MAATSCHAPPIJGESCHIEDENIS
Deel 2 – 3
JULIE DE COCK
2017-2018
Verantwoordelijke professor: G. Vanthemsche
,DEEL
2:
SOCIALE
ASPECTEN
5
5.
ALGEMENE
KENMERKEN
VAN
DE
BEVOLKING
IN
DE
19E
EN
20E
EEUW
5
5.1
DE
EUROPESE
DEMOGRAFISCHE
EVOLUTIE
5
5.1.1
1e
helft
19e
eeuw
5
5.1.2
Eind
19e
–
begin
20e
eeuw
6
5.1.3
2e
helft
20e
eeuw
7
5.2
DE
MIGRATIES
7
5.2.1
1e
helft
19e
eeuw
7
5.2.2
Eind
19e
–
begin
20e
eeuw
8
5.2.3
2e
helft
20e
eeuw
8
5.3
BETEKENIS
EN
EVOLUTIE
VAN
DE
WESTERSE
FAMILIE
10
5.4
URBANISATIE
11
6.
DE
LOONONAFHANKELIJKEN
13
6.1
DE
BETEKENIS
VAN
‘LOONAFHANKELIJKHEID’
EN
‘LOONONAFHANKELIJKHEID’
13
6.2
SOCIAALECONOMISCHE
ELITE
14
6.2.1
Aristocratie
14
6.2.1.1
1e
helft
19e
eeuw
14
6.2.1.2
Eind
19e
–
begin
20e
eeuw
15
6.2.2
Kapitaalbezitters
16
6.2.2.1
1e
helft
19e
eeuw
17
6.2.2.2
Eind
19e
–
begin
20e
eeuw
19
6.2.2.3
2e
helft
20e
eeuw
21
6.3
ACHTERUITGANG
VAN
KLEINSCHALIGE
LOONONAFHANKELIJKE
ACTIVITEIT
23
6.3.1
Onafhankelijke
landbouwers
23
6.3.1.1
1e
helft
19e
eeuw
24
6.3.1.2
Eind
19e
–
begin
20e
eeuw
24
6.3.1.3
2e
helft
19e
eeuw
24
6.3.2
Ambachtslui
en
kleinhandelaars
25
6.3.2.1
Eerste
helft
19e
eeuw
26
6.3.2.2
Eind
19e
–
begin
20e
eeuw
26
6.3.2.3
2e
helft
20e
eeuw
28
7.
LOONAFHANKELIJKEN
29
7.1
1E
HELFT
19E
EEUW
29
7.2
EIND
19E
–
BEGIN
20E
EEUW
35
7.3
2E
HELFT
20E
EEUW
40
8.
SOCIALE
POLITIEK
43
8.1
1E
HELFT
19E
EEUW
43
8.2
EIND
19E
–
BEGIN
20E
EEUW
44
8.3
2E
HELFT
20E
EEUW
46
9.
GENDERPROBLEMATIEK
48
9.1
1E
HELFT
19E
EEUW
49
9.2
EIND
19E
–
BEGIN
20E
EEUW
52
9.3
2E
HELFT
20E
EEUW
55
DEEL
3:
POLITIEKE
ASPECTEN
57
10.
DE
KRACHTLIJNEN
VAN
DE
WEST-‐EUROPESE
POLITIEKE
INSTELLINGEN
EN
ORGANISATIES
TIJDENS
DE
19E
EN
20E
EEUW
57
10.1
DE
ONDERGANG
VAN
HET
ANCIEN
RÉGIME
(EIND
18E
–
BEGIN
19E
EEUW)
57
10.2
TRIOMF
EN
TRANSFORMATIE
VAN
BURGERLIJKE
LIBERALE
STAAT
(2E
HELFT
19E
–
BEGIN
20E
EEUW)
60
10.3
KRACHTLIJNEN
VAN
DE
POLITIEKE
EVOLUTIE
TIJDENS
20E
EEUW
64
10.4
DE
POLITIEK
EN
HET
VRAAGSTUK
VAN
DE
MAATSCHAPPELIJKE
ORGANISATIE
TIJDENS
20
EEUW
E
66
2
,10.5
AUTORITAIRE
STROMINGEN
IN
20E
EEUW
68
10.5.1
Extreemrechtse
autoritarisme
en
fascisme
68
10.5.2
Communisme
70
11.
