Ontwikkelingspsychologie - 1.1 Visies op ontwikkeling
Ontwikkelingspsychologie
=Wetenschap die het groei- en leerproces van vanaf de geboorte via de babyjaren, peuterjaren,
kleuterjaren, schoolperiode, adolescentie, volwassenheid tot in de ouderdom beschrijft en verklaart.
Thema's van ontwikkelen per levensfase
-Fysieke ontwikkeling: lichamelijke groei en seksueel gedrag (rijpingsproces)
-Cognitieve ontwikkeling: intellectuele vaardigheden, ontwikkeling in denken en taalontwikkeling
-Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling: eigen identiteit/eigenwaarde, rolgedrag, omgaan met
anderen en omgaan met gevoelens
Nature vs Nurture:
Nature: context van eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders erven.
Nurture: omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen.
Maturatie: proces van geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie (nature en zie
je pas in een latere levensfase).
Visie stromen
1. Psychodynamisch perspectief Freud/Erikson (nature)
= gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten en herinneringen waarvan een persoon
nauwelijks bewust van is en waarover hij weinig controle heeft.
Psychische structuur Freud
-Het Id: bevredigen van behoeften (vanaf begin van je leven)
-Het ego: realiteitsprincipe voor Id (1e levensjaar)
-Het superego: normen en waarden/het geweten/balans (4/5e levensjaar)
Psychoseksuele fasen
Orale fase (onderzoeken met de mond 0-1 jaar), Anale fase (o.a. ontlasting ophouden 1-3
jaar), Fallisch of oedipale fase (o.a. verliefd op moeder/vader, dus andere ouder is rivaal =
oedipuscomplex 3-6 jaar), Latentiefase (sluimerfase 6-11 jaar) en Genitale fase (begin
puberteit vanaf 11 jaar)
-Fixatie: blijft hangen in fase
-Regressie: terug naar eerdere fase
Psychosociale theorie Erikson: ontwikkelingsstadia
Stadium (leeftijd) Psychosociale Belangrijkste Psychosociaal
crisis/kernconflict relaties leergebied
1.Zuigeling (0-1) Vertrouwen vs Moeder Krijgen, geven en
wantrouwen terugkrijgen
2.Peuter (1-3) Autonomie vs Ouders Vasthouden, laten
schaamte/twijfel gaan, omgaan met
regels en grenzen
3.Kleuter (3-5) Initiatief vs schuld Gezin, relaties Erachteraan gaan,
spelen
4.Lagere school (6- Vlijt en Buurt en school Iets afmaken, samen
12) inspanning/handvaa ergens aan werken
rdigheid vs
minderwaardigheid
5.Adolescent (12- Identiteit vs Leeftijdsgenoten en Jezelf zijn, jezelf
19) identiteitsverwarrin rolmodellen delen
, g
6.Jongvolwassene Intimiteit vs Partners en Jezelf verliezen en
(20-30 isolement vrienden jezelf in een ander
vinden
7.Volwassene (31- Generativiteit vs Kinderen, collega's Scheppen, zorgen
65) stagnatie en deskundigheid
8.Ouderdom (65+) Ego- integriteit vs Mensheid of Zijn, door geweest
wanhoop nageslacht zijn, oog in oog met
dood
1. Behavioristisch perspectief (nurture) Pavlov, Skinner, Watson en Bandura
=focus op effecten van mensen/voorwerpen/gebeurtenissen
Klassiek conditioneren: bouwt voor op aanwezige reflexen (reflexen: vanaf geboorte).
Ongeconditioneerde stimulus/ongeconditioneerde respons, geconditioneerde
stimulus/geconditioneerde respons.
Operant conditioneren: straffen of belonen = stoppen of herhalen, S-R-C (stimulus-respons-
consequentie)
2. Systeemtheorie Vygotsky (de sociolculturele theorie van Vygotsky): Verloop van de
cognitieve ontwikkeling als resultaat van sociale interacties
3. Cognitieve theorie Piaget: Ontwikkeling van denken beïnvloed gedrag (nature en nurture)
Vaste volgorde, variërend tempo:
Periode 1: sensomotorisch stadium 0-2, Periode 2: Preoperationele stadium 2-7, Periode 3:
Concreet operationeel stadium 7-12, Periode 4: Formeel operationeel stadium vanaf 12
4. Theorie van morele ontwikkeling Kohlberg: Stadia hangen nauw samen met de
ontwikkeling van het logisch denken (Piaget)
-Niveau 1: pre conventioneel moreel besef 0-10/12 jaar
Stadium 1: Oriëntatie op gehoorzaamheid en straf: onvoorwaardelijke gehoorzaamheid
Stadium 2: Instrumentele oriëntatie: gerichtheid op eigen genot
-Niveau 2: Conventioneel moreel besef 10-18 jaar
Stadium 3: Oriëntatie op een goed kind zijn: Wil aardig gevonden worden en afkeuring van
de gemeenschap vermijden
Stadium 4: Het behouden van sociale orde en autoriteit: Klemtoon ligtop het gehoorzamen
van wetten om de sociale orde te handhaven
-Niveau 3: post conventioneel moreel besef, vanaf 18 jaar
Stadium 5: Democratisch geaccepteerde wetten: wetten zijn veranderbaar moeten aan
ideeën en behoeften voldoen
Stadium 6: Universele principes: zelf gekozen principes die moeilijk onder woorden te
brengen zijn overstijden de wet.
