Onderzoeksmethoden
en
–technieken
1
1. Psychometrie
1.1. Psychologische
tests
1.1.1. Is
dit
een
psychologische
test?
Ja
dit
is
een
psychologische
test.
Dit
is
1
van
de
meest
beruchte
testen.
Wordt
vaak
ook
bekritiseerd.
Het
is
ook
een
psychologische
test.
Het
voldoet
aan
alle
criteria.
Ookal
meet
het
iets
dat
meer
lichamelijk
is,
wordt
het
toch
vaak
gebruikt.
Flair:
Ja
dit
is
ook
psychologische
test.
Het
voldoet
aan
de
definitie.
Het
is
geen
goede
test,
maar
het
is
wel
een
test.
Onderstaande
test
is
ook
een
psychologische
test.
Dit
soort
zullen
we
het
meeste
gaan
gebruiken
in
ons
latere
leven.
Deze
test
meet
een
persoonlijksheidsaspect
(het
meet
uw
houding
ten
opzichte
van
autoriteit).
1
, 1.1.2. In
de
praktijk
De
APGAR-‐test
wordt
gebruikt
om
te
onderzoeken
of
een
baby
gezond
is.
We
zullen
een
schaalscore
gaan
berekenen.
Elk
aspect
krijgt
2
punten.
Je
kan
dus
van
0
tot
10
gaan.
Een
score
van
7
of
meer
is
een
indicatie
van
een
goede
gezondheid.
Er
wordt
geëvalueerd
op
5
kenmerken:
kwaliteit
van
de
ademhaling,
aanwezigheid
van
de
reflexen,
spiertonus,
pols
en
kleur)
3
kenmerken
van
psychologische
testen:
-‐ Psychologische
testen
spelen
een
grote
rol
in
ons
dagelijks
leven
-‐ Iedereen
komt
doorheen
zijn
leven
in
aanraking
met
psychologische
testen
-‐ Psychologische
testen
kunnen
vergaande
gevolgen
hebben
voor
mensen
Notities
bij
artikel
rond
doodstraf:
de
wet
in
North
Carolina
stelt
dat
een
mentaal
achtergesteld
persoon
niet
tot
de
dood
kan
worden
veroordeeld.
Wanneer
iemand
een
IQ
dat
significant
onder
het
gemiddelde
ligt
(IQ
</=
70),
heeft
gaat
men
deze
persoon
niet
ter
dood
veroordelen
maar
naar
een
instelling
sturen.
Men
gaat
deze
persoon
dan
ondersteunen.
Er
is
ooit
al
geweest
dat
twee
verschillende
psychologen
tot
twee
verschillende
IQ’s
uitkwamen.
Als
de
test
niet
goed
is,
kan
je
zeer
uiteenlopende
resultaten
verkrijgen.
à
Vandaar
het
enorme
belang
van
een
hoge
kwaliteit
van
psychologische
tests.
Notities
artikel
rond
Trump
en
MoCa-‐test:
Ze
hebben
deze
test
niet
bedoeld
om
iemand
zijn
mentale
toestand
te
kunnen
beoordelen,
maar
meer
om
te
zien
hoe
aanwezig
Alzheimer,
…
aanwezig
is.
Het
belang
van
psychologische
testen
voor
ons:
-‐ We
gaan
psychologische
testen
afnemen
voor
onderzoek
(zeer
veel
gebruik
gemaakt
van
psychologische
testen)
• Inter-‐individuele
verschillen:
verschillen
tussen
personen
(bv.
Verschillen
qua
gezondheid
tussen
twee
personen)
• Intra-‐individuele
verschillen:
verschillen
binnen
personen
(bv.
Veranderingen
in
gezondheid
over
de
tijd
voor
1
persoon)
• Verschillen
tussen
groepen
-‐ Psychologische
testen
behoren
tot
het
instrumentarium
van
psychologen
-‐ Het
is
essentieel
dat
we
de
psychometrische
kwaliteit
van
testen
kunnen
inschatten
à
ook
later
in
het
werkveld
moeten
we
dit
kunnen
Definitie
Psychometrie
is
de
wetenschappelijke
studie
van
de
kwaliteit
van
psychologische
metingen.
