100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Korte samenvatting met de belangrijkste punten van de stof €6,49   In winkelwagen

Samenvatting

Korte samenvatting met de belangrijkste punten van de stof

 60 keer bekeken  2 keer verkocht
  • Vak
  • Instelling

In dit document staat de stof uit de werkcolleges, hoorcolleges en kennisclips samengevat. Hierin komt jurisprudentie terug en er staan verwijzingen naar pagina's van het boek in (Cursus belastingrecht schenk- en erfbelasting )

Voorbeeld 3 van de 20  pagina's

  • 21 januari 2024
  • 20
  • 2023/2024
  • Samenvatting
avatar-seller
Belangrijkste punten per week (SW)

Week 1 – Introductie Successiewet

Verschillende motieven waarom erfbelasting wordt geheven: (1) juridische motieven: draagkrachtbeginsel, buitenkansbeginsel,
beginsel van de minste pijn, loon naar werken en profijtbeginsel (p. 6-10). (2) politieke motieven: particularistisch principe,
universalistisch principe en meritocratisch principe. (3) economische motieven (a) welfaristische motieven: onbedoelde
nalatenschappen, bedoelde nalatenschappen (altruïstische/beloning), (b) niet-welfaristische motieven: equality of opportunity,
herverdelingsfunctie, budgettaire functie (p. 11-16).
 Baby BV = vanuit je baby een BV oprichten en dus de aandelen op zijn naam zetten. BV is dan nog niets waard. Ouders gaan
in dienst van deze BV en na een tijd gaat de BV winsten maken. Baby is aandeelhouder en maakt dus aanspraak op deze
winsten, zijn aandelen worden meer waard – dit alles zonder SW. Dit is niet volgens meritocratisch principe: baby komt alles
aanwaaien en hij hoeft zelf niets te doen.

De erf- en schenkbelasting hebben dezelfde tarieven ex art. 24 lid 1 SW, echter zijn er wel twee verschillende groepen. (1) Voor
partner en kinderen (10% rsp 20%), (2) voor overige verkrijgers (30% rsp 40%)  deze tarieven verschillen per verkrijging, deze
lopen van € 0 - € 138.642 en van > € 138.642. Let op: voor (achter)kleinkinderen geldt tariefgroep 1 + 80%, dat wil zeggen 18%
resp 36%. In art. 25 t/m 28 SW staan gevallen waarin verkrijgingen bij elkaar opgeteld moeten worden. (p. 247-254)
 Uitstapje: waarom betaalt een derde meer? Bij kinderen ligt het in de lijn der verwachtingen dat je iets krijgt.
Buitenkansbeginsel: als je van een derde erft dan komt het uit de lucht vallen. Wel raar want steeds meer alleenstaande die
niet tegen het verlaagd tarief kunnen nalaten. Mevrouw pleit ervoor om hetzelfde tarief toe te passen, meer in
overeenstemming met draagkracht.

Daarnaast zijn er verschillende vrijstellingen (p. 267 en p. 284 e.v.)
1. Erfbelasting art. 32 SW  partners € 723.526, gehandicapte kinderen € 68.740, (klein)kinderen € 22.918, ouders € 54.270,
overige € 2.418. (p. 39-42 voor kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen – begripsbepalingen)
a. Let op lid 2: de waarde van pensioenrechten komt in mindering op de partnervrijstelling. Ex art. 13 wordt dit als een
fictieve verkrijging gezien maar dit is dus vrijgesteld omdat dit voor verzorging van oude dag geldt. Zie week 2.
2. Schenkbelasting art. 33 SW  kinderen € 6.035 (eenmalige verhoging € 28.947 en dure studie € 60.298), restvrijstelling €
2.418.
De vrijstellingen zijn gericht op onderhoudsverplichtingen/verzorgingsgedachte. Bij een partner: die moet na overlijden ongestoord
verder kunnen leven. Bij kinderen geldt de zorgplicht eigenlijk maar tot 21 jaar maar zelfs op 40-jarige leeftijd geldt vrijstelling. Eerst
was de vrijstelling tot 23 jaar (naar mate je jonger was hoger) maar in verband met uitvoerbaarheid nu gewoon gelijk.
 Piketty stelt voor om iedereen bij 25 jaar 100.00 te geven en de erfbelasting te verhogen. Dit komt ten goede aan gelijke
kansen. Nadeel is dat het tax planning kan veroorzaken, dus door daarna naar het buitenland te gaan met lagere erfbelasting.
Schimmelpenninck zegt dat je er een doel aan moet koppelen, zoals huis, starten onderneming of studie.

