Thema 7: Publieke zorg, reciprociteitsnetwerken en hongersnood
Eric Vanhaute en Thijs Lambrecht, ‘Famine, Exchange Networks and the Village Community. A
PUBLIEKE ZORG, Comparative Analysis of the Subsistence Crises of the 1740s and the 1840s in Flanders’, Continuity
RECIPROCITEITS- and Change 26, 2 (2011), pp. 155-186.
NETWERKEN EN Eric Vanhaute en Thijs Lambrecht zijn twee collega’s van de universiteit Gent. Vanhaute zijn we
HONGERSNOOD reeds tegengekomen in het college over het Neolithicum, toen we een hoofstuk uit zijn handboek
wereldgeschiedenis behandelden. Voor dit artikel bouwde hij niet voort op zijn expertise in
Sociaal-economische geschiedenis van de wereldgeschiedenis, maar wel op zijn expertise op gebied van rurale geschiedenis. Met name de rurale
Oudheid tot heden geschiedenis van Vlaanderen, wat ook geldt voor Lambrecht.
Les 8 (29/11/2017)
, Waarom deze tekst? Het is een heel geschikte tekst voor deze cursus aangezien er heel veel
verschillende thema’s aan bod komen die rode draden vormen doorheen de cursus. Ze impliceren een
vorm van dialoog met andere teksten uit de reader die deze thema’s ook verkennen. Die thema’s zijn
ondermeer het thema van de subsistentiecrisis versus hongersnood en wanneer het ene tot het andere
kan leiden en wanneer niet. Dit zegt ook iets over een samenleving. Dit kwam expliciet terug in de
tekst van Gallant over de Hellenistische boeren. Een ander thema in deze tekst is
overlevingsstrategieën, waarvoor hier de term coping strategies gebruikt wordt, wat ook in
verschillende teksten aan bod komt. Ook wanneer het gaat over de verschillende soorten
overlevingsstrategieën en er verder gekeken wordt naar de typologieën die erachter zitten, wordt er in
deze tekst een onderscheid gemaakt tussen ‘particuliere strategieën’ op het niveau van huishoudens en
‘collectieve strategieën’. Dit is dan ook een nieuwer thema in de cursus omdat er hier explicieter
gekeken wordt naar formele en informele voorzieningen en het belang daarvan in relati tot
overlevingsstrategieën. Met name dan het belang van publieke zorg en sociaal beleid, dat terugkoppelt
naar de thematiek die in de vorige tekst door Marco Van Leeuwen geïntroduceerd werd, over
armenzorg, liefdadigheid, enzovoort. De tekst van Vanhaute en Lambrecht bevat dus meerdere
thema’s die ook in de andere teksten aan bod komen. Bovendien is het artikel zeer goed gestructureerd.
Ze maken heel goed duidelijk dat hoewel het maar om een vergelijk tussen twee casestudy’s gaat, ze
hiermee toch een bijdrage kunnen leveren aan een breder debat.
Het is natuurlijk ook een tekst die op zich staat, met een eigen probleemstelling en een één case gaan bestuderen. Waarom willen ze die twee crisissen vergelijken? Wat willen
eigen neerslag vormt van een bepaald onderzoek. Wat is de tijd-en ruimtecontext van ze doen met dit onderzoek? Ze willen dieperliggende sociale veranderingen
deze studie? De ruimte is duidelijk Vlaanderen in de historische zin van het woord. Het onderzoeken. Ze beschouwen de crisissen niet zozeer als een studieobjec op zich. Ze
gaat dus over het oude Graafschap Vlaanderen, wanneer we over het Ancien Régime vinden het interessant om ernaar te kijken omdat het iets vertelt over de onderliggende
spreken komt dit overeen met de provincies Oost- en West-Vlaanderen in België. Het structuren van de samenleving. In dat opzicht worden de crisissen als een soort prisma
gaat over Vlaanderen in de 18de en 19de eeuw. De auteurs gaan meer specifiek in op twee of invalshoek gebruikt aan twee uiteinden van een periode van een eeuw. Ze gaan kijken
episodes, namelijk de crisis van 1740 enerzijds en de crisis van 1845-1847 anderzijds. wat er nu veranderd is. Wat kan de manier waarop deze crisissen zich afspelen ons leren
Ze gaan deze vergelijken. Ze hebben een context die weliswaar in een verschillende over de manier waarop de samenleving veranderd is? Naar welke soort veranderingen
politieke setting plaatsvind, in de zin dat we in de 18de eeuw tot de Oostenrijkse zijn ze precies op zoek? De middelen om om te gaan met een crisis staan centraal. Men
Nederlanden behoren en in 1845/47 zitten we al in het nieuwe Koninkrijk België. tracht om zicht te krijgen in hoe die opvangmechanismen al dan niet anders of hetzelfde
zijn op die twee momenten. Dit is de manier bij uitstek waarop zij willen kijken naar
Wat voor soort literatuur is dit? Het gaat om meer dan één case. Door twee cases samen wat dit ons kan leren over de manier waarop sociale relaties in de samenleving in bredere
te brengen is het eerder een casestudy. Een synthesewerk zal meer globaler een overzicht zin functioneerden. In dat opzicht is het dus vooral een onderzoek naar de
te maken van veel meer casestudy’s. Dit artikel leunt meer aan bij wat een casestudy is, opvangmechanismen van die crisis, met inderdaad onderliggend de bedoeling dat die
maar waarbij twee casestudy’s vergeleken worden. Een comparatieve casestudy? Thijs opvangmechanismen iets zeggen over de bredere structuren in de samenleving. Het
Lambrecht is specialist voor de 18de eeuw. Vanhaute heeft op het moment dat ze dit levert dan ook een bijdrage op tot het bredere debat rond hoe publieke zorg geëvolueerd
publiceren zelf reeds veel onderzoek gedaan over de 18de en 19de eeuw, maar met name is op lange termijn. Een subthema doorheen de tekst zal dan ook zijn dat wanneer we
de crisis van 1845/47 is een van de domeinen waarover hij al meerdere stukken gaan kijken naar de opvangmechanismen dat de rol van publieke zorg, dus van meer
gepubliceerd heeft. In dat opzicht is de samenwerking tussen deze twee auteurs een geformaliseerde institutionele zorg via allerlei armenzorginstellingen, een andere rol
poging om de twee domeinen van expertise met elkaar te vergelijken. Zo trachten ze speelt in de 19de eeuw dan dat ze speelde in de 18de eeuw. In dat opzicht is dat een
daar een aantal vragen over te kunnen beantwoorden die duidelijk worden in een belangrijk subthema of subonderzoeksvraag van hoe anders de rol van publieke zorg
comparatief kader en die inderdaad minder aan bod kunnen komen wanneer we slechts was als opvangsmechanisme wanneer we die twee crisissen gaan vergelijken.
