Samenvatting: de globale economie
H18: Macro-economische analyse: wat en waarom?
Greedy of facts:
Marshall was een van de belangrijkste economen, we baseren ons vandaag de dag nog altijd op zijn
ideeën. Marshall benadrukte in zijn werk dat het belangrijk is dat een econoom “greedy of facts” is.
De manier waarop we feiten interpreteren is afhankelijk van de ‘bril’ die we opzetten: de mentaliteit
kan verschillen van regio tot regio!
• Economische groei
De Brexit heeft een negatieve impact gehad op de economische groei van Groot-Brittannië, maar ook
andere factoren, zoals Corona en de crisis in Oekraïne, kunnen een impact hebben gehad op de
economische groei. In Europa is de verwachte groei lager dan vorig jaar, maar toch niet negatief: ± 0
Groei en welvaart zijn vandaag meer dan het bruto nationaal product (bnp)!
• Inflatie
Inflatie → geld wordt minder waard → producten en diensten worden duurder
De invoering van de Euro had als doel de inflatie rond de 2% te houden
België:
- 10% inflatie
- Systeem van automatische loonindexering van 2% → geen vakbonden nodig om hoger loon te eisen
- Indexering na overschrijding van de spilindex → 5x in 2023
- Bescherming van de koopkracht (uniek systeem)
- Gezondheidsindex = richtlijn voor loon en uitkering → evolutie prijzen gezonde winkelmand
- Veel bedrijven voelen meer druk van de loonkosten: eventuele gevolgen
Japan: 4% inflatie MAAR relatief hoog voor dit land
Argentinië: 95% inflatie → bijna prijsverdubbeling, hoge rentevoeten
Mensen die leven van spaargelden (renteniers), gepensioneerden, zelfstandigen worden het hardst
geraakt door inflatie → geen loonindexering
Inflatie is nuttig voor mensen met schulden (meer koopkracht om de lening af te betalen) en de
overheid (Vlaamse begroting)
• Monetair beleid
Stijgende prijzen: de centrale banken trekken hun rentevoeten op → duurder om te lenen
Doel: de totale vraag terugdringen om de druk op de prijs te verlagen
• Overheidsschuld
De totale overheidsschuld is afgenomen door de economische groei, maar blijft wel bestaan.
Economische groei → meer inkomsten voor de overheden (door toename van de koopkracht)
Overheidsschuld kan nuttig zijn: investeringen in educatie, wegen, ….
,Macro-economie vs. micro-economie:
Niet alles wat op micro-economisch niveau geldt, geldt op macro-economisch niveau (<->)! )
Als een individu spaart, heeft dit geen gevolgen voor de economie. Als de overheid spaart, brengt dit
eventuele gevolgen voor mensen met zich mee (ontslagen, …)
→ Uitspraak Angela Merkel over het slechte beleid van de Amerikaanse banken (Swabian housewife)
→ In ‘slechte’ tijden ontspaart de overheid, in ‘goede’ tijden spaart ze
Micro-economie:
• Behandelt gedragsmodellen van individuele economische agenten (prijs = gegeven)
• Interageert op de markt van 1 goed/dienst (prijs = endogeen)
• Algemeen evenwicht < alle markten samen
Macro-economie:
• Grotere gehelen of aggregaten (= optelsom v. variabelen op individueel niveau)
• “De economie” krimpt of groeit
• Behandelt de totale consumptie van de wereld, België of EU
• Totale tewerkstelling/werkloosheid
• Het prijspeil (= alle prijzen binnen een economie opgeteld, overschrijding → inflatie)
Nood aan een aparte macro-economische analyse:
1) Samenhang van markten van finale goederen en markten van productiefactoren
De economische kringloop:
De onderzijde van de kringloop = de bestedingszijde (bedrijven verkopen output aan gezinnen)
→ de totale opbrengst = met aggregaten P en Q
De bovenzijde van de kringloop = de inkomenszijde (bedrijven kopen productiefactoren)
→ arbeiders vergoed met loon, verschaffers van kapitaal met interest of dividend
De wet van Say: “Elk aanbod creëert zijn eigen vraag”
Macro-economisch effect ≠ optelsom van de micro-economische effecten (Fallacy of composition):
Een algemene prijsstijging betekent dat het inkomen gaat stijgen, maar niet per se de bestedingen.
