Hoofdstuk 1. Orthopedagogiek?
1 Orthopedagogiek
1.1 Wat is dat, Ortho-ped-agogie-k?
Verschillende discussies:
- Afbakening inhouden en domeinen
- Objectdefinities (waar hebben we het over?)
- Verhouding tussen theorie en praktijk
- Methoden en onderzoek (hoe komen we tot verantwoorde kennis?)
- Afgrenzing t.o.v. andere disciplines (wat is onze eigen bijdrage?)
Orthopedagogiek:
- Orthos (recht)
- Pais (kind)
- Agogein (voeren/leiden)
- K = theorie
Orthopedagogiek omvat de theorie van het leiden (opvoeden, onderwijzen, behandelen) van
kinderen en jeugdigen en streeft ernaar dat dit ‘leiden’ zo ‘recht’ of ‘juist’ mogelijk zou zijn.
Maar niet gedacht aan ouderen, wat is juist? We kunnen niet eenduidig bepalen wat goed is
voor een kind.
Orthopedagogiek verwijst naar het zo goed mogelijk opvoeden, ondersteunen, verzorgen,
helpen, assisteren, … van kinderen en volwassenen die vanuit een bepaalde interpretatie of
standpunt als ‘bijzonder’ kunnen worden omschreven binnen een bepaalde context en tijd.
Holistisch perspectief : theorie die zich richt op het geheel, houdt rekening met verschillende
theorieën.
1.2 Waarom het vak Orthopedagogiek?
Deel van een puzzel om doel te bereiken.
2 Orthopedagogiek en maatschappelijke en historische
evoluties
Blik op het verleden, heden en toekomst. Context en tijd spelen belangrijke rol, kapstokken
voor toekomstige job. Veel factoren beïnvloeden de praktijk + beïnvloeden keuzes.
Bewegingen binnen jeugdzorg, gehandicaptenzorg en onderwijs.
,2.1 Evolutie, omslag en herpositionering van de orthopedagogiek
1. Van defecten naar veerkracht en interventie
- Eerste orthopedagogen baseerde zich op een medische invalshoek.
- Heilpädagogiek = genezend opvoedend
- Opvoeding van doven, blinden en zwakzinnigen wordt onder leiding van artsen
systematisch ter hand genomen
- Zo ontstond schoolarts: onderzoekt kinderen om vrij te stellen van de leerplicht.
- Zo zorgen voor de basis bijzonder onderwijs
- Nadruk op empirisch onderzoek: waarnemen en beschrijven van regelmaat,
observatie van feiten in ontwikkeling van kinderen.
Voorbeeld: Maria Montessori – focus op trainen van de zintuigen
Evolutie naar veerkracht en interventie
2. Hulpvrager als ervaringsdeskundige
Vroeger:
- Personen ment beperkingen steeds meer gezien als partners waar een dialoog moet
mee aangegaan worden. Ze waren passieve ontvangers van professionele hulp
Nu:
- Ervaringsdeskundigen = dialoog. Door ervaring deskundig is geworden (vb. persoon
in armoede)
- Betrekken van familie en vrienden
Voorbeeld: Martinus jan Langeveld – Utrechtse school
,Existentiële fenomenologie = ontmoeting tussen mensen waarin de ander als unieke persoon
naar voren treedt, is funderend voor de op opvoedings- en de hulpverleningsrelatie. Invoelen
in de leefwereld van de ander vraagt openheid en vorming. De ander begrijpen uit zijn
expressies.
Orthopedagoog = raadgever van de ouders, begrijpbaar maken optreden kind, ontmoeting in
opvoedingsrelatie weer mogelijk maken.
Colombus-test: vertelt kind verhalen, door interpretatie wordt ervaringen duidelijk.