2
, 1.1.3. Definitie
Definitie
Een
psychologische
test
is
een
systematische
procedure
om
het
gedrag
van
twee
of
meer
personen
te
vergelijken
(inter-‐individuele
verschillen),
of
om
het
gedrag
van
een
persoon
op
verschillende
momenten
te
vergelijken
(intra-‐individuele
verschillen).
Drie
kenmerken:
-‐ Ze
leveren
een
staal
van
gedrag
op
-‐ Ze
gebruiken
systematische
procedures
-‐ Ze
maken
gebruik
van
een
testscore
Ze
leveren
een
staal
van
gedrag
op:
idee
achter
een
test
is
dat
je
een
bepaald
gedrag
wilt
meten.
-‐ Een
test
bestaat
uit
een
eindig
aantal
items
à
test
geeft
slechts
een
indruk
van
gedrag
gebaseerd
op
een
beperkt
aantal
antwoorden
-‐ Selectie
van
deze
items
is
dus
cruciaal,
ze
moeten
een
representatief
“staal”
van
gedrag
meten:
je
wilt
dat
alle
relevante
dingen
die
je
moet
weten
aanwezig
zijn
à
moeten
een
evenwicht
zoeken
tussen:
nood
aan
een
selectie
van
vragen
die
een
representatief
staal
opleveren
en
praktische
beperkingen
(bv
tijdsduur
van
de
test)
-‐ Deze
items
(vragen)
moeten
niet
noodzakelijk
een
rechtstreekse
afspiegeling
zijn
van
het
gemeten
gedrag
à
bv
de
vraag:
eet
jij
graag
boterhammen
met
choco?
Kan
wijzen
op
depressieve
neigingen.
Essentieel:
de
test
stelt
de
onderzoeker
in
staat
om
ander
gedrag
van
de
deelnemer
te
voorspellen
Ze
gebruiken
systematische
procedures
(standaardisering):
ze
worden
tot
in
de
kleinste
details
beschreven
waardoor
je
steeds
bijna
exact
dezelfde
manier
de
test
zal
afnemen.
1. Keuze
van
een
verzameling
items,
opdrachten
of
vragen:
• Onderzoekers
moeten
items
selecteren
op
grond
van
een
wetenschappelijke
studie
van
een
groot
aantal
items
à
zo
zijn
ze
zeker
dat
de
items
daadwerkelijk
meten
wat
ze
geacht
worden
te
meten.
2. Precieze
beschrijving
van
de
omstandigheden
waarin
de
test
afgenomen
moet
worden:
• Voor
alle
deelnemers
gelden
tijdens
afname
van
de
test
precies
dezelfde
procedures
• Criteria
die
gebruikt
worden
bij
scoring
zijn
altijd
gelijk
(bv
toegestane
tijd
en
score)
3. Ontwikkelen
van
een
systeem
om
de
antwoorden
te
scoren
en
interpreteren
• Objectieve
scoring:
proces
waarbij
de
omzetting
van
de
respons
in
een
cijfer
gebeurt
door
de
gegeven
respons
te
vergelijken
met
een
lijst
waarin
alle
mogelijke
responsen
worden
opgesomd
en
waar
dan
de
bijbehorende
score
in
kan
worden
opgezocht
• Subjectieve
scoring:
een
proces
waarin
de
persoon
die
de
scoring
uitvoert
slechts
beschikt
over
een
stel
richtlijnen
die
gehanteerd
dienen
te
worden
bij
het
scoren
van
responsen.
Waarom?
Omdat
we
nooit
alle
mogelijke
antwoordmogelijkheden
zullen
hebben
à
men
gaat
categorieën
proberen
te
ontwikkelen
waar
men
opnieuw
scores
aan
gaat
geven.
(bv
inktvlekkentest)
3
,Ze
maken
gebruik
van
een
testscore:
-‐ Men
wil
met
een
test
een
bepaald
psychologisch
kenmerk
(construct)
meten:
Psychometrische
benadering:
tests
meten
onderlinge
verschillen
tussen
mensen
op
vlak
van
bepaalde
trekken
of
eigenschappen
in
het
algemeen
-‐ Men
gaat
ervan
uit
dat
elke
persoon
dit
kenmerk
in
zekere
mate
bezit:
elke
persoon
die
je
test
zal
in
een
zekere
mate
een
score
behalen
op
elk
construct
(de
ene
al
wat
hoger
dan
de
ander)
-‐ Een
testscore
is
een
schatting
van
de
“hoeveelheid”
waarin
dit
kenmerk
aanwezig
is
bij
een
persoon
-‐ 2
opmerkingen
worden
gemaakt:
• Elke
testscore
bevat
echter
een
zekere
meetfout!
