8. FYSIEKE ONTWIKKELING IN DE PEUTER EN KLEUTERTIJD
(1 – 6 JAAR).
1.Fysieke groei
1.1 Het groeiende lichaam
Peuters en kleuters groeien gelijkmatig. Wanneer ze 6 jaar zijn, wegen ze 20 kg en zijn ze 120 cm lang.
Individuele verschillen in lengte en gewicht:
Achter de gemiddelden liggen grote individuele verschillen. Lengte en gewicht verschilt tussen jongens en meisjesnemen
toe in de peuter en kleutertijd.
Op 6 jarige leeftijd worden jongens langer en zwaarder dan meisjes. Economische factoren in een land hebben ook
invloed op de lengte en gewicht -> betere voeding en gezondheidszorg.
Veranderingen in lichaamsvorm en verhoudingen:
2 jarige en 6 jarigen vergelijken -> veranderen in lengte, gewicht en vorm.
Ze verliezenhun ronde en molligere vorm -> ze worden sterker en slanker.
Verhouding lichaam en lichaam gaat meer lijken op dat van een volwassen.
1.2 De groeiende hersenen
De hersenen groeien het snelst van alle delen van het lichaam.
Waarom groeien de hersenen zo snel?
Aantal verbindingen tussen cellen spelen hierin een grote rol, ze majen complexere communicatie tussen
neuronen mogelijk en zorgen voor een snelle ontwikkeling van cognitieve vaardigeheden.
De hoeveelheid myeline (vettige substantie) stijgt.
De snelle groei van de hersen helpt bij de meer ingewikkelde fijne en grote motorische vaardigheden.
Einde kleutertijd zijn bepaalde delen heel veel gegroeid, bijvoorbeeld de corpus callosum; zenuwvezels die de 2
hersenhelften verbinden.
Lateralisatie:
Lateralisatie: het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft dan de andere vinden.
Linkerhelft hersenen; verbale competentie (praten, lezen, denken en redeneren).
Info verwerken op een globale manier en als 1 geheel behandelen.
Rechterhelft hersenen: non-verbale gebieden (ruimtelijk inzicht, muziek, emotionele uitingen, herkenning van patronen
en tekeningen).
Info verwerken per stukje informatie.
De 2 helften zijn afhankelijk van elkaar en werken samen.
De hersenen zijn veerkrachtig; als de hersenhelft die gespecialiseerd is in 1 taak beschadigd wordt, kan de ander
het soms overnemen.
Bij het lateralisatieproces zijn er heel veel individuele verschillen.
1
,1.3 Het verband tussen groei van de hersenen en cognitieve ontwikkeling
In de kindertijd; ongebruikelijke groeispurten in de hersenen wat we kunnen linken aan vordering cognitief
gebied.
Onderzoek: 18 – 24 m -> grote toename taalvaardigheid.
Groeiende concentratieboog kinderen op de schoolgaande leeftijd: myelinetoename in het deel in de hersenen
dat staat voor concentratie.
1.4 De ontwikkeling van de zintuigen
De ogen van kleuters zijn nog niet zo goed, ze hebben bv moeite met groepen kleine lettertjes lezen. Pas als ze 6
jaar zijn, kunnen ze effectief scherpstellen en scannen.
Perceptuele schematisering: het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen te
onderscheiden
De kinderen zullen meestal geen vogel zien, maar de onderdelen wel. De perceptuele schematisering verbeterd
rond 7 – 8 jaar.
Het gehoor wordt ook sterker. De buis van Eustachius komt meer in een hoekte liggen, waardoor ze soms ook oorpijn
krijgen.
Wat nog niet zo goed is, is het vermogen om specifieke geluiden te isoleren van andere geluiden.
2. Motorische ontwikkeling
Peuters en kleuters hebben last van veranderingsblindheid: het verschijnsel dat veranderingen in het gezichtsveld
makkelijk over het hoofd ziet.
2.1 De grove motoriek
Tegen 3 jarige leeftijd: rennen, trede voor trede de trap oplopen, met beide voeten tegelijk springen, …
4 - 5 jaar: verder verbeterd omdat ze meer controle hebben over hun spieren, 4 jarigen kunnen bv al hinken en
5-jarige een koprol.
Het verschil is dat 5 jarigen een betere coördinatie hebben.
Activiteitsniveau:
Ontwikkeling evenwicht en coördinatie. Motorische vaardigheden groeien zo snel omdat kinderen het heel veel
oefenen.
Algemene activiteitsniveau ligt hoog.
3 jaar: hoogst
Hoewel het activiteitsniveau hoog ligt, verschilt het per kind. Een oorzaak hiervan is het aangeboren temperament.
Kinderen die als baby heel actief waren zijn dit nu ook en omgekeerd ook. De genen spelen een belangrijke rol.
De omgeving speelt ook een grote rol, zoals de cultuur.
2
, Genderverschillen in grove motorische vaardigheden:
Jongens zijn gemiddeld sterker als meisjes. Jongens kunnen bv hoger gooien en verder springen, ook hun
activiteitsniveau is hoger.
Meisjes zijn dan meestal beter in coördinatie van de armen en benen.
Sociale factoren: gender wordt steeds bepalender voor de soort activiteit.
8.2 De fijne motoriek
Eten met bestek; veters binden, knippen, … Hiervoor is veel oefening nodig.
3 jaar: onderbroek naar beneden doen als ze naar het toilet gaan, eenvoudige puzzel, blokjes in vormpjes leggen
(dit gaat niet altijd makkelijk).
4 jaar: papier in driehoeken vouwen, naam schrijven met kleurkrijtje, …
5 jaar: dunne potlood op de juiste manier vasthouden en gebruiken.
2.3 Zindelijk worden: wanneer en hoe?
Ouders maken zich veel zorgen over zindelijkheid. Volgens sommige moeten ouders flexibel met zindelijkheidstraining
omgaan en er pas mee beginnen als hun kind er klaar voor lijkt te zijn. Andere pleiten voor een hardere aanpak.
Elimination communication: geen luiers, waardoor de verzorgers al vanaf de geboorte op basis van timing , signalen van
de baby en intuïtie op tijd zorgen dat de baby op een geschikte plek zijn behoefte kan doen
In sommige culturen is dit heel normaal.
Nederlandse Jeugdgezondheidcentrum: kinderen moeten beginnen aan zindelijkheidstraining wanneer ze er klaar voor
zijn en zolang het nodig is.
Het kind moet eerst controle over de blaas hebben, wat meestal rond de 2 jaar is. Er moet ook interesse zijn voor het
plassen, dan kan de plastraining pas beginnen dit is rond 1,5-2j.
2 - 3 jaar: ouders kunnen interesse kweken voor het poepen.
3 jaar: poep training
Het kind moet zelf willen meewerken. Als kinderen zich verzetten moet het uitgesteld worden.
Als een kind niet zindelijk wordt zijn er verschillende methodes; beloningen, plaswekker, …
2.4 Links of rechtshandigheid
Links of rechtshandigheid: duidelijke voorkeur voor het gebruik van een bepaalde hand, die zich meestal aan
het einde van de kleutertijd manifesteert.
De voorkeur is al sinds de geboorte in het brein, dit komt gewoon nog niet zo vaak tot uiting. De voorkeur komt
pas echt fel naar voren op 5-6jaige leeftijd. 90% rechts en 10% links.
De wereld is zo rechts-georiënteerd dat het gevaarlijker is voor links handige.
3