werkt niet.
Gaan sterven binden de 3 dagen. Spinale ganglion ➔ arm naar de periferie en dan naar de grijze stof.