H1-8 en h10-14 (paragraaf 3.3, 8.3 en 12.2, 12.3, 12.4 niet!)
2 november 2023
32
2020/2021
Samenvatting
Onderwerpen
jaar 1
biologische psychologie
biological psychology
kalat
13e editie
loi
leidse onderwijsinstellingen
Gekoppeld boek
Titel boek:
Auteur(s):
Uitgave:
ISBN:
Druk:
Meer samenvattingen voor studieboek
TEST BANK For Biological Psychology 13th Edition, James W. Kalat, All Chapters 1 - 14, Complete Newest Version
Test Bank For Biological Psychology, 13th Edition by James W. Kalat
TEST BANK FOR BIOLOGICAL PSYCHOLOGY, 13TH EDITION, JAMES W. KALAT | Best Study Guide
Alles voor dit studieboek (163)
Geschreven voor
LOI - Leidse Onderwijsinstellingen
HBO Toegepaste Psychologie
Onbekend
Verkoper
Volgen
pigrix
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Begrippenlijst Biological Psychology van Kalat 13e editie
Introduction
Mind-brain/ Mind-body de vraag hoe geest is gerelateerd aan hersenactiviteit. (psychologie -
problem fysica)
Biologische psychologie de studie van fysiologische, evolutionaire en
ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ervaring. Vanuit de bio-
psychologie wordt gesteld dat we denken en handelen vanwege
gaandeweg geëvolueerde breinmechanismen.
Monisme het idee dat het universum slechts bestaat uit een soort 'being'.
Dualisme het idee dat gedachten een bepaalde stof zijn, materie is een andere
stof (tegenovergestelde van monisme).
Fysiologische verklaring gedrag wordt verklaard door het functioneren van het brein en de
andere organen.
Ontogenetische verklaring beschrijft hoe gedrag zich ontwikkeld onder invloed van genen,
voeding, ervaringen en onderlinge interactie.
Evolutionaire verklaring het gedrag (wat soms weinig tot geen functie meer dient) wordt
verklaard door evolutionaire ontwikkeling.
Functionele verklaring beschrijft waarom gedrag zich op een bepaalde wijze ontwikkeld heeft.
Binnen een kleine/geïsoleerde populatie kan een gen zich per ongeluk
verspreiden door een proces genaamd ‘genetic drift’.
H1 Nerve Cells and Nerve Impulses
Module 1.1 The Cells of the Zie figuur 1.4, 1.5 en 1.9
Nervous System
Neuronen cellen die informatie ontvangen en doorgeven aan andere cellen,
ook wel zenuwcellen genoemd.
Celorganellen:
(plasma)Membraan een structuur die het binnenste van de cel scheidt van de
buitenomgeving.
Nucleus / Kern
structuur in alle dierlijke cellen, behalve rode bloedcellen bij
Mitochondriën zoogdieren, die de chromosomen bevat.
de structuren die metabolische activiteiten uitvoeren, waarbij ze
Ribosomen energie leveren die de cel nodig heeft voor andere activiteiten. Ze
vereisen brandstof en zuurstof om te functioneren.
Endoplasmatisch
reticulum de plaatsen waarin de cel nieuwe eiwitmoleculen synthetiseert.
(zwarte puntjes)
een netwerk van dunne buisjes die de nieuwe gesynthetiseerde
eiwitten vervoeren naar andere locaties.
Motorisch neuron ontvangt prikkels van andere neuronen via haar dendrieten en
voert impulsen langs haar axon naar een spier.
Het neuron heeft zijn soma in het ruggenmerg.
, Begrippenlijst Biological Psychology van Kalat 13e editie
Sensorisch neuron vervoert sensorische informatie naar het ruggenmerg. Het neuron
is gespecialiseerd om gevoelig te zijn voor een bepaalde stimulus,
zoals licht, geluid of een aanraking.
Schakelcellen nemen het transport over van de input die uit de sensorische
Of: neuronen komen en de informatie die naar de motorische
neuronen gestuurd moet worden. Vooral te vinden in de
Interneuron / Intrinsiek neuron hersenen en het ruggenmerg.
een neuron met haar dendrieten en axon binnen een structuur.
