Samenvatting Cel- en weefselleer: Deel Immuunstelsel
Samenvatting Cel- en weefselleer: Deel Bloed, Bloedvorming en Bloedvaten
Alles voor dit studieboek (10)
Geschreven voor
Universiteit Utrecht (UU)
Diergeneeskunde
Van organisme tot weefsel
Alle documenten voor dit vak (58)
2
beoordelingen
Door: snterbeek • 4 jaar geleden
Door: dionvaneverdingen • 6 jaar geleden
Weinig plaatjes van echte preparaten, sommige dingen onduidelijk/kloppen niet, zoals gedeelte over kleuringen
Verkoper
Volgen
Studentje1811
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Blok 1 Van organisme tot weefsel: Histologie
Algemeen
Determinatie van weefsels
Reader inleiding lichtmicroscopie en histologische technieken
De kwaliteit van de lens wordt bepaald door een aantal parameters:
- Numerieke apertuur (N.A.): hoe hoger N.A., hoe beter de lichtkwaliteit van de lens en dus hoe
beter de resolutie. Hoge N.A. betekent ook kortere brandpuntafstanden tussen lens en preparaat.
N.A. van 1 of hoger moeten worden gebruikt met immersie-olie.
- Resolutie: kleinste afstand tussen twee structuren, waarbij beide structuren nog afzonderlijk
kunnen worden waargenomen. Bepaald door golflengte van het licht en N.A. van de lens. Hoge
N.A. betekent hoge resolutie.
- Werkafstand: ruimte tussen objectief en preparaat. Hoe hoger de vergroting, hoe kleiner de
werkafstand.
- Scherptediepte: zone waarbij alle informatie in focus is. Hoe hoger de N.A. van de lens, hoe
kleiner de scherptediepte.
Voor bestudering van weefsels kan gebruik worden gemaakt van histologische technieken. De
bewerking gaat in deze volgorde: verdeling in kleinere fragmenten chemische fixatie
(formaldehyde, glutaraataldehyde, picrinezuur of een mengsel) inbedding in een matrix snijden in
dunne plakjes m.b.v. een microtoom opgevangen op microscoopglaasje.
Vaak zijn structuren zichtbaar gemaakt met histochemische kleuringen. Deze reageren via
elektrostatische interacties. Er zijn acidofiele en basofiele kleurstoffen die resp. reageren met zure of
basische structuren. Meestal wordt een combinatie van verschillende kleurstoffen gebruikt. Ook
kunnen structuren d.m.v. fysische processen worden gekleurd met bijv. zilverimpregnatie, waarbij de
kleurstof zich rondom een bepaalde cel(component) afzet, of vetkleuringen, waarbij de kleurstof
langzaam de substantie binnendringt en oplost in het vet. Ongefixeerde of levende organismen
kunnen worden gekleurd met vitale kleurstoffen die niet toxische en aspecifiek zijn, zoals
toluidineblauw, methyleenblauw, neutraalrood of karmijn.
Voor inschatting van grootte van structuren, kun je gebruik maken van de dikte en lengte van de
aanwijsnaald.
,Dellman’s H1 Cytologie
De cel is de kleinste levende eenheid; ze kunnen energie omzetten en maken. Er zijn twee soorten
cellen: prokaryoten en eukaryoten. Prokaryoten zijn primitieve cellen, en hebben geen celkern.
Eukaryoten hebben een nucleus waarin genetisch materiaal is opgeslagen. Een cel wordt omgeven
door een celmembraan. Daarnaast bevat de cel cytoplasma met organellen en cytosol.
Cytologie = onderzoek van structurele componenten van de cel.
Histologie = onderzoek van cellen tot vormen van weefsels en organen.
Cellen werken samen tot het vormen van weefsels en organen. Hierbij zijn de volgende componenten
betrokken: de cel zelf, extracellulaire matrix en weefselvloeistof. Weefselvloeistof transporteert
voedingsstoffen en afvalstoffen van en naar de cellen.
Vaak is het nodig om weefsels te kleuren om het contrast te verhogen. Een veel gebruikte combinatie
van kleuringen is hematoxyline met eosine; dit kleurt de nuclei blauw en cytoplasma roze. Basofiele
structuren, negatief geladen, binden positief geladen kleur (hematoxyline). Acidofiele structuren,
basisch, binden positief geladen kleur (eosine).
Celmembraan
Het interne milieu van de cel moet constant blijven, dus zorgt het celmembraan voor selectieve
doorlaatbaarheid van stoffen via actief en passief transport. De celmembraan bestaat uit een dubbele
laag van fosfolipiden. De hydrofobe staarten zijn naar elkaar gericht, terwijl de hydrofiele koppen naar
de omgeving zijn gericht. Eiwitten zijn ingebouwd in het membraan, integrale eiwitten, of zitten vast
aan de randen, perifere eiwitten. Transmembraaneiwitten zijn ingebouwd in het hele membraan.
Deze zijn betrokken bij interacties tussen cellen of tussen cel en matrix. Andere eiwitten fungeren als
receptoren.
