Groei en ontwikkeling
H1: Methodologie van het groeionderzoek
1. Situering
a. De mens heeft een zeer lange groeiperiode en deze is voor iedd versch. We beschrijven dit
ahv descriptief onderzoek
2. Terminologie
a. Groei: proces dat tot stand komt door combi van cel vermenigvuldiging (mitose), hypertrofie
(cel neemt meer water en bouwstoffen op) en toename vh interstitieel weefsel en vocht.
Groei is versch voor de versch soorten lichaamsweefsels (groeien met versch snelheden). We
meten groei kwantitatief en leiden daaruit parameters zoals groeisnelheid,
piekgroeisnelheid,.. af.
b. Maturatie
i. Prenataal (=voor geboorte): door celdifferentiatie wordt de bevruchte eicel opgedeeld in
3 kiembladen
1. Ectoderm: oorspr huid en zenuwstelsel
2. Mesoderm: oorpsr bloed, skelet, spieren, bindweefsel en urogenitale stelsel
3. Endoderm: oorspro spijsverteringsstesle en inwendige organen
vervolgens zal specifieke celdifferentiatie bepalen welke weefsels, organen en
functies er gemaakt worden.
ii. Postnataal (=na geboorte)
1. Timing; tijdstip van mijlpaal in levensgroei (bv leeftijdmenarch, borstontwikkeling,
groeispurt, schaamhaar)
2. Tempo: tijdsinterval ts twee mijlpalen
dit is kwalitatief:
Maturiteit kan bereikt worden na rijping/maturatie (proces waarin kenmerken of
organen (geslachtsorganen, beharing, stem) duidelijker worden.
3. We kunnen ook werken met mathematische cijfergegevens of
beeldvorming (RX-foto van de hand waarbij we de groeischijven bekijken
en zo de fase vd groei en maturatie kunnen bepalen) samenhang ts
groei en maturatie maar niet hetzelfde (bv dwerggroei invloed op groei
maar niet op ontwikkeling)
iii. Ontwikkeling: omvattend begrip voor groei-, maturatie-, leerproces, trainingen
of ervaringen (bv motorische, perceptuele, morele ontwikkeling)
3. Bronnen van variantie
a. Omgeving
i. Micro (cellulair niv): cellen ve opgroeiend kind komen in andere omgeving dan mature
cellen
ii. Macro
1. Prenatale omgeving: hoe verliep de zwangerschap (dronk de moeder, ongeval tijdens
zwangerschap, klassieke muziek luisteren)
2. Postnatale omgeving: hoe groeide het kind op (gezin, welvaart, school)
b. Genen
i. Vroeger studies van families en tweelingen om typische eig van nakomelingen uit 1 familie
te analyseren
1. Monozygoot: 2 baby’s hebben exact hetzelfde DNA
2. Dizygoot: tweelingen hebben evenveel overeekomst met elkaar als met andere
broer/zus
, ii. Nu kijken we naar moleculairbiologische variantie tussen versch mensen. Dit kan ahv
speekselsamples om te kijken naar variantie/overeenkomst in DNA
c. Gen-omgevingsinteractie: bestuderen van bepaalde omgevingsfactoren oh individu, wat afh
is vh genetisch materiaal
4. Soorten groeionderzoek
a. Transversaal/cross-sectioneel
i. Focust op versch leeftijdsklassen
ii. Doel: uitspraak doen over de popu
iii. Eenmalinge meting van versch geboortecohorten (=mensen uit
eenzelfde geboortejaar)
iv. Grote steekproeven
v. Voordeel: op korte tijd (1 jaar) veel geg
vi. Nadelen
1. Vermening vd groei-effecten (=som vd groeieffecten in gestallte die je meet) en
cohorteffecten (groepseffect met een bepaalde geschiedenis)
a. GESt=groei+cohort+meettijdstip + test+ fout
b. Beperkte mog om een process te beschrijven