, In hun eerste paragraaf, Famines as community crises proberen ze duidelijk te maken dat hoewel het
om een vergelijk tussen twee casestudy’s gaat, ze hiermee toch een bijdrage kunnen leveren aan een
breder debat. Ze hebben het hier ook over de meer conceptuele en theoretische achtergrond waar ze
met hun onderzoek een bijdrage toe willen leveren. Kijken we naar het theoretisch conceptueel kader
dat daar uiteen gezet wordt zien we weer verschillende namen opduiken. Bijvoorbeeld Amartya Sen.
Deze heeft ondermeer de Nobelprijs voor economie gewonnen. Zijn werk is van groot belang voor het
onderzoek naar hongersnoden. Het concept van entitlement is heel sterk aan Sen gelieerd. Een van de
belangrijke stellingen die Sen naar voor heeft gebracht is dat een hongersnood niet zozeer gezien moet
worden als een crisis van de availability van voedsel. Mensen gaan vooral dood omdat ze geen toegang
hebben tot het voedsel dat er meestal wel degelijk is. Die toegang tot voedsel noemt hij food entitlement.
Wanneer mensen sterven bij een hongersnood, duidt dit volgens hem dus op een structurele crisis van
entitlement in de samenleving. Deze entitlement kan op vele manieren gerealiseerd zijn. Men kan
entitlement opbouwen via koopkracht als het gaat via marktallocatie, maar entitlement kan evengoed
gerealiseerd worden doordat u beschouwd wordt als waardige recipiënt van armenzorg bijvoorbeeld.
Het kan ook zijn dat doordat u beschouwd wordt als een cliënt van een machtige patroon die u toegang
kan geven tot zijn middelen kan ook een vorm van entitlement impliceren. Entitlement kan dus
gerealiseerd worden via economische, sociale, culturele vormen, enzovoort. Het impliceert een vorm
van redistributie. Waar het in hongersnoden om gaat is een probleem in de manier waarop voedsel
verdeeld wordt tussen de leden van de samenleving. Het is vandaar dat Vanhaute en Lambrecht die
hongersnoden dan ook een interessant domein van onderzoek vinden, omdat het ons onrechtstreeks
inzicht verschaft in de manier waarop de distributienetwerken van een samenleving functioneren. Op
die wijze vormen ze een nuttig prisma om hiernaar te kijken.
Een belangrijke invalshoek die de auteurs beklemtonen is in die eerste paragraaf is dat het in dat opzicht ook nuttig is om te kijken naar wat zij noemen near-famines, bijna-hongersnoden.
Deze wijzen net op succesvolle opvangstrategieën. Ze verwijzen naar contexten waarin er als het ware bijna een hongersnood had kunnen plaatsvinden, maar die toch afgewend wordt.
Per definitie is dan de veronderstelling dat deze kon worden afgewend dankzij dat er ‘iets’ was in de samenleving dat toch erin slaagde om met tijdelijke voedseltekorten om te gaan,
door bestaande herverdelingsmechanismen of nieuwe herverdelingsmechanismen. Het kijken naar waarom sommige samenlevingen ontsnapten aan hongersnoden terwijl andere er zeer
vatbaar een heel belangrijk andachtspunt moet zijn van ons historici als we onderzoek willen doen naar die opvangmechanismen. Zij zullen ook argumenteren dat die crisissen, zowel
die van 1740 als 1845/47 dergelijke near-famines waren. Het zijn dus grote crisissituaties met een sterke terugval van de oogstopbrengsten en dus ook een algemene terugval in de
beschikbare hoeveelheid voedsel. Toch is een grootschalige hongersnood uitgebleven. We komen hier straks op terug wanneer we het hebben over de crisis van 1845/47. Het is natuurlijk
niet zo dat er geen surplusmortaliteit plaatsvond. In dat opzicht zou misschien niet iedereen de term near-famine helemaal van toepassing vinden, maar daar komen we straks op terug.
In elke geval is het vertrekpunt dat er ook gekeken moet worden naar crisissituaties die geen aanleiding gaven tot een hongersnood, omdat ze ons zicht geven op de manier waarop
samenlevingen wel degelijk voldoende veerkracht hebben om crisissen op te vangen.