3. Aandacht voor maatschappelijke barrières
Vroeger:
- Focus op individuele beperkingen
- Afwijkende kind
Nu:
- Aandacht voor barrières maatschappij/omgeving
- Aandacht voor mentale/fysieke (on)toegankelijkheid
- Focus op negatieve/verkeerde attitudes
- Gezin in opvoedingssituatie
- Kind = sociaal leven
Voorbeeld: Willem Vliegenthart
Opvoedingsfactoren = onopgemerkte invloed op opvoeding, invloed op ontwikkeling kind
Opvoedingsmiddelen = bewust gebruikt om kind iets te leren (straffen)
Orthopedagogisch werk = opvoedingsfactor hanteren als opvoedingsmiddel
Bewust opvoedend handelen door eigen optreden en door het gebruik van omgeving (broer
heeft harde persoonlijkheid en ik nadeel ondervind ook in behandeling gaan met broer)
Reflectie
Gebruiken van de omgeving + Aandacht voor onzekerheid van ouders
4. Van ‘care naar ‘support
Vroeger:
- Zorg
Nu:
- Focus op ondersteuning
- Supportdeken / ondersteuning denken = wat heeft het kind nodig om te participeren /
wat heeft een persoon nodig om actief te participeren in de maatschappij.
Voorbeeld: inclusief onderwijs = alle leerlingen krijgen samen de kans om te leren in dezelfde
leeromgeving, samen met ondersteuningsfiguren. Verdwijnen van zorgleerling want elke
, leerling heeft aandacht nodig. Kinderen kunnen ook elkaar helpen op basis van ervaring (2).
School en klas is hieraan aangepast.
2.2 Basishoudingen tegenover ‘handicap’
Basishouding 1:
- Gehandicapt = onvolwaardig = abnormaal = bezeten = duivels
- Horen niet thuis in de samenleving
- Kunnen anderen en de samenleving besmetten of bedreigen
- Nadruk op medische behandeling, verzorging in speciale instituten, nadruk op wat misloopt, symptomen
- = geïsoleerde hulpverlening
- In de marge van de samenleving
- Gevolg: uitstoting/ segregatie van de andere mensensoort
- Diepe sporen in westerse cultuur rond beeldvorming personen met een handicap
Ongekend = onbemind (vb. materiële toegankelijkheid)
We kennen elkaar niet – zorgt voor afwijzing – zorgt voor vooroordelen – onbegrip – onwennigheid
We krijgen niet de kans ze leren te kennen
Basishouding 2:
- Gehandicapt = sukkelaars = ongelukkigen
- We hebben medelijden
- Christelijk geïnspireerd – nood aan zorg, liefdadigheid en barmhachtigheid
- Caritasgedachte
- Enerzijds oprichting verzorgende initiatieven (armenasielen, verzorgingscentra)
- Anderzijds overleving als zwervende bedelaars
- Doel welgestelde burgers: bewijs van eigen goedheid, investering in eigen zielenheil, persoonlijke
maatschappelijk carrière
- Verwachting rolgedrag van de ontvanger, nl dankbaarheid en onderdanigheid
- Liefdadigheid = verkapte vorm van afwijzing
- Gunsten, geschenken, geldinzameling = gewetensussers
Basishouding 3:
- Gehandicapten = patiënten met defecten
- Nadruk op medische zorgen, revalidatie, technische hulp
- Nadruk op verzorgen van het defect in totale instellingen
- Vereniging van menselijke persoonlijkheid, vervreemding van de leefwereld
Basishouding 4:
- Personen met een handicap = gelijkwaardige partners bij deelname aan dagelijks leven
- Behoud van eigen identiteit
- Etiketteren zorgt voor schadelijke effecten van de persoonsontwikkeling
- Mensen met handicap: eigen behoeften, vragen, mogelijkheden, beperkingen, evenwaardig IN de
samenleving
- Grotere aanwezigheid = confrontatie met ongastvrijheid, materiële en mentale ontoegankelijkheid
- Rechten en plichten staan voorop
- Belang van overleg
- Gelijke kansen voor personen met een handicap in de samenleving
- Gevolg: welzijn bevorderende initiatieven (thuisbegeleiding, geïntegreerd onderwijs)
- Zo autonoom mogelijk zijn
- Belang van een gecoördineerd overheidsbeleid dat inzet op welzijn van personen met een handicap –
belang van middelen
- Belang van opleiding van medewerkers/ netwerk
- Belang van benaming – waarde hechten aan woorden
- Niet gelijk, wel gelijkwaardig