1. De pedagogische basis(houding)
1.1. Analyse
Pedagogische = pedagogiek, betekent kinderleiding. Je leidt een kind naar de
volwassenheid en doet dit met een zekere opvoeding die mogelijk voldoet aan alle eisen
die nodig zijn om in deze maatschappij in de passen. Dus we handelen op een manier
waarvan jij weet dat het voor de ander verantwoord en goed is.
Basis = fundament, beginpunt vanuit een bepaalde houding. Bouwstenen die sterk en
duurzaam zijn.
Als leerkracht pedagogisch verantwoord boos zijn. Het kind confronteren met de gevolgen
van zijn gedrag en wat dat voor een ander betekent. Laat merken dat je boos bent, zonder
het kind te beschadigen.
1.2. Pedagogiek vs didactiek
Pedagogiek en didactiek kan je onderscheiden.
Probleem:
Didactiek wordt gewaardeerd omdat het daarbij om een duidelijk herkenbare en te
benoemen elementen gaat, pedagogiek wordt bij leerkrachten vaak impliciet
verondersteld.
Veronderstelling: pedagogische component wordt verwaarloosd omdat men ten
onrechte veronderstelt dat deze niet helpt bij die kennisoverdracht (didactiek
primeert).
De ‘pedagogische bekwaamheid’ is ongrijpbaar.
Leraren hebben elke dag met wisselende en zeer complexe situaties te maken,
hierin moeten zij passend reageren.
Jean Piaget: “Intelligence is knowing what to do, when you don’t know what to do.”
Leraren ontwikkelen daarvoor verborgen kennis o.b.v. de creativiteit binnen de
onderwijssituatie. Daarvoor is intuïtie, reflectie en rationaliteit nodig.
1.3. Pedagogische basis in een brede school
Pedagogische basis staat niet op papier! Kinderen en ouders moeten werkelijk iets
merken van de pedagogische basis.
Het levend hart van de brede school = doortrekt het denken, het voelen en het handelen
van iedereen die in de brede school werkt. Doortrekt de fysieke kant van de brede school,
de inrichting van de binnen- en buitenruimtes.
1.4. Pedagogische basis: waartoe opvoeden?
School = tussentijd en ruimte om tot leren te komen. Kinderen zijn initieel nieuwsgierig en
creatief en hebben een wil tot leren maar in hun eentje lukt dit niet. Ze hebben
volwassenen nodig die hen de wereld laten zien en ervaren.
Opvoeden tot nieuwe burger in een oude wereld:
‘De Oude wereld’ = de wereld van volwassenen overdragen.
o Wat van waarde is gebleken (bv.: lezen, rekenen, kennis van de natuur,
techniek, …)
o Regels van fatsoen (bv.: eten met mes en vork, niet spugen op straat)
o Waarden en normen, moraal: respect en verantwoordelijkheid voor
materiaal, voor de ander, problemen oplossen met woorden niet met geweld.
Kinderen leren zich verplaatsen in het perspectief van anderen = empathie.
‘De Oude wereld’ op orde brengen, vernieuwen.
1
, o Volwassenen moeten dus los durven laten = het nieuwe de ruimte geven.
o Onzekere toekomst: dus leren hoe ze met het onvoorspelbare, het nieuwe
om kunnen gaan.
o Volwassenen moeten accepteren dat kinderen met elkaar in hun eigen
sociale wereld hiermee oefenen.
1.5. Pedagogische basis: wat leren?
De samenleving waarop de brede school moet voorbereiden, is veranderd: complex,
sneller, kennisintensief, geglobaliseerd.
Wat leren?
Arbeidsmarktvoorbereiding.
Burgerschapsvorming en sociale competenties.
Bijdragen aan het vormgeven van de toekomst.
o Hebben van feitelijkheden (diploma, geld, job, huis, auto, partner en
kinderen).
o Diepere laag van het ik, ‘zijn’, gericht op de wereld en de ander (genieten,
bekommeren, gevoel).