Een
test
hangt
altijd
af
van
een
beperkt
staal
van
gedrag
om
op
grond
daarvan
een
niet
direct
observeerbare
en
dus
afgeleide
eigenschap
of
kenmerk
in
te
schatten.
X
=
T
+
e
X
=
testscore
à
getal
dat
je
behaalt
door
die
test
(geobserveerde
score)
T
=
werkelijke
score
e
=
meetfout
(foutenmarge)
Bij
een
goede
test
gaat
X
bijna
gelijk
zijn
aan
T.
Deze
fout
(e)
zal
nooit
0
zijn.
• Psychologische
test
meet
geen
“ding”,
maar
een
abstract
begrip
of
construct
waarvan
men
heeft
ondervonden
dat
het
bruikbaar
is
om
niet-‐testgedrag
te
voorspellen
(bv
IQ
kan
studiesucces,
intellectuele
vaardigheden,
…
voorspellen)
1.2. Geschiedenis
van
psychologische
tests
1.2.1. Overzicht
4
,Hij
vraagt
nooit
jaartallen.
Dus
die
moet
je
niet
studeren.
We
gaan
grofweg
3
grote
periodes
overlopen.
1. Van
1879
tot
1901
2. Van
1905
tot
1911
3. De
twee
WO
1.2.2. De
experimentele
psychologie:
einde
van
de
19de
eeuw
in
Europa
-‐ Afzetten
tegen
subjectieve
methodes
(bv:
introspectie)
om
kennis
te
verzamelen:
beweging
gestart
als
een
soort
tegenbeweging
tegen
de
psychologie
die
toen
aan
de
gang
was:
kenmerken
en
bekwaamheden
van
mensen
werden
onderzocht
in
laboratoria,
waar
objectieve,
repliceerbare
procedures
gehanteerd
werden
-‐ Nadruk
op
objectieve,
reproduceerbare
methoden
in
laboratoria:
Introspectie
is
geen
goede
manier
om
de
psychologie
van
mensen
te
bestuderen.
We
hebben
betrouwbaardere,
objectievere
manieren
nodig.
-‐ Aandacht
voor
eenvoudige,
sensorische
processen
en
lichamelijke
kenmerken
-‐ “Bronzen
instrumenten
tijdperk
van
testing”:
Ze
gaan
deze
zaken
(sensorische
drempels
en
reactietijden)
meten
aan
de
hand
van
nieuwe
instrumenten
(meestal
brons,
vandaag
deze
benaming)
-‐ Belangrijke
figuren:
• Wilhelm
Wundt
• Francis
Galton
• James
McKeen
Catell
• Clark
Wissler
• Ontwikkelden
een
methodologie
voor
de
psychologie
• Toonden
aan
dat
de
menselijk
geest
ook
wetenschappelijk
onderzocht
en
gemeten
kon
worden
Wilhelm
Wundt
(1832-‐1920)
-‐ Eerste
psychologisch
lab
in
Leipzig
in
1879
-‐ Voordien
trachtte
hij
ook
al
mentale
processen
te
meten
door
middel
van
bv
de
gedachtenmeter:
ziet
eruit
als
een
koekoeksklok.
We
zien
dat
er
een
pendulum
aanhangt
à
gaat
van
links
naar
rechts.
Hij
plaatste
enkele
naaldjes
op
deze
slinger.
Deze
naaldjes
konden
langs
weerszijden
een
belletje
raken.
Hij
liet
mensen
voor
die
klok
zitten,
moesten
kijken
naar
de
slinger,
moesten
de
positie
van
de
slinger
aanduiden
wanneer
ze
het
geluid
hoorden.
Hij
ging
de
mentale
representatie
testen.
