1. Terminologie
1.1 Waarden & normen
Ze hebben te maken met keuzes in het menselijk handelen.
Vb. Ga ik een gele of blauwe trui dragen, wil ik frietjes of spaghetti
Normen = Richtsnoer voor handelen
Wegwijzers die ons in staat stellen op het juiste moment de juiste weg in te slaan.
Vanuit opvoeding opvoeding en socialisatieprocessen hebben we tal van concrete
normen meegekregen.
vb. met twee woorden spreken, je rechterhand geven, niet met volle mond spreken,
Waarden = Naarmate een norm algemener wordt en door meer mensen aanvaardt wordt?
Komt het dichter bij waarden te liggen.
= Essentiële gedragsregels die de kwaliteit van ons mens-zijn en van de samenleving
regelen (doen de kwaliteit van het leven toenemen) / idealen
Vb. Eerlijkheid is een waarde Norm: je mag niet liegen
1.2 Beroepsethiek
= Onderdeel van de ethiek waarin de morele problemen rondom beroepen in het algemeen
of één beroep in het bijzonder worden bestudeerd.
vb. maatschappelijk werk / sociaal-cultureel werk
Ethiek = Complexe terrein van waarden & normen. Nadenken over het menselijk handelen
in het perspectief van menswaardig/mensonwaardig, fout/correct
1.3 Ethisch dilemma
= Een dilemma is een probleem waarbij de maatschappelijk werker uit twee (of meer)
alternatieven moet kiezen, die te maken hebben met waarden en normen.
De maatschappelijk werker moet dus handelen.
1.4 Deontologie & deontologische code
Deontologie = Onderdeel van de beroepsethiek waarin getracht wordt algemeen aanvaarde,
concrete en afdwingbare structurele afspraken te maken.
Deontologische code:
Code = Een verzameling voorschriften op één of ander gebied
Geheel van morele voorschriften en aanbevelingen waaraan degenen die een bepaalde
beroep uitoefenen zich dienen te houden
1
,2. Basiswaarden in de hulpverlening
2.1 Appleton-consensus
Doel = Een aantal universele morele waarden te formuleren (ondanks alle verschillen in
nationale, culturele, religieuze en politieke tradities)
1. Autonomie of zelfbeschikkingsrecht
2. Niet schaden of leed vermijden
3. Bevordering van welzijn
4. Rechtvaardigheid
1. Autonomie of zelfbeschikkingsrecht
= De hulpverlener heeft de plicht om de autonomie van de cliënt te respecteren voor zover
dit verenigbaar is met respect voor de autonomie van alle betrokkenen.
De hulpverlener dient respect te hebben voor de eigen keuzen die cliënten maken
overeenkomstig hun eigen waarden, normen en religieuze overtuigingen.
Vb. Seksuele beleving
2. Niet schaden of leed vermijden
= Morele plicht elkaar geen leed te berokkenen. Anderen leed berokkenen kan alleen
worden gerechtvaardigd door het nastreven van andere morele waarden:
in het bijzonder voordelen voor de cliënt die opwegen tegen de nadelen
Vb. Gedwongen hulpverlening: nadelen op korte termijn voordelen lange termijn
3 basiswaarden: Niet stelen, niet liegen, niet moorden
3. Bevordering van welzijn of wel-doen
= Morele plicht om anderen te helpen
Maatschappelijk werkers erkennen in elk geval dat ze de plicht hebben hun cliënten te
helpen en hen daarbij zo min mogelijk leed te berokkenen.
vb. Zorg voor ouders (rusthuis vs mantelzorg)
4. Rechtvaardigheid
= Morele plicht anderen eerlijk en rechtvaardig te behandelen
Accepteren van cliënten
Rechtvaardige verdeling van schaarde professionele mogelijkheden en middelen over
vele cliënten
2 basisnormen:
- Gelijkheid: In gelijke omstandigheden gelijk behandeld worden
vb. Belastingfraudeur minder lang in gevangenis dan inbreker
- Wederkerigheid: Behandel de ander zoals jezelf ook behandeld wilt worden
vb. Recht op seksuele beleving, ook voor mensen met verstandelijke beperking
3. De verhouding tot de cliënt / deelnemer
2
, ● Rolintegriteit = Wat een hulpverlener wel en wat hij niet kan doen in het kader van zijn
professionele relatie.
Onder dit thema vallen seksuele grensoverschrijdingen, maar ook heel wat andere,
minder spectaculaire problemen.
De verhouding tot de cliënt / deelnemer =
- Centrale waarden: Bevorderen van menselijke waardigheid, versterken eigen kracht,
vakbekwaamheid, gelijke bereidheid
- Relatie met cliënt / deelnemer: Info geven, overeenstemming, plan van aanpak, macht en
afhankelijkheid, beëindigen van de professionele relatie
- Bevorderen van menselijke waardigheid: Respect unieke persoon, religieuze seksuele,
politieke… identiteit
‘Tot zijn recht willen komen Ontplooien (eigen behoeften, opvattingen)
Artikel 1: De sociaal werker respecteert, erkent en bevordert de menselijke
waardigheid van de unieke persoon.
Het beroepsmatig handelen van de sociaal werker is erop gericht de burger/cliënt
binnen zijn sociaal-culturele context, en in wisselwerking met zijn omgeving tot zijn
recht te laten komen.
- Versterken eigen kracht: Empowerment, inspraak, eigen mening, eigen taken uitvoeren,
zelf beslissingen nemen, inzet sociaal netwerk
Soms verminderend mogelijk
Vb. leeftijd, verstandelijke beperkingen
Artikel 2: Een sociaal werker erkent en bevordert de eigen kracht,
verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en sociale participatie van de burger/cliënt.
- Vakbekwaamheid: Deskundigheid (in competenties)
‘levenslang leren’, regelmatig reflectie over jouw functioneren
Artikel 3: De sociaal werker oefent zijn beroep vakbekwaam uit op basis van actuele
kennis en recente inzichten. Hij onderhoudt zijn beroepskennis,
beroepscompetenties en professionele houding op aantoonbare wijze.
- Gelijke bereidheid: Alle mensen gelijkwaardig zijn (jong, oud…)
Geen onderscheid op basis van ras, seksuele geaardheid, nationaliteit, levensovertuiging,
politieke voorkeur, ziekte…
3