DRIE
NATIONALE
GEVALSSTUDIES
73
11.1
POLITIEKE
EVOLUTIE
VAN
GROOT-‐BRITTANNIË
73
11.1.1
Toestand
voor
de
19e
eeuw
74
11.1.2
De
evolutie
van
de
Britse
politieke
instellingen
en
spelregels
tijdens
19e
eeuw
74
11.1.3
De
evolutie
van
het
partijwezen
en
van
het
regeringsleven
tijdens
de
19de
eeuw.
77
11.1.4
De
evolutie
van
de
Britse
instellingen
en
van
het
politieke
leven
in
de
20ste
eeuw.
79
11.2
POLITIEKE
EVOLUTIE
VAN
FRANKRIJK
80
11.2.1
Van
absolute
monarchie
naar
Franse
Revolutie
(1789-‐1814).
80
11.2.2
Een
periode
van
monarchistisch
herstel
(1814-‐1870).
84
11.2.3
De
metamorfosen
van
het
Franse
republikeinse
stelsel
(1870-‐1958).
86
11.2.4
Het
huidige
Franse
institutionele
systeem:
de
Vijfde
Republiek
(1958-‐).
88
11.2.5
De
politieke
krachten
in
Frankrijk:
algemeen.
90
11.2.6
De
Franse
politieke
krachten
van
de
Revolutie
tot
1870.
91
11.2.7
Onder
Derde
Republiek
kwam
stilaan
het
moderne
Franse
partijlandschap
tot
stand.
93
11.2.8
Het
Franse
partijwezen
van
1945
tot
vandaag.
95
11.3
POLITIEKE
EVOLUTIE
VAN
DUITSLAND
97
11.3.1
De
institutionele
evolutie
in
de
Duitse
gebieden
voor
1871.
97
11.3.2
De
Duitse
instellingen
van
de
eenmaking
tot
het
einde
van
WOII
(1871-‐1945).
100
11.3.3
De
instellingen
van
het
hedendaagse
Duitsland.
105
11.3.4
Politieke
stromingen
en
partijen
tot
WOI
107
11.3.5
De
Duitse
partijen
onder
de
Republiek
van
Weimar
en
het
naziregime.
109
11.3.6
Het
Duitse
partijwezen
na
1945.
111
12.
DE
RUIMTELIJKE
DIMENSIE
VAN
HET
POLITIEKE
GEBEUREN
113
12.1
DE
VORMING
VAN
DE
NATIESTATEN
EN
HET
NATIONALISME
113
12.1.1
Inleidende
opmerkingen
113
12.1.2
De
theoretische
visies
op
het
fenomeen
“natiestaat”.
115
12.1.3
De
krachtlijnen
van
nationale
bewegingen,
nationalisme
en
natiestaten
in
Europa
tijdens
de
19de
en
20ste
eeuw.
118
12.1.4
De
staatkundige
eenmaking
van
Duitsland.
124
12.1.5
De
staatkundige
eenmaking
van
Italië.
128
12.2
INTERNE
SPANNINGEN
EN
MUTATIES
VAN
DE
NATIESTATEN
131
12.2.1
Inleiding
131
12.2.2
De
gecentraliseerde
natiestaat
131
12.2.3
De
uitdagingen
waarmee
de
gecentraliseerde
natiestaten
geconfronteerd
werden
en
worden.
132
12.2.4
Kort
overzicht
van
de
belangrijkste
regionalistische
en
(sub)nationale
bewegingen.
135
12.2.5
De
structurele
aanpassingen
van
de
natiestaten.
136
12.3
DE
DIPLOMATIEKE
BETREKKINGEN
TUSSEN
DE
EUROPESE
NATIESTATEN
138
12.3.1
Theoretische
benaderingen
van
het
systeem
van
internationale
relaties.
138
12.3.2
De
actoren
van
het
systeem
van
internationale
relaties.
140
12.3.3
De
doelstellingen
en
mechanismen
van
de
buitenlandse
politiek.
146
12.3.4
De
etappes
van
de
internationale
relaties
tijdens
de
19de
eeuw.
150
12.3.5
De
etappes
van
de
internationale
relaties
tijdens
het
interbellum.
154
12.3.6
De
etappes
van
de
internationale
relaties
na
de
Tweede
Wereldoorlog.
158
12.4
LEGERS
EN
OORLOGEN
164
12.4.1
Het
militaire
apparaat:
algemene
kenmerken
en
krachtlijnen
van
zijn
evolutie.