Het
verschil
tussen
de
echte
plaats
van
de
slinger
op
het
moment
van
aanraken
en
de
waargenomen
positie
meet
de
vlotheid
van
de
gedachtegang
van
de
deelnemer.
-‐ Verdiensten:
• Erkennen
van
individuele
verschillen:
niet
iedereen
reageert
even
snel
• Empirische
benadering:
mentale
processen
kunnen
gemeten
worden
5
,Francis
Galton
(1822-‐1911)
-‐ Geobsedeerd
door
meten:
Hoeveel
penseelstrepen
heeft
een
schilder
nodig
om
een
schilderij
te
schilderen.
-‐ Interesse
in
erfelijkheid:
vooral
in
erfelijkheid
van
intelligentie
(meten
aan
de
hand
van
reactietijden
en
sensorische
discriminatie).
In
deze
tijd
was
er
een
angst
voor
een
zeker
gebrek,
mentale
retardatie
van
de
bevolking.
Waarom
zijn
sommige
mensen
intelligenter
dan
anderen?
-‐ Eugenetica:
selectief
kweken
van
dieren
(of
mensen)
om
de
soort
te
verbeteren
à
veel
kritiek
-‐ Anthropometrie
vs
psychometrie:
heeft
een
lab
opgestart
om
beide
te
meten
• Anthropometrie:
meten
van
lichamelijke
kenmerken
(grootte
hoofd,
lengte
arm
…)
• Psychometrie:
meten
van
psychische
kenmerken
(reactietijden,
sensorische
discriminatie
…)
-‐ Vader
van
de
“differentiële
psychologie”:
studie
van
interindividuele
verschillen
Start
een
psychometrisch
lab
in
Londen
in
1884:
In
dit
lab
kwam
je
binnen
langs
de
ene
deur,
passeerde
je
tien
tafeltjes
waar
verschillende
proeven
op
lagen
en
dan
verliet
je
het
lab
langs
de
deur
aan
de
andere
kant.
Op
de
afbeeldingen
zien
we
een
voorbeeld
van
een
lab
en
een
voorbeeld
van
een
invulfiche
waarop
Galton
correlaties
ging
natrekken.
1. Demografische
gegevens
2. Kleur
haar
en
ogen
3. Gezichtsvermogen
(bv.
Reactietijd
visuele
stimuli)
4. Hoorvermogen
5. Waarnemingsdrempel
tastzin
6. Longcapaciteit
7. Snelheid
handbeweging
8. Kracht
(bv.
Handgrip)
9. (Arm-‐)lengte
10. Gewicht
Galton
-‐ Toonde
aan
dat
objectieve
tests
ontwikkeld
konden
worden
-‐ Gestandaardiseerde
procedures
kunnen
betekenisvolle
scores
opleveren
-‐ Grondlegger
moderne
psychometrie
en
statistiek
-‐ Veel
menselijke
kenmerken
kunnen
in
kaart
gebracht
worden
door
normaalverdeling
-‐ Idee
van
correlatie
coëfficiënt
en
methoden
om
meetfouten
te
identificeren
en
te
corrigeren
6
,James
McKeen
Cattell
(1860-‐1944)
-‐ Student
bij
zowel
Wundt
als
Galton
en
trok
naar
Amerika
-‐ Introduceert
de
ideeën
van
de
Europese
experimentele
psychologen
in
de
VS:
hij
gaat
iets
meer
de
nadruk
leggen
op
psychologische
kenmerken
(haarkleur,
oogkleur,
…
zitten
er
niet
meer
tussen)
-‐ Introduceert
de
term
“mentale
test”
-‐ Start
zijn
eigen
lab,
met
10
mentale
tests
-‐ Mentale
tests
=
meting
van
mentale
sterkte
(intelligentie)
-‐ Ervan
overtuigd
dat
fysieke
en
mentale
energie
onmogelijk
van
elkaar
te
scheiden
waren
à
vandaar
meting
handsterkte
als
index
van
mentale
sterkte
Lab
van
James
McKeen
Cattell:
1. Handgrip
(dynamometer)
2. Snelheid
van
de
handbeweging
over
een
afstand
van
50
cm
3. 2-‐puntsdrempel
voor
tast:
minimum
afstand
tussen
2
punten
opdat
ze
nog
als
2
aparte
stimuli
waargenomen
worden
4. Hoeveelheid
druk
nodig
om
pijn
te
veroorzaken
(kracht
op
rubber
punt
op
voorhoofd)
5. Gewichtsdifferentiatie:
het
relatieve
gewicht
van
uiterlijk
identieke
doosjes
variërend
met
telkens
1
gram
tussen
100
en
110
gram
6. Reactietijd
voor
geluid
7. Tijd
om
kleuren
te
benoemen
8. Bissectie
van
een
50-‐cm
lijn
9. Beoordeling
van
10
seconden
tijd
10. Aantal
letters
herhaald
na
1
keer
horen
Hij
is
van
belang
geweest
maar
vooral
zijn
student
Wissler
was
belangrijk.