Nucleus
De kern wordt omgeven door een nucleaire envelop, dat poriën bevat om de toe- en afvoer van
materialen te regelen. Het bestaat uit twee lagen. De buitenste laag is bedekt met ribosomen. De
binnenste laag bevat nucleaire lamina, vezelige structuur, dat zorgt voor een sterk membraan.
DNA is opgeslagen in de nucleus, rondom histonen; chromatine. Bij kleuring, is het heterochromatine
sterker gekleurd dan het euchromatine, doordat het heterochromatine veel sterker opgerold is. Het
euchromatine wordt gebruikt voor transcriptie naar RNA.
De nucleoli zijn bolvormige structuren betrokken bij productie van ribosomen. Het aantal nucleoli
wordt bepaald door het aantal actieve nucleolaire organiserende gebieden, verantwoordelijk voor de
codering van het ribosomale RNA (rRNA).
Cytosol
Het cytosol is de vloeistof in een
cel. Het bevat o.a. water, ionen,
suikers, aminozuren, nucleotiden,
oplosbare enzymen, onderdelen
van het cytoskelet, mRNA en tRNA.
Organellen
Het ruwe ER is bedekt met
ribosomen en is betrokken bij de
eiwitsynthese. Het gladde ER bevat
, geen ribosomen en is betrokken bij lipidesynthese, hormoonsynthese en detoxificatie. Nadat mRNA is
gevormd in de nucleus, wordt het getransporteerd naar het cytosol, waar het bindt aan ribosomen.
tRNA transporteert nucleotiden naar het complex, waarna het ribosoom deze aan elkaar koppelt.
Daarna wordt het eiwit naar het ruwe ER getransporteerd, waar het bewerkt wordt.
Het Golgi complex is betrokken bij verdere bewerking van eiwitten. Kleine blaasjes vervoeren eiwitten
van het ruwe ER naar het Golgi complex. Daarna worden de eiwitten opnieuw in blaasjes verpakt en
vervoerd naar verschillende locaties. Ze kunnen worden uitgescheiden buiten de cel (exocytose).
Daarnaast kan materiaal buiten de cel naar binnen worden gehaald (endocytose of phagocytose).
Ook vloeistoffen kunnen worden opgenomen (pinocytose). Als laatste kan materiaal ook door de cel
worden vervoerd (transcytose).
Mitochondria zijn organellen omgeven door een eigen membraan. Deze bestaat uit een binnenste en
buitenste membraan, gescheiden door een tussenruimte. Het buitenste membraan is permeabel voor
veel stoffen, terwijl het binnenste membraan selectief stoffen doorlaat. In het binnenste membraan
bevinden zich plooien en invaginaties waarin de synthese van ATP plaatsvindt; oxidatieve
fosforylering. Mitochondria hebben hun eigen DNA.
Cytoskelet
Het cytoskelet zorgt voor de vorm, beweeglijkheid en
intracellulaire transportfuncties. Het bestaat uit drie
belangrijke componenten:
1. Microtubules: betrokken bij transport van blaasjes
en andere organellen in het cytoplasma en
scheiden van chromosomen bij cel splitsing.
2. Microfilamenten: bestaan uit het eiwit actine.
Actine speelt, samen met myosine, een belangrijke
rol bij de contractie van spieren.
3. Tussenfilamenten: zorgen voor verankering en structurele functies. Er zijn verschillende soorten;
keratine (epitheelcellen), vimentine (mesenchymale cellen), desmine (gladde, cardiale en
skeletspiercellen), gliafibrillair zuur eiwit (gliacellen) en neurofilamenten (neuronen).
Celoppervlak
Het celoppervlak kan aanzienlijk worden vergroot door microvilli of stereocilia (langere variant). Cilia
op de cel zorgen voor transport van materiaal in één richting. Ook zijn er cellen met een flagellum, die
helpt bij het voortbewegen van de cel. Cilia en flagella zijn beiden omgeven door een celmembraan
met een centrale regio, axoneem, die negen paren microtubeles bevatten, gescheiden door een
centraal paar. Deze zorgen ervoor dat de cilia en flagella in één richting kunnen bewegen.
Celcyclus, celdivisie en apoptose
Cellen verdubbelen in de mitose. Dit gaat volgens een patroon; celcyclus:
1. G1: cel groeit en krijgt signalen om voor te bereiden op mitose.
2. S: verdubbeling DNA.
3. G2: cel groeit, kwaliteit DNA wordt gecontroleerd en synthese van eiwitten vindt plaats.
4. M: mitose.
5. G0: rustfase.
De progressie wordt gecontroleerd door eiwitten, cyclines. Deze activeren enzymen die het mogelijk
maken om naar de volgende fase te gaan. De mitose gaat ook volgens een aantal stappen:
1. Profase: chromatine gaan sterker oprollen; tot chromosomen. Nucleoli verdwijnen en
centromeren verdelen zich en migreren naar de polen van de cel.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Studentje1811. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.