Wanneer sprake van partnerschap? Art. 5a AWR jo. art. 1a SW. (p. 33)
 Echtgenoten (hieronder vallen gehuwden en geregistreerd partners ex art. 2 lid 6 AWR) vallen altijd onder de
partnervrijstelling, tenzij van tafel en bed gescheiden (art. 1:169-1:176 BW). Dit is dus gelijk aan elkaar.
 Samenwonende (p. 34):
o De ongehuwd samenwonende (op hetzelfde adres ingeschreven staan) met een notarieel samenlevingscontract (art. 1a
lid 1 SW), wat betreft erfbelasting moeten dan wel ten minste gedurende zes maanden meerderjarig zijn en ingeschreven
hebben gestaan op hetzelfde adres in de BPR. Wat betreft schenkbelasting geldt een termijn van twee jaar. Let op
termijn!
o De vijf-jaarssamenwoners (art. 1a lid 3 SW), termijn van 5 jaar gaat in vanaf 18 jaar (art. 1a lid 1 aanhef)

Voorbeelden moeilijkheden partnerschap
 Stel echtgenoten gaan scheiden, wanneer geen partnerschap meer? Als echtscheiding is uitgesproken en geregistreerd. Maar
stel ze wonen nog op hetzelfde adres, dan kunnen ze voor SW nog steeds kwalificeren als vijf-jaarssamenwoners. Indien ze
ook apart wonen, dan sowieso geen partnerschap meer. Stel 1 partner is Belgisch dan geen samentel want geen belastbaar
feit.
 Stel A en B zijn gehuwd en wonen samen, de broer van B woont hier ook. Stel A overlijdt, dan wonen A en broer B nog
samen, zijn zij partners? Het overlijden van B is een toetsingsmoment. Hof Arnhem 12 juli 2022 is van belang: het maakt niet
uit dat je eerst partner was met een andere. De tijd dat je toen al samenwoonde geldt ook, dus vijf-jaarssamenwoners.
 Stel man en vrouw gehuwd met drie meerderjarige kinderen, zijn zij partner? Gaat over sub e: de eerste partners kwalificeren
dus de oudste zullen dan partners zijn. Maar hier komen dan veel problemen want dan worden schenkingen bijvoorbeeld ook
samengeteld. Dat is geen wenselijke werking en daarom heeft SS in besluit 13 april 2022 met terugwerkende kracht naar 13
april 2017 voorwaarden gegeven waarbij samentelbepaling niet geldt: (1) het partnerschap tussen de verkrijgers is uitsluitend
door tijdsverloop ontstaan (dus de vijf jaar onafgebroken samenwonen), (2) erflater/schenker staat van elk van beide
verkrijgers in dezelfde graad van bloedverwantschap (dus gaat om neefjes/nichtjes of broer/zus), (3) verkrijgers zijn
bloedverwanten van elkaar. Dus ze zijn wel partner, maar geen samentelbepaling van art. 26 SW.

Het subject van de heffing is de verkrijger ex art. 36 SW (p. 345). Ten aanzien van de erfbelasting is dat de erfgenaam, legataris of
de lastbevoordeelde (p. 44-46). Ten aanzien van de schenkbelasting is dat de begunstigde. Echter moet een erflater/schenker wel
in NL wonen ex art. 1 SW. Woonplaats bepaald aan de hand van art. 4 AWR, de feitelijke omstandigheden zijn doorslaggevend
voor de vraag of iemand in NL woont (p. 17). Hierbij bestaan wel twee ficties (dit zijn dus aanknopingspunten voor de heffing) (p.
21-22):
1. Art. 3 lid 1 SW = 10 jaarsfictie – voor Nederlanders die het land verlaten en binnen 10 jaar overlijden of een schenking doen,
daarvoor wordt geacht dat zij woonachtig zijn in Nederland ten tijde van de schenking of overlijden.
2. Art. 3 lid 2 SW = 1 jaarsfictie – voor een ieder die in Nederland heeft gewoond, het land verlaat en binnen 1 jaar een schenking
doet. Die persoon wordt dan geacht ten tijde van de schenking in Nederland te wonen.
Dus voor het bepalen van het subject is de woonplaats van de schenker/erflater van belang, bij de verkrijger wordt belasting
geheven.

