Dit document bevat een samenvatting van alle stof voor het vak 'Medische kennis' uit het boek Anatomie & Fysiologie. Het is een samenvatting voor de opleiding hbo-verpleegkunde op de Hoge School Windesheim in Zwolle. Het gaat om de stof van de eerste periode van leerjaar 1. In het document is een s...
+ verwerkte informatie uit kennisclips & werkcolleges
1
,Hoofdstuk 1.2:
Onderzoeksmethoden:
Inspectie: Systematisch observeren van de buitenkant van het lichaam.
Palpatie: Het lichaamsoppervlak aftasten met je handen en vingers op zo’n manier dat je iets te
weten komt over dieper gelegen structuren.
Percussie: Op een deel van het lichaam kloppen om uit de hoogte van de toon een indruk te krijgen
van de toestand van het onderliggend weefsel.
Auscultatie: Luisteren met een stethoscoop naar geluiden die door het lichaam geproduceerd
worden.
Laboratoriumonderzoek: Hierbij worden weefsel en vloeistoffen, zoals bloed, speeksel of urine,
onderzocht.
Röntgenstraling (X-straling): Met behulp van een röntgenapparaat opnamen maken van de botten in
het lichaam.
Computertomografie (CT): Een doorsnede van het totale lichaamsdeel, dus ook zachtere weefsels.
Angiografie: Opsporen van afwijkingen in de hartholten en in de bloedvaten.
Magnetic Resonance Imaging (MRI): Waterstofatoomkernen worden in het lichaam gemagnetiseerd.
Bepaalde eigenschappen van de structuren en weefsels weergeven.
Echografie of echoscopie: Beeldvormend onderzoek met behulp van ultrageluidstrillingen.
Doppleronderzoek: Er wordt gebruikgemaakt van hoogfrequentie geluidsgolven. Hiermee kunnen
vooral de stroomrichting en stroomsnelheid van het bloed in de bloedbaan worden geregistreerd.
Endoscopie: De verzamelnaam van alle onderzoeken waarbij gebruik wordt gemaakt van een optische
sonde.
Hoofdstuk 3.1: Epitheel
Een weefsel is een verzameling cellen met een soortgelijke bouw en een gemeenschappelijke functie.
De extracellulaire stoffen noem je de tussencelstof of matrix.
Epitheel (dekweefsel) = bestaat uit cellen die een aaneengesloten laag vormen, zonder tussencelstof.
Het is niet doorbloed. De basaalmembraan verbindt het epitheel met het onderliggende weefsel.
3 functies:
1. Bescherming.
2. Transportfunctie.
3. Secretie (afscheiding).
Eenlagig epitheel:
1. Eenlagig plaveiselepitheel --> Relatief platte cellen.
2. Kubisch epitheel --> Cellen zijn even hoog als breed. In de nierbuizen en in de wand van
klierbuizen.
3. Cilindrisch epitheel --> Cellen zijn relatief hoog en bevatten zeer veel organellen.
4. Trilhaarepitheel --> Hoge cellen die aan de kant van de holte bedekt zijn met cilia (trilharen).
Meerlagig epitheel:
Opgebouwd uit enkele tot vele lagen epitheelcellen. In de onderste lagen zijn de cellen kubisch of
cilindrisch. Richting het oppervlak worden ze steeds verder afgeplat.
1. Verhoornend plaveiselepitheel --> In de opperhuid. Ondoordringbaar voor water en biedt
bescherming.
2
, 2. Niet-verhoornend plaveiselepitheel --> Bescherming tegen beschadiging van buitenaf. Onder
andere als bedekking van de mondholte en de vagina.
3. Overgangsepitheel --> Bestaat uit enkele lagen kubische of bolvormige cellen die van vorm
kunnen veranderen zonder dat ze beschadigen. Belangrijkste functie: elasticiteit.
Klieren:
De regulatie van de klieractiviteit gebeurt door het zenuwstelsel of door hormonen. Ze liggen met
name in bindweefsel.
Exocriene klieren: Hebben een afvoerbuis en geven hun product aan het externe milieu af. Ook wel
externe secretie. Zweetklieren, borstklieren, darmsapklieren, talgklieren, maagsapklieren en
speekselklieren.
Endocriene klieren: Hebben geen afvoerbuis en geven hun product rechtstreeks aan het bloed af.
Ook wel interne secretie. De afscheidingsproducten van endocriene klieren zijn altijd hormonen.
Hoofdstuk 3.2: Steunweefsel
Steunweefsel bestaat uit gespecialiseerde cellen die omgeven zijn door een kenmerkende
tussencelstof: de matrix. De matrix kan vloeibaar zijn (bloed) of juist heel compact (bot).
4 soorten steunweefsel: Bindweefsel, kraakbeenweefsel, botweefsel en vloeibaar steunweefsel.
1. Bindweefsel -->
Fibroblasten (bindweefselcellen): Verantwoordelijk voor het onderhoud en de aanmaak van
matrix en eiwitvezels;
Macrofagen: Grote cellen die door middel van fagocytose allerlei ongerechtigheden als
bacteriën en dode weefselcellen opruimen;
Vetcellen (adipocyten): Kunnen vetdruppels opslaan;
Mestcellen (mastocyten): Kleine cellen gevuld met blaasjes vol chemische stoffen, die een rol
spelen bij de afweer van het lichaam.