Dendrieten vertakte vezels met synaptische receptoren aan het oppervlak die
informatie ontvangen van andere neuronen.
Dendritische uitsteeksels uitsteeksels van dendrieten die de oppervlakte voor synapsen
(spines) vergroten, waardoor een neuron meer informatie kan
binnenhalen.
Soma / Cellichaam bevat nucleus, ribosomen, en de mitochondria. Het meeste
metabolische werk van een neuron vindt hier plaats.
Axon een dunne, lange vezel die informatie verzendt; het brengt
impulsen over vanaf het desbetreffende neuron naar andere
neuronen, een orgaan of een spier.
Myelineschede isolerende laag om gewervelde axonen.
Knopen van Ranvier onderbrekingen tussen de myelineschedes.
Presynaptische terminal / het uiteinde van een axon die chemische stoffen vrijlaat in de
Eindknoop synaptische spleet tussen twee neuronen.
Afferente axon brengt informatie naar de structuur. Elk sensorisch neuron is een
afferent naar het CZS.
Efferente axon brengt informatie van de structuur af. Elk motorisch neuron is een
efferent van het CZS af.
Gliacellen de andere type cellen in het zenuwstelsel met diverse
ondersteunende functies.
Astrocyten stervormige gliacellen die zich om de synaps van een groep
functioneel gerelateerde axonen wikkelen, zodat de chemische
stoffen niet rond circuleren. Ook helpen astrocyten de activiteit
van de axonen te synchroniseren waardoor ze in golven signalen
kunnen uitzenden, ze verwijderen afvalmateriaal van afgestorven
neuronen, controleren de bloedstroom naar elk hersengebied en
tijdens verhoogde hersenactiviteit verwijden ze bloedvaten voor
meer voedingsstoffen.
Microglia zeer kleine gliacellen die functioneren als een deel van het
immuunsysteem door afvalstoffen, virussen en schimmels van het
brein te verwijderen. Ze verwijderen tevens de zwakke synapsen
en dode neuronen.
Oligodendrocyten (in het gliacellen die de myelineschede bouwen rondom de gewervelde
centrale zenuwstelsel) en axonen.
Schwann-cellen (in het perifere Ook leveren zij een axon de voedingsstoffen die nodig zijn om te
zenuwstelsel) functioneren.
Radiale glia gliacellen die de migratie van neuronen en hun axonen en
, Begrippenlijst Biological Psychology van Kalat 13e editie
dendrieten begeleiden tijdens de embryonale ontwikkeling.
Vervolgens differentiëren ze in neuronen of in minder mate in
astrocyten en oligodendrocyten.
Bloed-brein barrière het mechanisme dat de meeste chemische stoffen buiten de
hersenen houdt wat voorkomt dat er virussen de hersenen
binnendringen.
Actief transport een eiwitgemedieerd proces dat energie verbruikt om
chemicaliën vanuit het bloed in de hersenen te pompen. Zoals
glucose (hoofdbrandstof hersenen), aminozuren (bouwstenen eiwitten),
purinen, choline, enkele vitaminen en ijzer.
Glucose een soort suiker; energiebrandstof voor het lichaam.
Thiamine vitamine B1 wat essentieel is om glucose te kunnen gebruiken.
Module 1.2 The Nerve Zie figuur 1.15
Impulse
Elektrische gradiënt / een verschil in elektrische lading tussen de binnen- en buitenkant
Polarisatie van de cel.
Rustpotentiaal een lichte negatieve elektrisch lading binnen het celmembraan ten
opzichte van de buitenkant; een spanningsverschil (-70 millivolt) van
een neuron in rust.
Selectief permeabel membraan selecteert de stoffen die doorgelaten mogen worden en
(doordringbaar) membraan welke niet. Poorten voor zuurstof, CO2, water en ureum staan altijd
open terwijl de poorten voor natrium, kalium, calcium en chloride af
en toe geopend zijn.
Natrium-kaliumpomp een eiwitcomplex die herhaaldelijk drie natriumionen (Na+) uit de cel
vervoert, terwijl er twee kaliumionen (K+) de cel worden ingevoerd.