Clark
Wissler
(1870-‐1947)
Tot
op
dit
moment
had
nog
niemand
nagedacht
over
het
testen
van
de
correctheid
van
de
testen.
Hij
ging
de
testen
afnemen
bij
studenten
van
de
universiteit.
Die
studenten
moesten
de
tien
mentale
testen
afnemen.
Als
deze
testen
effectief
intelligentie
meten,
zullen
de
studenten
op
de
ene
test
hoog
scoren
en
ook
op
de
andere,
hetzelfde
met
studieresultaten.
-‐ Verzamelde
voor
doctoraatsonderzoek
data
van
300
studenten
• Scores
op
“mentale
tests”
van
Cattell
• Studieresultaten
• Wilde
aantonen
dat
de
testresultaten
het
studieresultaat
konden
voorspellen
-‐ Vond
echter
zwakke
correlaties
tussen
studieresultaat
en
mentale
tests,
maar
ook
tussen
mentale
tests
onderling:
er
moest
dus
een
hoop
worden
aangepast
• r(studieresultaat,
geheugen
voor
cijfers)
=
.16
• r(studieresultaat,
handgrip)
=
-‐.08
• r(studieresultaat,
reactietijd)
=
-‐.02
-‐ Deze
bevindingen
=
mentale
tests
zijn
niet
geschikt
voor
het
meten
van
intelligentie
-‐ Men
verloor
interesse
in
de
experimentele
psychologie
7
,Wissler’s
mistake:
zie
rechts
Hij
heeft
300
studenten
van
een
elite
universiteit,
waar
de
lat
zeer
hoog
lag,
onderzocht.
Wanneer
we
een
correlatie
proberen
te
berekenen
bij
een
homogene
groep
(intelligente
mensen
met
goede
studieresultaten
en
snelle
reactietijden)
zullen
we
een
zwakke
correlatie
verkrijgen.
Had
hij
een
meer
heterogene
groep
onderzocht
dan
had
hij
waarschijnlijk
veel
hogere
correlaties
gevonden.
1.2.3. Binet-‐Simon
test
Experimentele
psychologen
hebben
het
bij
het
verkeerde
eind.
We
gaan
ons
focussen
op
complexere,
mentale
processen.
Complexiteit
en
kennis
is
zeer
vaak
gebonden
met
de
leeftijd.
Afhankelijk
van
de
leeftijd
moeten
we
andere
vragen
stellen.
