MENS & ORGANISATIE
Inhoudstafel:
INTRODUCTIE. .................................................................................................................................................. 2
ATTITUDES EN WERKTEVREDENHEID. .............................................................................................................. 6
MOTIVATIE..................................................................................................................................................... 14
DIVERSITEIT EN DISCRIMINATIE. .................................................................................................................... 23
GROEPEN. ...................................................................................................................................................... 29
TEAMS............................................................................................................................................................ 35
INCLUSIE EN DIVERSITEIT GASTSPREKER. ....................................................................................................... 39
ORGANISATIECULTUUR. ................................................................................................................................. 43
LEIDERSCHAP. ................................................................................................................................................ 48
WELZIJN OP HET WERK................................................................................................................................... 56
MACHT. .......................................................................................................................................................... 64
CONFLICT. ...................................................................................................................................................... 66
1
,INTRODUCTIE.
WAT IS EEN OGANISATI E?
ORGANISATIE: een samenwerking tussen twee of meerdere mensen om een bepaald doel te bereiken.
Organisaties kunnen ook iets anders zijn dan wat mensen “bedrijven” niemand: abstracte
term.
‘Bedrijf’: specifieke vorm van een organisatie.
ORGANISATIESTRUCTUUR: systeem dat aangeeft hoe de taken formeel worden verdeeld,
gegroepeerd en gecoördineerd in een organisatie.
Vaak schematisch/visueel weergegeven in een organo(i)gram.
Organo(i)gram: schematische, visuele weergave van (de structuur van) een
organisatie.
MISSIE: waarvoor (de mensen van) een organisatie staat (staan).
VISIE: algemene voorstelling van de toekomst van een organisatie.
“Waarvoor we gaan.”
WAARDEN: soort overtuiging dat een bepaald gedragspatroon goed is om volgens te handelen/ zich
gedragen.
bv. eerlijkheid, openheid: je gedraagt je op een manier dat je gedrag overeenkomt met de waarde ‘eerlijkheid’
omdat de organisatie dit belangrijk vindt.
STAKEHOLDER: een persoon, groep, betrokken partij, … die (een) belang heeft bij of die op een manier
betrokken is, bij wat een organisatie doet. Bijvoorbeeld:
Aandeelhouders
Werknemers
Leveranciers
Klanten
Omwonenden
Samenleving
…
WAAROM EN HOE DOEN WE ONDERZOEK NAAR M&O.
WAAROM (BELANG)?
Met behulp van systematisch en goed uitgevoerd onderzoek.
Gedrag, emoties en attitudes in organisatie en de samenleving observeren, begrijpen, verklaren, en
uiteindelijk voorspellen.
(= wetenschappelijke kennis opbouwen)
Met als finale doel ervoor te zorgen dat menselijk gedrag in organisaties leidt tot het realiseren van
organisatiedoelen.
2
,In verschillende subdisciplines: organisatiepsychologie, arbeidspsychologie, sociale psychologie, algemene
psychologie, …
WETENSCHAPPELIJKE KENNIS VS INTUÏTIE:
Dagelijks taalgebruik (intuïtie)
Wetenschappelijke kennis
Zodat iedereen dezelfde woorden, kennis, … zal gebruiken.
SOORTEN ONDERZOEK.
A. KWALITATIEF ONDERZOEK: onderzoek met behulp van teksten, of open antwoorden op vragen, …
bv. via interviews, historische documenten, …
B. KWANTITATIEF ONDERZOEK: onderzoek met behulp van statistiek en cijfermatige data.
B1: experimenteel onderzoek (sterkte: interne validiteit)
Wordt gebruikt om de invloed van de ene variabele op de andere variabele te
onderzoeken.
Basisexperiment:
1 variabele (OV) wordt door de onderzoekers ‘gemanipuleerd’, er worden
verschillende condities bepaald.
Een andere variabele (AV)
B2: survey-onderzoek (vragenlijsten)
Onder meer gebruikt om:
Verbanden tussen allerhande variabelen te onderzoeken.
Geen oorzakelijk (geen causaal) verband aangetoond.
Dingen te onderzoeken die niet kunnen gemanipuleerd worden.
Geen manipulatie: geen condities wel scores per persoon op de vragenlijsten en die
met elkaar in verband brengen.
Voorbeeld:
Vraag: meer kennis verwerven omtrent gevolgen en oorzaken van
workaholism.
1) Wat is het verband tussen workaholism enerzijds, en stress en
levenstevredenheid anderzijds?
Meten adhv 4 pt-Likertschaal
2) Welke rol speelt perfectionisme in het voorkomen van
workaholism?
Meten adhv 5 pt-Likertschaal
3
, Verbanden tussen variabelen:
Positief verband: r > 0 (+): twee variabelen evolueren in dezelfde richting.
bv. hoe meer iemand sport, hoe meer spieren en conditie.
Negatief verband: r < 0 (-): twee variabelen evolueren in tegengestelde
richting.
bv. hoe meer iemand sport, hoe minder vetpercentage.
Nulverband (geen verband): r = 0: twee variabelen evolueren los van elkaar,
er is geen verband tussen.
bv. het aantal uren per week dat iemand sport en het percentage van de tijd dat
iemand groene kledij draagt.
UITDAGINGEN VOOR M&O IN DE SAMENLEVING V ANDAAG.
Reageren op economisch zware tijden.
bv. ontslag, sterk gestegen kosten (energie, leningen, …)
Reageren op onzekere tijden.
bv. reizen tijdens Corona
Innovatie en veranderingen stimuleren.
Vernieuwing met als doel kwaliteitsverbetering, duurzaamheid, mvo, thuislevering, apps, …
Een goede balans tussen werk en privé mogelijk maken.
bv. thuiswerk structureel gaan invoeren.
4