Concentratiegradiënt het verschil in de verdeling van ionen tussen het membraam.
Actiepotentiaal signalen die verstuurd worden door axonen.
Hyperpolarisatie verhoogde polarisatie; de negatieve lading die in het neuron
versterkt kan worden door het toevoegen van een negatieve
elektrode.
Depolarisatie de negatieve lading in het neuron wordt positiever door een stroom
toe te voegen.
Drempel van actiepotentiaal stimulatie boven de drempel, ongeacht hoe ver daarboven,
produceert een grote respons: het actiepotentiaal.
Voltage-gated kanalen eiwitmoleculen/kanalen die de toegang voor natrium en kalium
reguleren; de doordringbaarheid is afhankelijk van het
spanningsverschil over het membraan.
Alles-of-nietsprincipe de amplitude en snelheid van een actiepotentiaal zijn onafhankelijk
van de intensiteit van de stimulus die de actiepotentiaal veroorzaakt,
mits de stimulus de drempel haalt; actiepotentiaal vuurt volledig of
helemaal niet.
Plaatselijke een middel dat aan de natriumkanalen van het membraan hecht,
verdovingsmiddel waardoor de actiepotentialen stoppen.
, Begrippenlijst Biological Psychology van Kalat 13e editie
Refractaire periode de periode waarin een cel zich verzet tegen de productie van verdere
actiepotentialen, na een depolarisatie.
Absolute refractaire periode het eerste stadium van de refractaire periode waarin het membraan
geen actiepotentiaal kan produceren, ondanks de stimulatie.
Relatieve refractaire periode tweede stadium van de refractaire periode waarin een sterkere
stimulus dan normaal nodig is voor het afvuren.
Propagatie van het beschrijving van de transmissie van een actiepotentiaal langs een
actiepotentiaal axon.
Myeline isolerend materiaal dat het axon omhult, bestaande uit vetten en
eiwitten.
Gemyeliniseerde axonen axonen die bedekt zijn met een myelineschede, alleen in gewervelde
dieren.
Sprongsgewijze geleiding / het springen van de actiepotentiaal van de ene naar de andere
Saltatory conduction) knoop van Ranvier, waardoor de impulsgeleiding wordt versneld.
Lokale neuronen neuronen zonder axonen die alleen informatie uitwisselen met de
meest nabijgelegen cellen, dus geen alles-of-nietsprincipe maar
gegradueerde potentialen.
Gegradueerde (grated) membraanpotentialen die variëren in grootte in verhouding tot de
potentialen intensiteit van de stimulus.
H2 Synapses
Module 2.1 The Zie figuur 2.3 en 2.7
Concept of the
Synapse
Synaps de ruimte tussen twee neuronen waarin de communicatie van deze
neuronen plaatsvindt d.m.v. neurotransmitters.
Reflexen automatische reacties van de spieren op stimuli.
Reflexboog de weg die een impuls aflegt van de sensorische neuronen naar de spieren:
zintuig-> sensorisch-> intrinsiek -> motorisch-> spier.
Temporale summatie een cumulatief effect van herhaalde stimuli in een korte tijd voor het
bereiken van de drempelwaarde van opwinding.
Presynaptische neuron de zenuwcel die een boodschap verstuurt.
Postsynaptische de zenuwcel die de boodschap ontvangt.
neuron
Gegradueerde Bij actiepotentialen is er altijd sprake van depolarisatie, maar bij
potentialen: EPSP en gegradueerde potentialen kan er sprake zijn van ofwel depolarisatie of
IPSP hyperpolarisatie.
Excitatory postsynaptic een gegradueerde depolarisatie die ontstaat doordat natriumionen de cel
potentiaal (EPSP) binnenkomen.
Ruimtelijke summatie synaptische input van verschillende locaties combineren hun effecten op
een neuron.
Inhibitory postsynaptic tijdelijke hyperpolarisatie van een membraan wat plaatsvindt wanneer
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper pigrix. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,00. Je zit daarna nergens aan vast.