,Het object van de heffing zijn alle bezittingen verkregen in de nalatenschap dan wel hetgeen de begiftigde verkrijgt -/- de schulden,
legaten en lasten ex art. 5 SW. Denk hierbij ook aan kosten die samenhangen met overlijden ex art. 20 kid 1 en 2 SW (p. 49-53).


Week 2 – Huwelijk, waardering en voorwaardelijke making

Huwelijksvermogensrecht van belang
Wettelijke gemeenschap (p. 54)
 Tot 2018 = algehele gemeenschap. Bevat het gehele vermogen, dus ook het privévermogen. Beide hebben ze dan recht op de
helft van de huwelijksgemeenschap: helft van het huis, helft van de auto, helft van spaarrekening etc.
 Vanaf 2018 = beperkte gemeenschap. Bevat enkel het vermogen staande huwelijk. Het privévermogen dat je hebt, blijft dus
ook privé. In de huwelijkse voorwaarden kun je afwijken van het wettelijk stelsel, daarin kun je bijvoorbeeld alsnog bepalen dat
je een algehele gemeenschap wilt of bijvoorbeeld verrekenbedingen opmaken. Dit is tegenwoordig dus de standaard en
daarvan kun je afwijken in notariële akte. Dit kan voorafgaand aan het huwelijk of staande huwelijk.

Verrekenbedingen, verschillende vormen ex art. 11 SW. Hierbij ontstaat er een schuld van de nalatenschap aan de langstlevende
of van de langstlevende aan de nalatenschap. Deze schuld bestaat uit geld en dus niet uit goederen. Hierbij gaat het om een
beding omtrent het verrekenen van privévermogen. ‘Alsof’-verrekenbeding is een finaal verrekenbeding waarbij partners gaan
verrekenen alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Stel een goederengemeenschap met 1 auto, 1 huis en
inboedel, wat dan bij overlijden? Langstlevende heeft recht op de helft krachtens huwelijksvermogensrecht en de andere helft is
van de man krachtens erfrecht dient dat ook nog verdeeld te worden. Dit wordt dus in huwelijkse voorwaarden gezet (p. 57)

Verkrijgingen worden verminderd met schulden (vorderbaar tijdens leven), legaten (plicht tot afgifte aan de legataris) en lasten
(zoals persoonlijke lasten (persoon wordt bevoordeeld: je krijgt 100.000 maar je moet wel je auto afstaan) maar ook overige lasten
(zoals lijkbezorging ex art. 20 lid 1 SW). Zie art. 21 jo. art. 5 lid 1 SW. (p. 49-53)

Waarderingsbepalingen van art. 21 SW zijn van belang voor het waarderen van verkrijgingen. Ex lid 1 wordt deze waarde gesteld
op de waarde economisch verkeer (p. 203). Uit BNB 1963/113 blijkt dat het dan gaat om: de prijs die kan worden verkregen: (1)
van de meest biedende gegadigde, (2) na de best voorbereide verkoop, (3) op het meest geschikte moment. Bij deze verwoording
wordt de subjectieve waarde dus uitgesloten. Hier komt het tijdstipkarakter ook terug: je bepaalt de waarde naar het moment van
overlijden. Interessante uitspraak hieromtrent:
1. BNB 2013/218 (Chinese Pot): man die overleed had een pot in zijn huis staan en die behoorde tot zijn nalatenschap. Wat was
de waarde? (1) 12.500 volgens de taxateur die het ging veilen, (2) 100.000 leverde het op tijdens de veiling maar in
Amsterdam zeiden ze dat je de pot beter kon veilen in London, (3) 300.000 waardering in London en (4) 23.000.000 bedrag
van de hoogste bieding tijdens veiling. Welke waarde pak je? De rechter heeft in deze zaak de waarde geschat ten tijde van
overlijden, hier kwam een bedrag van 10.000.000 uit.
a. Rechtsregel: bij het ontbreken van een verkoopprijs op de overlijdensdatum mag de later gerealiseerde verkoopprijs als
uitgangspunt genomen worden en op basis daarvan kan de WEV op overlijdensdatum worden geschat.