-Gilligan: alternatieve stadia waarin rekening is gehouden met het feit dat vrouwen de
neiging hebben om naar moraliteit te kijken door een lens van relatie, mededogen en
verantwoordelijkheid jegens anderen.
Ontwikkelingspsychologie – 1.3.1 Prenatale en Babyfase
Lichamelijke ontwikkeling
Erfelijkheid:
-Elke cel heeft 46 chromosomen (23 paar), bestaat uit genen met DNA- materiaal (DNA strengen)
-Gameten: geslachtscellen van de moeder en vader die een nieuwe cel vormen tijden de bevruchting.
-Zygote: de oercel (begin van leven)
-Genotype: genetisch materiaal dat aanwezig is op een chromosoom (uiterlijk niet altijd zichtbaar)
, -Fenotype: het kenmerk dat je daadwerkelijk ziet (bijv. oogkleur)
-Teratogeen effect (nurture): Omgevingsfactor die kan leiden tot een geboorteafwijking
(middeleneffect/leeftijd/gedrag van moeder).
Pasgeboren baby's
-Leervermogen baby: leren door gewenning, operante- en klassieke conditionering.
-Aanwezigheid reflexen.
-Plasticiteit hersenen (mogelijkheid om te groeien) is bij hersenen relatief groot.
-Failure-to-trive-syndroom: kinderen stoppen met groeien door gebrek liefde/emotionele
ondersteunig van de ouders.
Cognitieve ontwikkeling piaget Periode 1: sensomotorisch stadium 0-2
=Bewustwording van de relatie tussen de eigen handeling en de effecten daarvan op de omgeving
-Objectpermanentie (objecten blijven bestaan al zijn ze niet inzicht) (8-12 maanden)
-!Adaptie (=leerprocess); gebeurt afwisselend door assimilatie (process waarbij je nieuwe ervaringen
inpast in bestaande schema's) en accommodatie (schema aanpassen door nieuwe ervaringen).
-Circulaire reactie: herhaling van willekeurige motorische handelingen.
-Mentale representatie (kan denken aan moeder als ze op werk is 18-24 mnd): innerlijke voorstelling
van een gebeurtenis of object.
-Infantie amnesie: afwezigheid van herinneringen voor het 3e levensjaar
Taalontwikkeling
-Pre-linguïstische communicatie: communicatie d.m.v. geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren.
-Ontwikkeling woordenschat: vanaf 1 jaar (eenwoord zinnen) holofrasen, vanaf 1,5 jaar
tweewoordzinnen, vanaf 15 maanden 10 woorden, 2 jaar: 400 woorden
-Onderextensie/ondergeneralisatie: woorden te beperkt gebruiken (alleen je eigen vader ‘papa’
noemen)
-Overextensie/overgeneralisatie: woorden te algemeen gebruiken (tractor ‘auto’ noemen)
-Theorieen over taalontwikkeling: 1.de leertheorie: napraten, modelleren (nurture), 2.de
nativischtiche benadering: aangeboren mechanisme (nature), 3.interactionele benadering:
combinatie
Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling
-Universele emoties = woede, angst, verdriet, blijdschap, walging en verbazing zijn (nature)
-Vanaf 7 maanden vreemdenangst (bij nieuwe mensen naar ouder gaan) en scheidingsangst (lastig
vinden weggaan ouder)
-Psychoseksuele fase: Orale en Anale fase
-Hechtingstheorie van Bolwby: bij mensen een normale moeder(ouder)-kind relatie van essentieel
belang is voor een veilige hechting. Hechtingsgedrag is genetisch vastgelegd en staat in dienst van de
overleving van de soort.
-Ainsworth: 4 typen reacties van kinderen die gehechtheid aangegeven
1.Veilig hechtingspatroon, iets meer 50%
2.Angst-vermijdend hechtingspatroon, 20%
3.Angst-ambivalent hechtingspatroon 10 a 15%
4.Gedesorganiseerd en gedesoriënteerd hechtingspatroon 10 a 15%
-Psychosociale theorie Erikson: 0-1,5 jaar: vertrouwen vs wantrouwen: bij betrouwbare,
voorspelbare ouder ontwikkeld een kind met zelfvertrouwen
-Temperament: de individuele reactiewijze die zich al op jonge leeftijd (nature)
-Gender: De eigenschappen, gedragingen en rollenpatronen die een maatschappij voor elk geslacht
heeft bepaald