164
12.4.2
Eerste
wereldoorlog
170
12.4.3
Tweede
wereldoorlog
173
3
,12.5
INTERNATIONALE
ORGANISATIES
179
12.5.1
Mondiale
niveau
179
12.5.2
Europese
niveau
185
4
,Deel
2:
Sociale
aspecten
5. Algemene
kenmerken
van
de
bevolking
in
de
19e
en
20e
eeuw
5.1 De
Europese
demografische
evolutie
- Diepgaande
sociaaleconomische
veranderingen
liepen
samen
met
belangrijke
wijzigingen
in
bevolkingsaantallen
en
–mechanismen
5.1.1 1e
helft
19e
eeuw
- Vroeger:
historici
sprak
vaak
over
‘demografische
revolutie’
die
zich
tijdens
18e
eeuw
in
Europa
voordeed
Ø Recent
onderzoek
relativeert
dit
maar
er
was
toch
iets
aan
de
hand
1750:
1
op
5
van
aarde
-‐à
1900:
1
op
4
van
de
aarde
® Enkel
in
Europa
was
er
bevolkingsexplosie
vanaf
18e
eeuw
® Andere
continenten:
bescheiden
bevolkingsgroei
(in
20e
eeuw
wordt
dit
omgedraaid!)
- Oorzaken
van
explosie:
Sociaaleconomische
factoren
(grote
rol!)
Ø Vooral
in
18e
eeuw
werd
economische
toestand
stilaan
beter
Weerslag
op
evolutie
bevolking
Landbouw
werd
productiever
® Nieuwe
teelten
ingevoerd
(vb:
aardappel)
Grotere
voedselconsumptie
leidde
tot
betere
gezondheid/
weerstand
tegen
ziekte
Ø Verbetering
medische
en
hygiënische
voorwaarden
Wetenschappelijke
vooruitgang
in
geneeskunde
Stijging
van
aantal
artsen
Invoering
belangrijke
preventieve
medische
technieken
(Vb:
Pokken-‐
vaccin)
® Oorzaak
moet
gerelativeerd
worden
(zeker
nieuwe
technieken)
› Grote
doodsoorzaken
verdwenen
‘spontaan’
in
18e
eeuw.
› In
19e
eeuw
wel
nog
epidemieën
(vb:
cholera)
- Demografische
mechanismen
werden
gewijzigd
door
bevolkingsgroei
Ø Pre-‐industriële
periode
gekenmerkt
door
demografisch
evenwichtsmechanisme
Hoog
geboortecijfer
maar
pieken
van
grote
mortaliteit
(hongersnood,
oorlog,
…)
e
Ø 18
eeuw:
evenwicht
verbroken
Vanaf
1750:
Daling
mortaliteit
in
Europa
® Eerst
door
achteruitgang
crisismortaliteit,
later
ook
afname
‘gewone’
mortaliteit
® Ook
daling
kindersterfte
speelt
grote
rol
Gemiddelde
levensduur
neemt
toe
® Van
+-‐
28
à
35
jaar
(pre-‐industriële
periode)
tot
ongeveer
40
jaar
(1840-‐1859)
en
50
jaar
(1908-‐1913)
5
, Geboortecijfer
bleef
echter
hoog
® Contrasterende
evolutie
is
oorzaak
demografische
explosie
- Sommigen
bevreesd
voor
sterke
bevolkingsgroei
Ø Schrijver/denker/dominee
Thomas
R.
Malthus
(1766-‐1834)
slaakte
alarmkreet
Dacht
dat
bevolkingstoename
uit
de
hand
dreigde
te
lopen
® Gezien
beperkte
stijging
levensmiddelenvoorraad
zou
evolutie
catastrofale
gevolgen
hebben
Werd
door
latere
evolutie
tegengesproken
® Malthus
onderschatte
enorme
ontwikkeling
van
productiviteit
in
alle
economische
sectoren
(ook
landbouw)
e e
5.1.2 Eind
19
–
begin
20
eeuw
- Einde
19e
eeuw:
nieuwe
fase
van
demografische
evolutie
- Nataliteit
begint
te
dalen
Ø Huwelijkspatroon
veranderde
Paradoxaal
gezien:
leidt
tot
meer
geboorten
® Leeftijd
eerste
huwelijk
begint
te
dalen
(rond
27
in
1821-‐1826
maar
24
in
1970)
® Celibaat
neemt
af
Omgekeerde
gebeurde
Ø Verklaring:
wijziging
in
voortplantingsgedrag
in
Europa
in
loop
19e
en
20e
eeuw
Tot
begin
19e
eeuw:
voortplanting
praktisch
niet
onderhevig
aan
vrijwillige
beperking
® Limieten
aan
volledige
ontplooiing
van
‘natuurlijke
fertiliteit’
door
bepaalde
factoren
(vb:
slechte
voeding
en
leefomstandigheden)
› Gezinnen
met
zeer
veel
kinderen
(10+)
waren
uitzonderlijk
® Toch
hoge
huwelijksvruchtbaarheid
Loop
19e
eeuw:
intrede
vrijwillige
geboortebeperking
® Voortplanting
hoofdzakelijk
geconcentreerd
in
beginfase
van
huwelijk
® Daarna:
conceptie
tegengegaan
met
natuurlijke
technieken
(vb:
coïtus
interruptus)
® Mechanische
voorbehoedsmiddelen
nog
zeer
marginaal
® Technieken
verspreiden
zich
over
gehele
bevolking
in
2e
helft
19e
eeuw
en
begin
20e
eeuw
› Ook
arme
sociale
groepen
® =
“Malthusiaanse
praktijken”
› Naar
Thomas
R.