Alfred
Binet
&
Theodore
Simon:
-‐ Eerste
“moderne”
intelligentietest
in
1905
-‐ Focus
op
hogere
mentale
processen
ipv
op
sensorische
proeven
-‐ Intelligentie
kan
zich
op
verschillende
manieren
uiten
à
aandacht
voor
individuele
verschillen
-‐ Binet
kreeg
de
vraag
om
een
praktisch
bruikbaar
instrument
te
ontwikkelen
dat
zou
toelaten
om
“normale”
van
“subnormale”
kinderen
te
onderscheiden
à
achteraf
gebleken
presteren
“subnormale”
kinderen
onder
het
niveau
van
hun
chronologische
leeftijd
-‐ Een
goede
intelligentietest
meet
verschillende
aspecten
van
intelligentie
à
testbatterij
(test
die
bestaat
uit
meerder
items
of
subtests)
-‐ Leeftijdsgebonden
vragen
-‐ Geloofde
erin
dat
intelligentie
kon
veranderen
(en
dus
verbeteren)
en
niet
erfelijk
was
Verschil
Binet
ßà
Galton
Binet
Galton
Intelligentie
is
niet
erfelijk
en
kan
Intelligentie
is
een
erfelijk
kenmerk
verbeteren
Vooral
geïnteresseerd
in
de
top
van
de
Begaan
met
de
diagnostiek
van
schaal;
genialiteit
die
volgens
hem
erfelijk
beperkingen
en
de
remediëring
daarvan
was
De
eerste
versie
van
de
Binet-‐Simon
test
(1905)
-‐ Doel:
algemene
mentale
ontwikkeling
van
een
kind
bepalen
-‐ Korte
en
praktische
test
(minder
dan
een
uur)
+
weinig
materiaal
nodig
-‐ 30
items,
geordend
volgens
moeilijkheid,
niet
naar
inhoud
-‐ Ruwe
normering
op
50
normale
kinderen
tussen
3
en
11
jaar
oud,
en
van
enkele
kinderen
met
een
mentale
achterstand:
Wat
zijn
zaken
die
een
kind
van
3,
4,
5,
…
zou
moeten
kunnen
doen?
Om
dit
te
kunnen
bepalen
gaan
we
een
ruwe
normering
doen.
-‐ Vuistregel:
score
van
2
jaar
onder
de
chronologische
leeftijd
duidt
op
problemen
in
een
gewone
school:
Tot
welk
niveau
behaalt
onze
testpersoon?
En
wat
zou
deze
persoon
moeten
behalen?
8
,Voorbeeld:
De
chronologische
leeftijd
is
7
maar
mentaal
gezien
zitten
we
op
een
leeftijd
van
5.
Vanaf
een
verschil
van
2
jaar
tussen
de
chronologische
leeftijd
en
mentale
leeftijd
hebben
we
een
probleem
en
zal
het
kind
waarschijnlijk
in
een
ander
schoolsysteem
terechtkomen.
Voorbeelden
van
items:
1.
Volgt
een
bewegend
voorwerp
met
de
ogen
2.
Grijpt
een
klein
voorwerp
bij
aanraking
3.
Grijpt
een
klein
voorwerp
bij
het
zien
ervan
…
19.
Herhaalt
een
langere
reeks
cijfers
20.
Zegt
hoe
2
alledaagse
voorwerpen
op
elkaar
gelijken
(vb.
Vlinder
en
vlo)
…
29.
Tekent
de
vorm
van
de
gaten
die
men
bekomt
als
men
een
papier
eerst
gevouwen
en
daarna
uitgeknipt
heeft
30.
Definieert
abstracte
woorden
door
hun
onderscheid
aan
te
geven
(vb.
Verveling
en
vermoeidheid)
De
tweede
versie
van
de
Binet-‐Simon
test
(1908)
Ze
doen
een
grotere
normering.
De
scoring
wordt
ook
preciezer.
-‐ Eenvoudigste
items
werden
verwijderd
en
enkele
moeilijkere
items
werden
toegevoegd
-‐ Invoering
term
“mentaal
niveau”
-‐ Normering
op
300
kinderen
-‐ Verdeling
items
in
leeftijdsniveaus,
waarvan
80-‐90%
van
de
leeftijdsgenoten
het
item
konden
oplossen
-‐ Scoring
• Basale
niveau:
hoogste
leeftijdsniveau
met
max.
1
fout
antwoord
(bv
10-‐jarig
niveau
1
fout,
11-‐jarig
niveau
2
fouten
à
basale
niveau
=
10
jaar)
• Voor
elke
5
correcte
antwoorden
op
items
boven
dit
basale
niveau
krijgt
men
een
extra
jaar
toegekend
(bv
basale
niveau
=
10
jaar,
8
correcte
items
hierboven
à
eindscore
=
11
jaar)
De
derde
versie
van
de
Binet-‐Simon
test
(1911)
In
een
laatste
versie
is
alles
nog
beter
verfijnd.
-‐ Voor
elke
leeftijd
exact
5
items
-‐ Schaal
werd
uitgebreid
tot
volwassenen.
-‐ Scores
tot
op
1/5de
jaar
nauwkeurig:
We
zouden
bv
als
mentale
leeftijd,
een
leeftijd
kunnen
behalen
van
7
jaar
en
2/5de.