i. Onderschatting vd de groeispurtsnelheden obv gemiddelde stijgingen
b. Longitudinaal
i. Representatieve steekproef uit 1 geboortecohort
ii. Meerdere metingen op regelmatige basis
1. Versch intervals afh vd snelheid vd verandering (bij snelle
verandering zoals groeispurt meerdere metingen als bij een
gestage verandering)
2. Afh vd meetfout (onverwachte parameters zoals dood, ziekte)
a. Kleine meetfout: kortere intervals met hogere meetfrequentie:
meten vd werkelijke biologische versch
b. Grote meetfout: stel jaarlijks te verwachte versch kleiner dan de meetfout
interval vergroten zodat de fluctuaties niet uitkomen in de meetfout
iii. Wat brengt het op:
1. Invdividuele groeiprocesinfor=procesinfo
2. Opstellen vd individuele groeisnelehidscurves leidt tot het formuleren van
groeisnelheidsreferentiewaarden
3. Tracking en kanalisatie
a. Tracking= relatieve positie ve individu weten tov de rest vd groep gedurende het
tijdsinterval
b. Kanalisatie: blijft het individu hetzelfde pad volgen
c. Geven een antwoord op vragen
d. Bekijken via de methode van interleeftijdscorrelaties= indicator vd tracking
e. Hoge voorspellingswaardes indien de tracking en kanalisatie hoog is
4. Voordeel
a. Je ziet een evolutie: info over versch leeftijden, je kunt voor elk individu over
bepaald interval zien wat de gestalte, fitheid enz is
b. Je kunt per cohort mooi uitzetten wat de pieken en de invidiv curves kun je
omzetten naar gem curves: je krijgt uitgebreide info (proces, tracking,
voorspellingen)
5. Nadeel
a. Methodologisch nadeel: vermening vd groei-, meettijdstip en testeffecten
i. GESt= groei + cohort + meettijdstip + test + fouten
ii. Opl= standaardisatie vh meettijdstip, gewenningssessie vr de testeffecten
iii. Drop-outs zijn te verwachten, maar mogen niet te groot en te selectief zijn
, iv. Meettechnieken bij aanvang vd studie kunnen niet langer nutting zijn bij follow-
up metingen
c. Gemengd logitudinaal onderzoek
i. Schaie/Van ’t Hoff: versch geboortechoroten op meerdere
tijdstippen onderzoeken met overlap
ii. Tanner: longitudinaal onderzoek waarip drop outs worden
vervangen door nieuwe individuen (gebeurt nu niet meer)
iii. Voordeel
1. Efficiënter: data in minder tijdstippen dan in heel wat
tijdstippen
iv. Nadeel
1. Groeieffecten gelden bv 6-10j, 10,14j, 14-18j: gn logitudinaal verloop want leeftijd 6
en 18 jaar worden maar 1 keer gemeten, alle andere wel logitudinaal want wel 2 keer
gemeten
2. Cohort effecten: kunnen enkel achterhaald worden voor de leeftijden met overlap (als
je kan aantonen dat het eerste cohort even groot, zwaar, fit is als de tweede cohort op
dezelfde leeftijd kan je groei gaan voorspellen)
d. Time-lag/tijdstrend
i. Representatieve steekproef uit versch geboortecohorten voor
eenzelfde leetijd(= cte, elk geboortejaar heeft wel een versch
meettijdstip)
ii. Veel gebruikt om fysieke fitheid te bekijken
iii. Wat brengt het op
1. We zien seculaire trends, groei en veranderingen
a. Gestalte/gewicht verhouding bij bevolkingsgroepen id tijd
b. Vergelijk vd socio-economische status en de invloed hiervan od gestalte/gewicht
verhouding over tijd
Transversaal Versch leeftijden, versch cohorten, 1 meettijdstip