Malthus
- Door
daling
nataliteit
verloor
bevolkingsexplosie
kracht
in
begin
20e
eeuw
Ø Trend
wordt
verdergezet
in
volgende
periode
6
,5.1.3 2e
helft
20e
eeuw
- Demografische
transitie
werd
helemaal
voltooid
- Overgeschakeld
van
evenwichtssituatie
met
hoge
geboorte-‐
en
sterftecijfers
(pre-‐
industriële
toestand)
naar
evenwichtssituatie
met
lage
geboorte-‐
en
sterftecijfers
(huidige
toestand)
Ø Mortaliteit
maximaal
teruggedrongen
Nieuwe
medische
technieken
en
verbeteringen
consumptie-‐
en
leefgewoonten
Geboortebeperking
werd
gemeengoed
® Ook
mechanische
voorbehoedsmiddelen
vanaf
1960-‐1970
® Evolutie
vanaf
1960
en
gepaard
met
diepgaande
en
complexe
sociaal-‐culturele
wijzigingen
(emancipatie
vrouw,
mentaliteitswijzigingen,
…)
Ø Lage
mortaliteit
en
dalende
nataliteit
tijdelijk
verstoord
door
2
wereldoorlogen
Joegen
sterftecijfers
de
lucht
in
Bij
herstelling
van
vrede
direct
een
inhaalbeweging
® Zeer
veel
huwelijken
en
zeer
veel
kinderen
® Gevolgen
‘babyboom’
‘40
lieten
zich
merken
tot
21e
eeuw
› Verlieten
dan
arbeidsmarkt
Veranderen
niets
aan
fundamentele
trend
® 2e
helft
20e
eeuw:
stierven
verhoudingsgewijs
minder
mensen
maar
proportioneel
gezien
kwamen
er
ook
minder
mensen
op
de
wereld
Ø Bevolkingsaangroei
West-‐Europese
landen
kwam
praktisch
tot
stilstand
Bevolkingspiramide
werd
topzwaar
door
toename
gemiddelde
leeftijd
® Vergrijzing
van
bevolking
Angstkreet
door
pessimisten
® Door
gebrek
aan
geboorte
kwijnt
West-‐Europese
bevolking
stilaan
weg
of
verliest
aan
dynamisme
of
creativiteit
› Houdt
geen
rekening
met
demografische
aanbreng
van
buitenaf
5.2 De
migraties
5.2.1 1e
helft
19e
eeuw
- Europa
in
19e
eeuw
hoofdzakelijk
een
emigratiegebied
Ø Tussen
1800
en
1930
verlieten
+-‐
40
miljoen
mensen
voorgoed
continent
- Oorzaken
wortelen
in
enorme
dynamiek
van
kapitalisme
Ø Vroegere
demografische
grendels
werden
doorbroken
Landbouw
werd
getransformeerd,
ongeziene
transportmogelijkheden
beschikbaar,
communicatienetwerken
opgericht,
…
Ø Tot
1845
zette
transcontinentale
emigratie
jaarlijks
+-‐
200
000
Europeanen
in
beweging
Hing
nauw
samen
met
demografische
evolutie
in
Europa
7
,- Verklaart
ook
geografische
samenstelling
van
19e-‐eeuwse
emigratiegolven
Ø Uitwijkingspatroon
kwam
goed
overeen
met
chronologie
van
bevolkingsexplosie
Landen
waar
bevolking
sterkst
groeide,
telden
meeste
emigranten
1e
emigratiegolf:
vooral
Angelsaksische
landen
en
Duitsland
Jaren
1845-‐1850:
Britse
eilanden
voor
80%
van
emigratie
- Naar
waar
gingen
emigranten?
