THEMA 1: VERPLEGEN IN GGZ
INLEIDING-CLASSIFICEREN-THERAPEUTISCH WERKEN IN DE GGZ
1. AFWIJKEND GEDRAG
1.1. HOE DEFINIËREN WE ‘AFWIJKEND GEDRAG’
Criteria voor abnormaliteit
Uitzonderlijk, sociaal afwijkend, foute perceptie/interpretatie van de realiteit, aanzienlijk
emotioneel lijden, ongepast of contraproductief gedrag, gevaar
Uitzonderlijk
o Iets weinig voorkomt neiging als afwijkend beschouwen (niet altijd)
o Iemand zegt ‘dingen te horen’ die er niet zijn, vinden we dat afwijkend. Komt niet
veel voor = vreemd
o Zeldzaamheid of statistische afwijking alleen als criterium niet genoeg om iets
als afwijkend te beschouwen.
Sociaal afwijkend
o Samenlevingen hebben normen die bepalen welke vormen van gedrag
acceptabel zijn in een bepaalde context.
o Gedrag in ene cultuur normaal zijn en in andere cultuur afwijkend zijn. Binnen
een bepaalde cultuur ook nog verschillen zijn per generatie.
o Beslissing normaal of afwijkend gedrag is, gebaseerd op sociale normen.
Belangrijk te beseffen dat gedrag op zich wel normaal kan zijn, ook als we ons er
verward of beledigd door voelen.
Foute perceptie of interpretatie van de realiteit
o Zintuigen zorgen voor accurate mentale representatie (de weergave dus) van de
realiteit.
o Zintuigen daarin iets anders doen = hallucinaties, symptoom is van een
psychische ziekte.
Aanzienlijk emotioneel lijden van de persoon
o Context belangrijk stellen of emoties als afwijkend kunnen worden gezien.
o Psychisch lijden als gevolg van problematische emoties als angst, vrees en
depressie kunnen afwijkend zijn, wanneer ze lang aanhouden als aanleiding voor
emoties verdwenen is (pt met moeilijke relatie, scheiding depressie?).
Ongepast of contraproductief gedrag
o Gedrag dat onprettige gevoelens oproept in plaats van bevrediging, vinden we
vaak afwijkend.
o Gedrag dat beperkt in vermogen om bepaalde rollen in ons leven te vervullen, of
weerhoudt om ons aan onze omgeving aan te passen, afwijkend aanzien
o Overmatig gebruik van alcohol waardoor de gezondheid er onder lijdt en het
sociale en beroepsmatige leven verstoort, afwijkend omdat het zowel
uitzonderlijk als ongepast is.
Gevaar
o Gedrag dat gevaar oplevert voor de betrokkene zelf of voor anderen, noemen we
doorgaans ook afwijkend.
o Ook hier is de sociale context van groot belang.
o Doorgaans kan je stellen dat elke vorm van extremisme, los van cultuur, geloof
of politieke overtuiging, waarbij mensen vervolgde of vermoord worden als
abnormaal worden beschouwd.
Combinatie van criteria : al dan niet afwijkend gedrag
o Objectief zijn, feiten beschrijven zonder normatief te zijn
o DSM5
, 1.2. HISTORISCHE VISIE OP AFWIJKEND GEDRAG
Van geloof in demonen en geesten naar geloof in wetenschap en rede
Hippocrates
Verstoring in evenwicht afwijkend gedrag (Humores)
Classificeerde abnormale gedragspatronen: nog steeds gehanteerd (melancholie,
manie, bezetenheid)
Middeleeuwen
Bovennatuurlijke oorzaken
Exorcisme en heksenvervolging (vrouwen)
Krankzinnigengestichten
o Voormalige leprozenkolonies
o Samen met bedelaars
o Erbarmelijke omstandigheden
o Tegen betaling ‘kijken naar de fratsen van de bewoners’ (dolhuysjes)
Vanaf 1800 hervormingen (start moderne tijdperk)
Pinel: menselijke benadering (stop aderlating en purgaties)
Guislain: 1e moderne krankzinnigengesticht in Gent
Tweede helft van de 18e eeuw
Terug achteruit – periode van apathie
Psychiatrie een angstaanjagende plek
Dwangbuizen, lobotomies,… ziekenhuizen ver van bewoonde wereld
Periode van 2e WO
Komst van de psychofarmaca
Anti-psychiatrie
o Gevolg van kapitalistische maatschappij
o Vermindering psychiatrische ziekenhuizen en toename ambulante zorg
o Wijziging krankzinnigenwet, wetgeving betreffende rechten psychiatrische pt
o Beschut wonen
Keerzijde van liberale beleid: pt worden aan lot overgelaten, zorg moet gevraagd worden, HV
doet niets uit eigen
Bemoeizorg: focus op zorgwekkende zorgmijders
1.3. KEERPUNT IN DE GGZ
Sinds 1841 wetgeving rond psychiatrische pt
Gedwongen opnames: pt mag niet vrij rondlopen spoedprocedure of normale
procedure
Vrije opnames: pt mag vrij rondlopen
1994
Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (patiënten kunnen tegen
hun wil opgenomen worden)
, 1.4. SOORTEN HULPVERLENERS
Wie?