-‐ Term
“mentaal
niveau”
werd
vertaald
naar
“mentale
leeftijd”
-‐ Mentale
leeftijd
werd
nu
vergeleken
met
de
chronologische
leeftijd
van
een
kind
-‐ Wilhelm
Stern
(1914):
IQ
=
Mentale
leeftijd
Chronologische
leeftijd
-‐ Reden
invoer
IQ:
mentale
achterstand
heeft
verschillende
betekenis
naargelang
de
leeftijd
9
,
Stern
geeft
aan
dat
het
verschil
tussen
de
twee
(CL
en
ML),
ook
weer
afhankelijk
is
van
de
leeftijd!!
Het
is
anders
bij
beide
voorbeelden.
We
zullen
een
intelligentiequotiënt
berekenen.
Mentale
leeftijd
delen
door
de
chronologische
leeftijd.
Het
tweede
kind
in
het
voorbeeld
zal
een
hogere
score
behalen
dan
het
eerste
kind.
à
term
IQ
is
geboren
1.2.4. De
Stanford-‐Binet
test
-‐ Lewis
Therman
(psycholoog
aan
de
Stanford
University)
paste
de
Binet-‐Simon
test
aan
voor
de
VS:
vooral
in
EU
belangrijk
maar
door
Therman
ook
in
VS
à
de
test
bestaat
nog
steeds
en
wordt
nog
steeds
gebruikt!
-‐ Voegt
nieuwe
items
toe:
test
moest
aangepast
worden
aan
de
culturele
context
-‐ Uitgebreide
normering
-‐ Standaardisatie
testafname:
zeer
precieze
omschrijving
over
hoe
de
test
af
te
nemen
-‐ IQ
=
Mentale
leeftijd
x100
à
lijkt
al
meer
op
het
IQ
dat
wij
kennen
Chronologische
leeftijd
100
is
het
gemiddelde
en
dit
is
nog
steeds
-‐ Banalisering
van
het
begrip
intelligentie
door
vereenvoudiging
van
de
resultaten
tot
1
IQ
cijfer
à
totaal
tegen
de
geest
van
Binet
die
hier
omzichtig
mee
wilde
omspringen
-‐ Test
voldeed
in
1916
al
aan
twee
belangrijke
vereisten:
• Standaardinstructies
geformuleerd
à
vergelijking
testscores
mogelijk
• Normen
geconstrueerd
op
basis
van
zorgvuldig
getrokken,
representatieve
steekproef
-‐ IQ
=
zeer
praktische
maat:
handig
om
resultaten
tussen
kinderen
te
vergelijken
(zelfs
scores
van
kinderen
met
een
verschillende
leeftijd
onderling
te
vergelijken)
1.2.5. Misbruiken
van
intelligentietesten
-‐ Testen
van
immigranten
in
de
VS:
Immigratie
in
Amerika
is
altijd
een
probleem
geweest.
Men
wou
in
die
tijd
geen
immigranten
die
een
onvoldoende
IQ
behaalden
dus
men
ging
dit
testen.
-‐ Zwakzinnige
immigranten
worden
teruggestuurd
-‐ Binet-‐Simon
test
wordt
afgenomen;
80-‐90%
van
sommige
groepen
immigranten
worden
als
zwakzinnig
bestempeld!
Men
merktte
dat
er
toch
een
probleem
was
met
de
testafname
(in
zeer
slechte
omstandigheden,
personen
waren
vermoeid,
motivatie
lag
laag,
waren
totaal
ontredderd
en
vaak
bang,
…)
à
dit
vertekende
de
resultaten.
-‐ Geen
optimale
testomstandigheden
-‐ Franse
normen
werden
gebruikt
-‐ Franse
test
ter
plekke
vertaald
door
tolken:
men
hield
geen
rekening
met
de
culturele
context
van
de
persoon.
Door
de
dubbele
vertaling
(van
Frans
naar
Engels
naar
taal
van
immigrant),
werden
de
scores
veel
lager
dan
dat
deze
normaal
gezien
zouden
zijn.
-‐ De
rol
van
cultuur
en
taal
zijn
zeer
belangrijk!!!
10