Ø Grote
meerderheid
Noord-‐Amerika
(VS)
Werd
gezien
als
gebied
met
onbegrensde
mogelijkheden
waar
sociale
opwaartse
mobiliteit
binnen
handbereik
lag
® Grondvesten
American
Dream
werden
hier
gelegd
5.2.2 Eind
19e
–
begin
20e
eeuw
- Hoogtepunt
emigratiestromen
rond
eeuwwisseling
Ø Jaarlijks
verlieten
meer
dan
1
miljoen
Europeanen
hun
geboorteland
- Verminderde
na
WOI
Ø Opdrogen
van
interne
‘productiemechanismen’
van
emigratie
Ø Afremmingsbeleid
van
sommige
ontvangstlanden
(vb:
VS)
- Geografische
oorsprong
emigratiestromen
veranderde
sterk
Ø Britse
aandeel
liep
terug
Door
sterke
bevolkings-‐
en
emigratiedruk
in
andere
streken
Ø Na
1880:
bevolkingsexplosie
in
Oost-‐,
Centraal-‐
en
Zuid-‐Europa
Leverden
nu
gros
van
emigrantencontingent
- Moeilijk
eigenlijke
emigratiemotieven
precies
af
te
bakenen
Ø Tal
van
factoren
waren
verantwoordelijk
voor
vertrek
Economische
en
sociale
ellende
(Ieren,
Italianen,
…)
Politieke
en
religieuze
motieven
(Polen,
Joden,
Duitse
opposanten,
…)
Aanmoediging
overheid
(UK,
Duitsland,
…)
Aantrekkingskracht
van
grote
open
ruimten
in
nieuwe
wereld
…
- Bestemmingsgebieden
begonnen
te
diversifiëren
Ø Meeste
emigranten
non
steeds
naar
VS
(+-‐
25
miljoen
tussen
1840-‐1914)
Ø Ook
Latijns-‐Europa:
+-‐
7
miljoen
netto
emigratie
(1850-‐1914)
Ø Australië
en
Nieuw-‐Zeeland
Ø Zorgde
mee
voor
verspreiding
kapitalisme
over
heel
de
wereld
Vooral
in
VS
5.2.3 2e
helft
20e
eeuw
- Situatie
slaat
helemaal
om,
vooral
na
WOII
Ø Na
WOII:
tijdelijke
hervatting
emigratie
uit
Europa
Racisme,
oorlog,
vluchtelingenprobleem,
…
Droogt
snel
op
® Europa
begint
nu
mensen
aan
te
trekken
8
, Ø Europa
wordt
hoofdzakelijk
immigratiegebied
Bevolkingsexplosie
is
hier
voorbij
nu
die
overal
anders
begint
Economische
en
politieke
factoren
entten
zich
op
demografische
contrast
® West-‐Europa
nu
krachtige
economische
expansie
en
politieke
rust
› Perifere
gebieden:
veel
maatschappelijke
problemen
® Einde
koloniale
rijken
- Voorgaande
cocktail
is
basis
fundamentele
ommekeer
in
bevolkingsbewegingen
na
1945;
kenmerken
hiervan
Ø Interbellum:
al
immigratiestromen
voor
sommige
West-‐Europese
landen
Vb:
Werkkrachten
uit
Vietnam
naar
Frankrijk
om
industrie
draaiende
te
houden
tijdens
WOI
Ook
arbeiders
uit
perifere
Europese
landen
(Portugal,
Polen,
…)
® Geen
‘overzeese’
migratie
Ø Naoorlogse
niet-‐Europese
immigratie
is
niet
helemaal
nieuw
maar
voortzetting
oudere
dynamiek
Kwantitatieve
toename
is
opvallend
Arbeidsmigratie
® Vaak
in
gang
gezet
door
akkoorden
die
politieke
autoriteiten
afsloten
met
bv
mediterrane
landen
(vb
Marokko,
Turkije,
…)
› Immigratiebeleid
brak
door
® Immigranten
leverden
grote
bijdrage
tot
economische
groei
West-‐Europa
› Gingen
echter
niet
terug;
bleven
hier
› Ook
familieleden
kwamen
over
naar
land
van
arbeid
Ø Bijkomende
dimensie
vindt
oorsprong
in
koloniale
erfenis
Veel
ex-‐koloniale
onderdanen
gingen
naar
(vroegere)
‘moederland’,
zelfs
decennia
nadat
kolonie
onafhankelijk
werd
® Politieke
aspecten
(Vb:
staatsburgerschap)