Vaak gaan mensen minder sparen bij prijsstijgingen MAAR de totale vraag naar die goederen en
diensten hoeft niet per se te dalen!
Artificiële intelligentie en migratie zullen een impact hebben, maar niet per se een negatieve. Op
micro-economisch vlak kan dit gevolgen hebben, globaal gezien gaat bv. de werkgelegenheid niet
achteruitgaan.
,Minder sparen → negatieve gevolgen op lange termijn!
Ook op vlak van productie kunnen er gevolgen optreden!
2) Het belang van geld
Geld = het algemeen ruilmiddel → vereist voor iedere transactie
Aan de kringloop van goederen en diensten beantwoordt de geldkringloop (verbonden)
Identiteit van Fisher:
Goederen en diensten moeten aangekocht worden
→ de nominale waarde van de goederenstroom moet altijd gelijk zijn de geldstroom!
Een voorraadvariabele = een variabele die op elk moment gemeten kan worden
Bv. de hoeveelheid geld op een spaarrekening
Een stroomvariabele = een variabele die iets meet over een bepaalde periode
Bv. het BBP
Op macro-economisch niveau is geld niet neutraal (<-> micro-economisch niveau):
Ontspoorde banken/overheden → financiële en economische crisis met recessie (bv. 2007-2009)
3) Informatie- en coördinatieproblemen
Een informatieprobleem: “wat is de oorzaak van wat?”
Voorbeeld 1: Investeringen
• Motivatie: verwachting dat de toekomstige vraag zal stijgen MAAR onzeker!
• Onzekerheid: bedrijven ‘kijken naar elkaar’ → A investeert (niet), B volgt op termijn
→ Ontstaan van een investeringsboom of investeringsdaling met een zelfvoedend karakter
• Investeringen → productie → inkomen
, • Keynes: ‘animal spirits’
➢ Vlagen van optimisme en pessimisme
➢ Drijvende factoren achter de cyclische bewegingen van de productie (en reactie)
Voorbeeld 2: De spaarparadox
• Sparen = huidige koopkracht inruilen voor toekomstige koopkracht (uitgestelde consumptie)
• De neiging tot sparen leidt vaak tot minder sparen ( < afname vraag, consumptie, inkomen)
• Individuele rationaliteit kan leiden tot een collectief ongunstig resultaat
Van Keynes naar klassieken en terug:
Macro-economie is geëvalueerd uit grote crisissen.
Klassieke economen (Smith): “Het evenwicht wordt altijd hersteld na prijsveranderingen”
→ Wet van Say: “Vermits aanbod zijn eigen vraag creëert kunnen er geen langdurige macro-
economische onevenwichten zijn”
MAAR Grote Depressie in de jaren dertig: geen evenwichtsherstel na daling productie en stijging
werkloosheid
Keynes (the General Theory): “Er zijn fenomenen die evenwichtsherstel kunnen belemmeren”
Bv. loonrigiditeit, gebrekkige vraag
→ permanente werkloosheid zelfs in evenwicht mogelijk
→ invloedrijk na WO II: vraag staat centraal! (Nixon)
Einde jaren 70:
• Inflatie vormt een probleem
• Keynesiaanse analyse onder druk van Friedman
• Kritiek op de Philips-curve (H27)
→ Terug naar de klassieke theorie (modernere versie)
• Micro-economische grondslagen: individuen zijn rationeel, markten werken ‘perfect’
• Geen coördinatieproblemen of ‘animal spirits’
• Minder of geen plaats voor overheidsinterventie
Jaren 90:
• Rationele economische agent nog steeds centraal
• Meer werkelijkheidsgehalte: loon- en prijsrigiditeiten
• Nieuwe Keynesiaanse modellen (DSGE-modellen)
• Blanchard (MIT/IMF): grote consensus
• The great Moderation: kleinere volatiliteit dan vroeger
• King: ‘NICE-decade’ (= Non Inflationary Constant Expansion)
Financiële en economische crisis na 2007 → DSGE-modellen onder druk
• Te wereldvreemd → perfect werkende markten?
• Hypothese van rationele individuen?
• Weerlegd door ‘animal spirits’ → Behavioural Economics