Kansen bieden voor de toekomst: niet alleen kinderen helpen het curriculum te
doorlopen, maar hen ondersteunen bij het vinden van een plek in de wereld. Zowel
voor henzelf als voor het voortbestaan van die wereld die we met elkaar delen.
o GOED: de kinderen tijdens een ruzie, elk hun deel laten vertellen wat er
gebeurd is. Ze laten vertellen wat ze zelf fout hebben gedaan, zodat ze tot
besef komen dat dit niet oké is.
o NIET GOED: als iemand een leerling slaat, deze terug laten slaan.
1.6. Pedagogische basis: nood aan voedende omgeving
Kinderen hebben nood aan volwassenen die:
Meerwetende ander zijn met moreel gezag, die kinderen inleiden in betekenissen.
Tonen wat van waarde is om te weten en te kunnen door het aanbieden van
activiteiten, het opdoen van ervaringen en hierop reflecteren (afspraken,
veiligheid).
Spanningsverhoudingen weten te hanteren die gepaard gaan met opvoeden.
Balans zoeken (bv.: voorbereiden op de toekomst, maar ook genieten en spelen,
zonder toezicht van een volwassene). Als leerkracht ook gezag tonen aan de
leerlingen.
Betrokken zijn op kinderen en die om kunnen gaan met diversiteit (alle verschillen).
Die dus goed kijken en luisteren naar wat kinderen nodig hebben.
1.7. Pedagogische basis groeit in relationeel vertrouwen
Relationeel vertrouwen tussen:
Professionals en kinderen.
Professionals en ouders.
Professionals en hun leidinggevenden.
Professionals onderling.
Vanuit de 4 kernwaarden van relationeel vertrouwen:
Respect = niet oordelen en veroordelen, respectvolle omgang ook bij
meningsverschillen.
Competent = je mag ervan uitgaan dat er een professional aan het werk is.
Persoonlijke aandacht voor anderen = je kijkt naar anderen, voelt je welkom,
wordt uitgenodigd.
2
, Integriteit = doen wat je zegt en belooft.
Het kind heeft een aantal dingen nodig in zijn ontwikkeling zoals: bth, wbv en zelfsturing.
Kinderen hebben nood aan autonomie, relaties (de leerlingen hebben een goede relatie
met hun leerkracht en medeleerlingen) en competenties (de leerling heeft het gevoel dat
hij iets kan bereiken in de les), zo komen ze tot hun wbv, bth en zelfsturing. Als er geen
klasmanagement is, is er geen sprake van ontwikkeling in de klas. Je hebt je klas in de
hand. Je gaat in interactie met je leerlingen waardoor ze jou gaan vertrouwen. Er wordt
ook een goede instructie gegeven wat zorgt voor uitdaging (ZNO) en zo kan je als
leerkracht de nodige ondersteuning bieden aan leerlingen. De leerkrachtstijl is
verschillend, maar het is wel belangrijk dat je, als een kind verdrietig is, je serieus kan zijn
en met deze leerling kan babbelen. De leerlingen leren je zo vertrouwen.
2. Diversiteit van leerlingen
2.1. Wat is diversiteit? Hier verder doen
Diversiteit = een brede invulling. Diversiteit verwijst naar de sociale, culturele en
etnische verscheidenheid in de samenleving, naar verschillen tussen schooltaal en
thuistaal, naar verschillen in persoonlijke en lichamelijke beleving, naar verschillen in
talenten, interesses, bezigheden, zienswijzen, behoeften, vormen van
onderwijsbetrokkenheid, …
2.1.1. Leren VOOR diversiteit
Leren voor diversiteit = rekening houden met verschillen in de klas.
Dialoog en samenwerking:
Gespreksvorm (dialoog).
Luisteren naar elkaar.
Op een evenwaardige manier tot uitwisseling van betekenissen komen.
3