® Culturele
elementen
(Vb:
taalkennis)
® Sociaaleconomische
banden
(Vb:
Familiale
banden)
Ø Crisis
1970:
roer
omgegooid
à
Restrictief
immigratiebeleid
Arbeidsinwijking
officieel
stopgezet;
grenzen
(meer)
afgesloten
Realiteit:
migratiesaldo
bleef
echter
positief
® Migratiesaldo
=
Verschil
aantal
emigranten
en
immigranten
Ook
andere
factoren
belangrijker
naast
legale
arbeidsmigratie
® Clandestiene
economische
migratie:
Jonge
werkkrachten
die
overkomen
zonder
officiële
toelating
› Pushfactor:
sociaaleconomische
en
politieke
ellende
in
3e
wereldlanden
› Pullfactor:
Vraag
werkgevers
van
‘rijke’
landen
naar
goedkope
arbeidskrachten
® Vluchtelingen
door
politieke
redenen
› Oorlog
en/of
vervolging
9
, Vanaf
begin
1990:
nieuwe
migratiebeweging
® “IJzeren
Gordijn”
had
gedeelte
land
afgesloten
van
rest
van
Europa
› Door
instorting
communistische
regimes
konden
tal
van
werkkrachten
hun
land
ontvluchten
om
beter
leven
in
westen
te
zoeken
Ø Effecten
en
percepties
Bevolkingsmozaïek
West-‐Europa
wordt
veel
complexer
op
korte
tijd
Diversiteit
inzake
etnische
oorsprong,
religieuze
beleving,
inkomenscontrasten,
…
nam
toe
Diverse
vormen
en
gradaties
van
aanpassing
naar
plaatselijke
samenlevingsvormen
en
–normen
zagen
het
licht
® Gebeurde
vaak
heel
snel
maar
West-‐Europese
landen
werden
tot
geconfronteerd
met
bestaan
van
nieuwe
‘minderheden’
Reacties
op
minderheden
varieerden
zeer
sterk
® Van
openheid
en
tolerantie
tot
verwerping
en
uitsluiting
Nieuwe
migraties
werden
voedingsbodem
voor
racistische
houdingen
® Speelde
in
kaarten
van
extreemrechtse
en
demagogische
politici
die
‘vreemdelingen’
aanwezen
als
oorzaak
reële
of
denkbeeldige
problemen
› Zondebokmechanisme
e
Begin
21
eeuw:
beleidsmakers
steeds
meer
bewust
van
feit
dat
oude
continent
zonder
de
externe
bevolkingsaanbreng
ook
in
moeilijkheden
dreigt
te
komen
5.3 Betekenis
en
evolutie
van
de
Westerse
familie
- Pre-‐Industriële
Europa
niet
gekenmerkt
door
type
van
‘uitgebreide
familie’
- Uitgebreide
familie
<-‐>
Kernfamilie
Ø Uitgebreide
familie
=
familie
waar
3
generaties
samenwonen
Ø Kernfamilie
=
Beperkt
tot
ouders
en
kinderen
- Grondige
wijzigingen
in
West-‐Europese
familie
de
afgelopen
2
eeuwen
- Vooral
functies
van
familie
veranderen
drastisch
Ø Pre-‐Industriële
periode:
familie
heeft
belangrijke
economische
functie
Vaak
productie-‐eenheid
(zowel
in
landbouw
als
ambachtelijke
sector)
Doorbraak
kapitalisme:
economische
functies
gaan
verloren
® Rol
familie
als
consumptie-‐eenheid
komt
meer
en
meer
op
de
helling
te
staan
door
individualisering
van
verbruik
Ø Socialiseringsfunctie
van
familie
ten
aanzien
van
kinderen
(opvoeding,
educatie,
…)
verandert
ook
sterk
Vroeger:
spontane
wijze,
in
kader
van
de
familie
Nu:
voor
groot
deel
overgenomen
door
instellingen
buiten
de
familie
Ook
sociale
zorg
wordt
afgebroken:
Ouderen
stilaan
minder
verzorgd
Ø Reproductieve
functie
Vroeger:
voortplanting
gedurende
hele
fertiele
familieleven
Nu:
geconcentreerd
in
begin
van
huwelijk
10