Hoe vindt waardering van aandelen plaats? Je kunt hierbij onderscheid maken in verschillende waardes (p. 209):
1. Intrinsieke waarde = meestal bij meerderheidspakketten. Waarde van de aandelen die afgeleid wordt aan het vermogen van
de vennootschap, dus als je 50% van de aandelen hebt dan geeft dit 50% van de waarde van de onderneming weer.
2. Rendementswaarde = meestal bij minderheidspakketten. Je bent dan eerder afhankelijk van het dividend en hebt niet zo veel
met het gehele vermogen te maken. Let wel, niet zo zwart-wit: denk aan drie broers met minderheid, dan toch eerder
intrinsiek.
3. Rentabiliteitswaarde = voor het corrigeren van de intrinsieke- en rendementswaarde. Dus bij goodwill in de onderneming, dan
zal de waarde verhogen.
4. Liquidatiewaarde = dit is de laagste waarde dus de waarde die je verkrijgt bij liquidatie (art. 13 SW). Vaak is de waarde going
concern meer waard, maar vooral bij landbouwbedrijven anders. Als zij het grote stuk land verkopen aan een
projectontwikkelaar dan zit hier waarschijnlijk meer geld in dan bij waarde going concern. Voor SW pak je dan bij landbouw
ook deze waarde.
5. Discounted cashflowmethode = baseert de waarde op basis van toekomstige kasstromen over een langere periode (3/5 jaar).
Als het gaat om beursgenoteerde aandelen, dan kijk je op basis van lid 3 naar de beursnotering.

Overige waardering:
 Periodieke uitkeringen ex lid 13 jo. Art. 5 UB SW (p. 215-216) = uitkeringen waarvan het beloop onzeker is, denk aan een
pensioen. Je weet dus niet dat je bijvoorbeeld iedere maand 1000 euro gaat krijgen voor de komende 5 jaar. Maar denk aan
eindigen bij overlijden. Hiervoor de volgende berekening: jaarlijkse uitkering x factor.
 Vruchtgebruik ex lid 13 jo. Art. 10 en art. 5 UB SW (p. 217-218) = 6% x factor x waarde. Het blooteigendom is de rest. Dus stel
vermogen 100.000, vruchtgebruik 6% x factor 10 x 100.000 = 60.000, dan is het blooteigendom automatisch 40.000 euro.
 Overbedelings- en onderbedelingsvorderingen onder omstandigheden renteloos ex lid 15 (p. 227-228)
o Hoe ga je onderbedelingsvorderingen waarderen? Hiervoor zijn twee uitspraken van belang:
 BNB 1996/70 (nalatenschap met woning, woning werd gewaardeerd op 60% van de marktwaarde (was een oud
artikel uit SW), kinderen hadden een onderbedelingsvordering op de langstlevende. HR: voor deze vordering ook
rekening houden met de 60%. Auteurs zeiden echter dat je de civielrechtelijke waarde (100%) moet volgen want
kind krijgt vordering op nalatenschap en niet enkel op woning)
 BNB 2016/54 (moeder met 5 kinderen, moeder overleed en in nalatenschap een woning. Een van de kinderen had
recht op legaat van 10% van de nalatenschap. Over welke waarde moet dit kind dan afrekenen? HR: 10% van de
fiscale waarde van de nalatenschap. Auteurs weer veel commentaar, want het gaat over waarderingsvoorschriften
en waarom moeten die doorwerken op vorderingen van gehele nalatenschap?! Dus stel 1 woning in de
nalatenschap, moet je dat waarderingsvoorschrift dan toepassen op gehele nalatenschap?)
 Beursgenoteerde aandelen ex lid 3