5 soorten bindweefsel:
1. Straf bindweefsel: Heeft vooral een mechanische functie; het opvangen en sturen van
trekkrachten. Bestaat vooral uit collagene vezels.
2. Elastisch bindweefsel: Bestaat vooral uit elastische vezels.
3. Losmazig bindweefsel: Is vervormbaar en heeft op veel plaatsen de functie van vulweefsel.
4. Vetweefsel.
5. Reticulair bindweefsel: Vormt dichte netwerken en bestaat vooral uit reticulaire vezels en
reticulumcellen, die de matrix en de reticulaire vezels vormen.
2. Kraakbeenweefsel -->
Kraakbeenweefsel is niet doorbloed.
3 typen kraakbeen:
1. Hyalien kraakbeen: Bevat een grote hoeveelheid gelijkmatig verdeelde collagene vezels in het
chondrine (kraakbeenlijm).
2. Elastisch kraakbeen: Heeft veel elastische vezels in het chondrine. (Oorschelpen, neus)
3. Vezelig kraakbeen.
3
, 3. Botweefsel -->
De matrix is opgebouwd uit kalkzouten (calciumfosfaat) en collagene vezels. Het is een
opslagplaats voor calcium. Botten zijn omgeven door een dunne laag goed doorbloed
weefsel, het periost (beenvlies). Botweefsel is goed doorbloed via de haverskanalen.
4. Vloeibaar steunweefsel -->
De matrix van bloed wordt plasma genoemd. Plasma is 90% water met daarin opgeloste
zouten, bloedeiwitten, afvalstoffen, voedingsstoffen en hormonen.
Erytrocyten (rode bloedcellen) & leukocyten (witte bloedcellen) & trombocyten
(bloedplaatjes).
Rode bloedcellen = transport zuurstof.
Witte bloedcellen = houden zich bezig met de afweer van het lichaam.
Trombocyten = functie bij de bloedstolling.
Interstitiële vloeistof = weefselvocht.
Lymfe is het waterig weefsel in de lymfevaten.
Spierweefsel:
Contraheren = samentrekken.
3 typen spierweefsel:
1. Dwarsgestreept spierweefsel: Actine- en myosinefilamenten zijn zeer regelmatig naast elkaar
gerangschikt. Aansturing: animale zenuwstelsel.
2. Glad spierweefsel: Bestaat uit dicht tegen elkaar liggende, spoelvormige spiercellen met een
centraal gelegen kern. Aansturing: vegetatieve zenuwstelsel.
3. Hartspierweefsel: vegetatieve zenuwstelsel.
Zenuwweefsel:
Centrale zenuwstelsel: hersenen en ruggenmerg.
Alle zenuwen samen vormen het perifere zenuwstelsel.
Een neuron (zenuwcel) heeft meerdere dendrieten en maar één axon.
Dendrieten: Begeleiden de impulsen naar het cellichaam toe.
Axon: Begeleiden de impulsen van het cellichaam af.
In het perifere zenuwstelsel zijn de meeste axonen omwikkeld door steuncellen. Dat zijn de
schwanncellen.
4
, Hoofdstuk 9.1: Ademhalingsstelsel
Aeroob = met zuurstof.
Glucose + zuurstof koolstofdioxide + water + energie (ATP + warmte)
De inhoud van de luchtwegen behoort tot het uitwendige milieu. De luchtwegen zijn dan ook wel
bedekt met epitheel.
Luchtwegen = neusholte, mondholte, keelholte, strottenhoofd, luchtpijp, bronchiën, bronchiolen en
de longblaasjes.
Functies neusholte:
1. Zuivering van de lucht;
2. Verwarming van de lucht;
3. Bevochtiging van de lucht; gaat uitdroging van het longweefsel tegen;
4. Keuring van de lucht.
Mondholte:
Klankvorming is een belangrijke functie.
Keelholte:
Lucht gaat naar strottenhoofd, voedsel naar de slokdarm.
De stembanden hebben 2 functies: ze sluiten de luchtweg af door de stemspleet te sluiten en ze
brengen geluid voort doordat ze in trilling worden gebracht.
De functie van de valse stembanden is de ware stembanden vochtig houden, waardoor deze hun
soepelheid behouden.
De groter de spanning op de stembanden, hoe hoger de toon.
Luchtpijp:
Boven het hart splitst de trachea in 2 hoofdbronchiën. De splitsing wordt bifurcatio tracheae
genoemd.
De rechterhoofdbronchus splitst zich in 3 grote bronchiën (en 3 longkwabben), de linker in 2 (en 2
longkwabben).
De bronchiën splitsen verder in bronchiolen. Die zijn bedekt met cilindrisch epitheel.
De gaswisseling tussen het inwendig en uitwendig milieu vindt plaats in de alveoli (longblaasjes).
Epitheel:
Geen tussencelstof.
Bekleding/begrenzing holle organen.
Vaak een transportfunctie. Of secretiefunctie (klieren), uitscheiding.
Bindweefsel:
Heel veel tussencelstof (ook wel de matrix).
Spierweefsel:
Glad spierweefsel: Werkt vrij langzaam. Buiten je wil om. Bijvoorbeeld darmperistaltiek.
Hartspierspierweefsel:
Dwarsgestreept spierweefsel: Reageert snel. Hoog stofwisselingsniveau. Skeletspieren. Zelf
aansturen.
5
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Nienke04028. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.