Psychiater (medicatie beleid)
Psycholoog – assistent in de psychologie
Verpleegkundigen – sociotherapeut (verpleegkundige diagnoses, interventies,
ondersteunen van zelfmanagement, evaluatie van behandelplan), observaties melden
aan psychiater, vol continu bij pt
Maatschappelijk werker of sociale dienst
Creatief therapeut (ook non-verbale is van belang)
Ergotherapeut
Psychomotorisch therapeut – danstherapeut
Ervaringsdeskundigen: zelf een psychiatrische stoornis gehad en ermee geholpen,
willen andere pt helpen
Multidisciplinair samenwerken! (nood aan verschillende invalshoeken)
2. DENKMODELLEN OVER VERPLEEGKUNDE EN BEHANDELMETHODEN
Psychische ziekte is steeds resultaat van…
Verhaal van de patiënt (eigenaardigheden, heden en verleden)
Karakteristieken van de ziekte (symptomen, verschijnselen)
Context (sociaal, relationeel, fysiek)
Houding, visie, kennis, vaardigheden van de HV
Elke visie geeft de mogelijkheid om naar afwijkend gedrag te kijken, maar is nooit
compleet!
2.1. HET BIOLOGISCH PERSPECTIEF
Anatomie hersenen
2.2. HET PSYCHOLOGISCHE PERSPECTIEF
Psychotherapie
‘met iemand praten’… veel meer dan dat!
Gestructureerde vorm van behandeling, berust op een psychologisch kader.
Verbale interacties tussen cliënt en therapeut
o Levensvragen ‘oplossen’, maladaptief gedrag corrigeren, mensen helpen hun
unieke kwaliteiten tot ontwikkeling te brengen
2.2.1. PSYCHODYNAMISCHE MODELLEN
Sigmund Freud met psychoanalyse (1856-1939)
Abnormaal gedrag = symptoom van interne worsteling tussen Id – ego – superego (Es
– Ich – Uber-ich)
Id = onbewuste deel van de geest, bevat primitieve instincten
Ego = rede en gezond verstand. Gedrag sturen volgens sociale normen.
Realiteitsprincipe (bewust/onbewust)
Superego = bewuste interne morele wachter, oordeelt over goed of fout
Het ego staat tussen het Id en het superego. Het probeert de verlangens van het Id
te bevredigen zonder de morele normen van het superego te overtreden.
, In onbewuste worden afweermechanismen gebruikt. Soort waakhond die de impulsen
van het Id controleert.
Sociaal onacceptabele impulsen worden tegengehouden zodat ze niet in het bewuste
terecht komen.
Type van afweermechanisme en mate van gebruik kunnen afwijkend zijn (vb voor
examen – verdriet)
o Verdringing = verdrijving van angstaanjagende ideeën uit het bewustzijn
o Regressie= terugkeer, tijdens stress, naar vorm gedrag kenmerkend voor eerder
ontwikkelingsstadium
o Rationalisatie= gebruik van misleidende rechtvaardiging voor onacceptabel
gedrag
o Verplaatsing= ideeën en impulsen over bedreigende objecten naar minder
bedreigende objecten
o Projectie= toeschrijven eigen onacceptabele impulsen aan anderen, lijken
andermans impulsen zijn
o Reactieformatie= gedrag tegengesteld aan werkelijke impulsen om die te
onderdrukken
o Ontkenning= weigeren om werkelijke aard van bedreiging onder ogen te zien
o Sublimatie= ombuigen primitieve impulsen in positieve, constructieve acties
Kritieken op Freud:
Te veel focus op het seksuele en agressie, te weinig op sociale relaties
Niet wetenschappelijk te verifiëren
Margaret Mahler: objectrealtietheorie
Proces scheiding van moeder gedurende eerste drie levensjaren cruciaal voor
ontwikkeling persoonlijkheid.
Introjectie: delen van belangrijke ouderfiguren in eigen persoonlijkheid opnemen.
Onderscheid leren maken tussen eigen ideeën en gevoelens en de geïncorporeerde
objecten.
3 fases
o Symbiotische fase (0-3 maanden)
Kind vormt gevoelseenheid met moeder
Baby erg afhankelijk
o Differentiatiefase (3m – 8m)
Nieuwsgierigheid naar de buitenwereld, in vol vertrouwen ‘ander zal wel
zo zijn als moeder’. Kruipen begint – fysiek verder weg van moeder
o Separatie – individuatiefase (tot Ongeveer 5-6j)
Oefenen in loskomen van ouders belangrijk positief zelfgevoel
ontwikkelen, om om te gaan met de teleurstellingen van volgende fases
Kind leert dat moeder twee kanten heeft: soms lief – soms boos. Goed en
kwaad, maar haar liefde blijft.
John Bowbly: hechtingstheorie
Zijn werk gaat vooral over de wijze waarop een kind zich emotioneel en cognitief vormt
in interactie met de omgeving. Als deze interactie veilig is, kan het kind zich hechten
aan deze persoon en in de latere ontwikkeling aan anderen.
Onveilige hechting: kan leiden tot leerproblemen, lage zelfachting, moeite met het
aangaan van relaties.
Evaluatie psychodynamisch model:
Veel impact op ons dagelijkse leven (termen als verdringing en ego leven nu nog
steeds)
inderen zijn geen pure onschuldige wezens (voordien wel)