Longitudinaal Versch leeftijden, 1 cohort, versch meettijdstippen
Gemengd-longitudinaal Versch leeftijden, versch cohorten, versch
meettijdstippen
Tijdstrend 1 leeftijd, versch cohorten, meerdere tijdstippen
5. Analysetechnieken
a. Transversaal onderz: Hoe referentiewaarden bepalen
i. Levert normale verdeling op van het kenmerk op versch leeftijden
ii. Smoothing: het gem X per leeftijd wordt geplot op een leeftijdscurve en gesmooth
(statistisch algorimte gebruikt om afwijkingen de corrigeren met de bedoeling om
patronen duidelijk te maken) we bekomen gecorrigeerde gem Xc per leeftijden om zo
een continu verloàp van de groei te benaderen (via LMS-techniek)
iii. SDS: standaarddeviatie scores= waarde vd variatie, we gaan de geobserveerde spreiding
per leeftijd rond Xc bekijken
iv. Wat willen we bereken: perencentielen rond iedere Xc
1. Groeionderz: P3, P10, P25, P75, P97 vormen de grenzen vh onderz
v. Gebruik als screeningsinstrument voor de risico’s bij kinderen (Dia 48 tot 53)
b. Longitudinaal onderz: hoe individuele groeicurves en tracking bepalen?
i. We maken van ieder individu een individuele groei en groeisnelheidscurve waarbij we
eerst de individuele distance curve gesmooth hebben
ii. Daarna gaan we de best passende curve door de groeisnelheidscurve tekenen
iii. We synchroniseren de leeftijd van de piekgroei en gaan de referentie groeisnelheidscurve
opstellen
, iv. Naast deze visueel grafische methode kunnen we ook gebruik maken van mathematische
groeifuncties
1. We gebruiken veeltermfuncties, want groei tov groot leeftijdsbereik is niet lineair
2. Doel: eenvoudige functies die een mathematische juiste opl geeft
v. Gestaltegroeifuncties= vorm van exponentiële functies met een asymptoot (afvlakking
naar volwassenheid)
vi. Bij tracking hebben we zuiver longitudinale gegevens nodig
H2: SomatischHye groei
1. 4 groeitypes: Scammon (1930) ging als eerst een relatief procent van de massa van een
volwassen persoon weergeven
a. Groeicurve reproductieve weefsels
i. Beperkte groei 0-2j
ii. Stabiel 2-12j
iii. Exponentiële groei 12-14j tot bereik vd volwassen waarden
iv. Weefsels:
1. primaire en secundaire geslachtskenmerken
2. geslachtshormonen
b. Algemene groeicurve
i. Langerekte S-curve (sigmoïdaal)
ii. Snelle groei 0-4j
iii. Geleidelijke groei 6-12j
iv. Snelle groei 12-14j
v. Afvlakking naar volwassenheid
vi. Weefsels
1. Meeste extern meetbare dimensies (gestalte, gewicht,
spiermassa, skelet)
2. Cardiorespiratoir systeem (hart, bloedvaten, longen)
3. Verteringssysteem en blaas
4. Uitz: vetmassa en bovendeel vh gezicht
c. Neurale groeicurve
i. Snelle groei 0-5j
ii. 90% vd volwassen massa wordt bereikt op 5-6j, 95% op 7j
iii. Min groei (=5%) tot volwassen waarden na 7j
iv. Weefsels
1. Hersenen
2. Zenuwstelsel
3. Ogen en bovendeel vh gezicht
d. Lymfoïde groeicurve
i. Snelle groei 0-12j
ii. Bij aanvang puberteit (12j) 200% vd volwassen waarde
iii. Afname tot volwassen waarden (krimpen vh thymusweefsel en
verhoogd bindweefsel) als Thymus niet afzakt is er toch T-cel
productie (=anti aging drug), ook verhoogde activiteit bij AIDS-
patiënten
iv. Weefsel
1. Hoofdzakelijk thymus/zwezerik
2. Lymfeklieren en lymfeknopen