,  Eigen woning ex lid 5 en 6 uitgaan van de WOZ-waarde (p. 219). Let op, enkel voor SW gaan we uit van WOZ, maar bij
bijvoorbeeld enkel verdeling dan WEV (turboverdeling, zie week 5). Stel je gaat een deel van de koopprijs kwijtschelden, wat
dan? BNB 2016/117 – HR: de kwijtschelding is de schenking in dit geval. Inspecteur zei echter: WOZ-waarde -/- lagere WEV-
waarde + kwijtschelding is een schenking. Dus dit gaat over de waardering bij het schenken van een woning. In besluit 15 juni
2022 heeft SS hier iets over gezegd, Als de kwijtschelding 90% of meer is dan de WEV bedraagt, dan is het object van de
schenking de woning en dus niet de kwijtschelding. Past niet in jurisprudentie, want daar gaat het juist om kwijtschelding en
niet de woning.
o Vraag: hoe doe je het dan als je de woning eerst verkoopt voor een lagere waarde en vervolgens nog een deel van de
koopprijs kwijtscheldt? Onderdeel 7.3 besluit SS. Dan heb je eerst een schenking met verschil WOZ en dan nog een
kwijtschelding. Je kunt dan beter verkopen ter WEV en dan kwijtschelden.
 Verhuurde woningen ex lid 8 uitgaan van de factor (leegwaarderatio) x WOZ-waarde (zie ook weer UB SW) (p. 221)
 Tweetrapsmaking ex lid 2 en 4, zie hieronder

Dan heb je ook nog de waardering van schulden ex art. 20 SW, in beginsel gewoon waarderen op WEV. Maar ook de latente
belastingschulden in acht nemen, dit zijn toekomstige belastingschulden. Denk aan de doorschuifregelingen waarbij het AB
doorgeschoven wordt naar de kinderen, zij nemen de VP van de erflater over en dus ook de AB-claim. De wetgever wilde deze
latente belastingschulden als aftrekpost aanmerken in lid 5 en 6 (p. 238-242)
1. Ondernemingsvermogen 20% (dus bedrag van 20% van de latente IB-claim in mindering brengen op verkrijging)
2. Werkzaamheidsvermogen 20%
3. FOR 30% (zie hieronder)
4. Stamrechten 30%
5. Aanmerkelijkbelangaandelen 6,25%

Pensioen, hierbij is de vraag hoe pensioenen gewaardeerd moeten worden voor de SW. Dit is een periodieke uitkering ex art. 18
lid 2 SW, die verwijst naar het waarderingsvoorschrift van art. 21 lid 14 SW en fit artikel verwijst weer naar art. 5 en 6 UB SW. Je
neemt de jaarlijkse uitkering van het pensioen en dat vermenigvuldig je met factor die hoort bij de leeftijd van de gerechtigde. Hier
mag je vervolgens ook nog een IB-latentie vanaf halen ter grootte van 30% ex art. 20 lid 6 SW (anders cumulatie). Wat is dan
pensioenimputatie? (p. 275-276 en 278-279) Dat is: (pensioen -/- latente belastingclaim) / 2 en dat haal je vervolgens van de
partnervrijstelling af (art. 32 SW). Lid 2 gaat er eigenlijk of dat indien je een redelijk pensioen ontvangt, je minder behoefte hebt aan
grote vrijstelling. Let op, op grond van art. 4:10 BW worden de erfgenamen benoemd, dit is niet hetzelfde als fiscaal partnerschap,
dus indien geen erfgenaam dan ook geen rekening houden met pensioen voor de nalatenschap.

