1
SAMENVATTING ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE PERIODE 1
0-12 maanden
De baby eet veel, slaapt veel, observeert veel, is weerloos en afhankelijk en heeft een
enorme groei. Het kind heeft nog geen gevoelsmatig besef en kan nog niet denken, het
werkt puur uit oerdriften.
deze eigenschappen zijn gericht op groeien (de belangrijkste ontwikkeling die het kind moet
gaan maken)
Het kind gebruikt al zijn zintuigen en geeft zich over aan de omgeving en bootst zijn klimaat
na.
prelinguale fase
De taalontwikkeling begint met luisteren, baby's kunnen zich binnen een maand fenomen
onderscheiden.
Fenoom: kleine betekenisonderscheidende klanken; a, é, e, uh.
Klankonderscheiding is aangeboren bij de mens.
in de eerste maanden gaat het kind vocaliseren, dit ontwikkeld zich na een halfjaar tot
brabbelen en aan het einde van het eerste levensjaar gebruikt het protowoorden
protowoorden: brabbels die op echte woorden lijken.
Na 7 maanden stopt het kind met brabbelen wanneer de ander spreekt, de sociale
taalontwikkeling start.
Non verbale communicatie zoals huilen, rijken en wijzen dragen bij aan de taalontwikkeling
van het kind. Het kind begrijpt niet de taal maar heeft wel passief taalbegrip.
Heeft het kind moeite met de sociale kanten van de taalontwikkeling dan zal het last van
autisme kunnen hebben.
voor een gezonde taalontwikkeling is nodig:
- geen fysieke beperkingen
- behoefte aan communicatie
- permanente interactie met feedback
- contact rijke omgeving, verbaal en non verbaal
, 2
motorische ontwikkeling
de eerste 4 maanden gebruikt het kind vooral de grove motoriek;
balans-voortbeweging-coördinatie. het kind maakt gebruik van zijn reflexen (grijpreflex)
het kind gaat nu door de cefalo caudale groei, dit begint bij het rechtop staan, het kind gaat
balans proberen te vinden. het kind kan binnen 11 maanden met kleine tussenstapjes staan.
Na 4 maanden begint ook de fijne motoriek te ontwikkelen, het kind krijgt oog-hand
coördinatie, het ziet wat het pakt.
In 3-6 maanden gaan de handen samenwerken.
Vanaf 9 maanden kan het kind met de pincetgreep een kruimel van de grond rapen.
deze motoriek ontwikkelt zich tot de basisschool .
De babyperiode stopt bij het lopen en vervormt in de peuterperiode waar het kind leert
spreken.
gehechtheid:
in de eerste 5 maanden van het kind zijn leven is er vaag hechtingsgedrag, het kind ziet
geen verschil in vertrouwd en onvertrouwd. hier is het letterlijk nog te onontwikkeld voor.
maar wel zoekt het kind connectie via lachen en huilen.
Na 5 maanden krijgt het kind een voorkeur voor een of meer personen (verzorgers), de
personen lokken vaker hechtingsgedrag uit, lachen etc.
bij 7 maanden heeft het kind een persoon concept gekregen, het weet zich een persoon te
interpreteren. hierdoor krijgt het kind scheidingsangst; de afwezigheid van het vertrouwen is
angstig. tegenover onbekende gedraagt het kind zich afwezig dit heet vreemdenangst
mijlpalen:
vanaf geboorte gehoor is al ontwikkeld
3 maanden hoofd zelf omhoog kunnen houden en zelfs iets op richten
3-6 maanden rijken en pakken, brabbelen
6 maanden zicht is volledig ontwikkeld
vanaf 6 maanden zelfstandig zitten
9 maanden pincetgreep, onderscheid gezichten - vreemdenangst
1 jaar eerste woordje, prelinguale periode voorbij
, 3
1-2 jaar
vroeglinguale periode
rond het eerste levensjaar zegt het kind zijn eerste woordje. Het begint zijn omgeving te
snappen en heeft bij 1,5 jaar een vocabulaire groeispurt waar het 20 woorden per maand
leert.
rond de tweede verjaardag voegt het kind woorden samen, de éénwoordzin wordt een
tweewoordzin. de éénwoordzin is vaak onduidelijk, zo kan een woord meerdere
betekenissen hebben: ik wil de poes aaien, ik zie een poes, stoute poes.
de kleuter begint woorden in klassen te zetten, dit kan soms fout gaan door:
overextensie de klasse is te groot: elk boerderijdier is een koe
komt door kleinschalige woordenschat
onderextensie de klasse is te groot
een koekje is een speculaasje
elke bloem is een madeliefje
contrast een aanname maken vanuit de woordenschat die de peuter al heeft
aanname
hele Het kind gaat uit van het hele object, de deur van een auto is een auto.
objectnamen
het brein van de kleuter is in staat meer connecties te maken, zo begint de taal steeds meer
te leren.
De peuter begint zijn lichaam meer te leren kennen om zo meer van de buitenwereld te
ontdekken, de armen worden gebruikt als werktuig en de benen als vervoermiddel.
het wordt duidelijk dat het kind herinnering heeft ontwikkeld aangezien het begint te
herhalen.
cognitieve ontwikkeling (denken)
het denken van het kind in de eerste twee jaar gaat van reflex naar reflectie. het denken
ontstaat vooral door het doen. hij zit in het sensomotorische stadium wat inhoudt dat het
denken vooral via de waarneming van zijn eigen motorische handelingen gaat. tussen de
anderhalf en twee jaar gaat het kind veranderingen door in zijn representaties, dat zijn deze:
- taalverwerving: het kind gaat praten, de woorden zijn wat hij in zijn directe omgeving
mee maakt
- fantasiespel: het kind gaat doen alsof, wat laat zien dat het fenomenen begint te
begrijpen.
- Indirecte imitatie: kinderen doen iets na wat ze al eerder hebben gezien, dit betekent
dat een impressie is vastgelegd.
- objectpermanentie: het kind beseft dat voorwerpen kwijt kunnen zijn als ze niet in het
zicht zijn. Ze begrijpen wat voorwerpen zijn en begrijpen dat het los van hen staat.