Net al kort ter sprake gekomen, maar de schenk- en erfbelasting is een tijdstipbelasting = heffing sluit aan bij het tijdstip van
overlijden of het tijdstip van schenken (de rechtshandeling). Wat er daarna gebeurt doet er dus niet toe.
1. Art. 1 lid 1 onder 1 SW (erfbelasting) = bij overlijden bestaat er een nalatenschap. Op grond van boek 4 BW treden de
erfgenamen van rechtswege in de plaats van de erflater. Zij zijn dan gerechtigd tot het gehele vermogen. Stel je hebt 3
erfgenamen, dan zijn deze erfgenamen allemaal voor 1/3 gerechtigd tot het huis, 1/3 tot de bankrekening, 1/3 tot de aandelen
etc. 3 erfgenamen zijn echter niet praktisch en daarom moet je gaan verdelen – let wel, ieder moet wel bestanddelen krijgen
ter waarde van 1/3 van de nalatenschap. De verdeling houdt echter geen verband meer met het overlijden.
a. Er zijn drie soorten verkrijgers: (1) erfgenaam, onder algemene titel, (2) legataris, onder bijzondere titel, vorderingsrecht
op een bepaald vermogensbestanddeel (vaak tegen inbreng), (3) fictieve verkrijging, van rechtswege.
2. Art. 1 lid 1 onder 2 SW (schenkbelasting) = de rechtshandeling waarbij je schenkt, is het belastbare feit. Voor het tarief worden
schenkingen die binnen 1 jaar gedaan worden, samengeteld.

Tweetrapsmaking ex art. 21 lid 2 en 4 SW (p. 206-208). Man zet tweetrapsmaking in testament (erflater). Het volgende gebeurt:
 De bezwaarde verkrijgt het vermogen onder ontbindende voorwaarde: hij verkrijgt het vermogen van de insteller maar deze
wordt ontbonden als hij overlijdt voordat de verwachter is overleden
o Verkrijging belast en mag bij waardering geen rekening ermee houden dat hij het misschien tijdelijk in bezit heeft.
o De bezwaarde mag niet zelf bij testament beschikken over dit bezwaarde vermogen (insteller heeft bepaald wat bij
overlijden gaat gebeuren).
 De verwachter krijgt in beginsel niets als de erflater overlijdt, maar krijgt pas iets als de bezwaarde overlijdt (dus dan is de
verwachter zelf nog wel in leven). Dat is een opschortende voorwaarde.
o Pas belast op het moment dat hij het verkrijgt, dus als de bezwaarde overlijdt.

Waarom? Zo kun je voorkomen dat de bezwaarde het vermogen erft en vervolgens nalaat aan de echtgenoot. Op deze manier blijft
het vermogen juist binnen de familie. Denk ook aan een gehandicapt kind zonder huwelijk en kinderen. Nog een ander voorbeeld is
bij een kinderloos echtpaar: ze willen elkaar als erfgenaam benoemen maar willen het vermogen uiteindelijk bij neefje krijgen. Het
voordeel is dat het je dan twee keer de vrijstelling geniet en twee keer onderaan de tariefschijf. Anders zou het van 1 van de 2
komen. Ten slotte nog de situatie dat de opa al 15 jaar in Spanje woont, die kan de tweetrapsmaking dan ook toepassen want bij
hem is geen erfbelasting verschuldigd (want buitenlander). Op deze manier verkrijgt het kind uit de nalatenschap van vader, maar
ook kleinkind uit nalatenschap van opa. Dus geen erfbelasting verschuldigd, en dat zou bij kind en kleinkind wel zijn.
Administratieplicht bij tweetrapsmaking is wel van belang, je moet bijhouden wat eigen vermogen is en wat het bezwaarde
vermogen is.

Legaat (p. 230) = Een legaat is een specifieke bepaling in een testament waarbij een persoon een specifiek goed of geldbedrag
ontvangt uit de nalatenschap, dit is dus een vorderingsrecht. Vaak tegen inbreng = tegenover de nalatenschap ben je dan wel
verplicht om de waarde van het legaat in te brengen (op deze manier behoudt iedereen hetzelfde recht). Er zijn twee
mogelijkheden:
1. Opvullegaat = legaat aan de langstlevende van een bepaald bedrag waarmee de langstlevende zijn of haar partnervrijstelling
van de erfbelasting kan benutten. Van nalatenschap gaat er dus eerst het bedrag aan vrijstelling partner en daarna pas
verdelen.
2. Afvullegaat = het benutten van de volledige eerste tariefschijf. Dus enkel de schijf met 10%. Dus benutten tot je aan hetzelfde
tarief zit zoals kinderen. Daarom afvullen tot dat bedrag.

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

√  	Verzekerd van kwaliteit door reviews

√ Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper cheryl40. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 64438 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€6,49  2x  verkocht
  • (0)
  Kopen