Samenvatting Jeugdcriminologie
Leerdoelen week 1
De student verwerft kennis en inzicht in:
Omvang en ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit in Nederland;
Verklarende theorieën en modellen uit de jeugdcriminologie;
Het fenomeen 'strafbaar en deviant gedrag van jongeren’ en de reactie hierop van de samenleving;
Actuele beleidsvraagstukken en discussies met betrekking tot jeugdcriminaliteit;
Wijze waarop jeugdcriminaliteit wordt aangepakt en zou kunnen worden aangepakt.
Daarnaast worden de volgende vaardigheden versterkt, dan wel ontwikkeld:
Het omgaan met het criminologische jargon, met name op het gebied van jeugdcriminologie;
Het verantwoorden van gehanteerde theorieën en modellen uit de jeugdcriminologie;
Het signaleren, beschrijven en analyseren van (jeugd)criminaliteitsproblemen;
Het verbinden van theorie en een (beleids)aanpak vanuit het (jeugd)criminaliteitsprobleem in de praktijk.
Uitwerking doelen week 1
Leerdoel:
De student verwerft kennis en inzicht in: Omvang en ontwikkeling van de jeugdcriminaliteit in Nederland.
Student kan aan de hand van voorbeelden beschrijven welke beelden er in onze maatschappij bestaan over
jongeren en verklaringen hiervoor geven.
o Negatieve beelden: jongeren worden vaak neergezet als overlastgevend. ‘De jeugd van
tegenwoordig’.
o Er bestaan veel zorgen over deze doelgroep.
o Er wordt door de media vaak ingezoomd op negatieve dingen van de jeugd. Positieve dingen komen
niet in beeld. Negatieve beelden van de media worden besproken in de politiek en daar wordt beleid
door gevormd.
De student kan op basis van literatuuronderzoek actuele cijfers over jeugdcriminaliteit verzamelen en analyseren.
De jeugdcriminaliteit in Nederland daalt al jaren en daalt sterk 10 jaar: dalende trend (gehalveerd).
Het negatieve beeld klopt dus niet als je kijkt naar de cijfers.
Monitor jeugdcriminaliteit actuele cijfers, basisdocument. Helpt bij het vormen van een beeld
over de jeugdcriminaliteit in Nederland.
Drie bronnen voor het meest betrouwbare beeld van de ontwikkeling van jeugdcriminaliteit:
1. CBS verzamelt veel politiecijfers betrouwbaar. Beperkingen: Meldingsbereidheid is echter niet veel; Niet
alle gepleegde delicten komen naar voren (dark number); Ze worden beïnvloed door beleid(prioriteiten).
2. Zelfrapportage inzicht in ontwikkeling en omvang van jeugdcriminaliteit, geven goed beeld van de meest
voorkomende jeugdcriminaliteit, Ze maken kenmerkende aspecten van ‘gezonde’ jeugddelinquentie
zichtbaar (plegen samen met anderen en alcohol en drugs spelen nauwelijks een rol), ze kunnen ook een
scherp licht werpen op een van de meest bediscussieerde kwesties: het verband tussen jeugdcriminaliteit,
etniciteit en cultuur.
a. Beperkingen: Beperkt aantal delicten kan in de enquête; Sommige daders zijn moeilijk te bereiken
met de gebruikelijke enquêtemethoden; Dergelijke rapportages geven geen goed beeld van de ernst
van de delicten, in termen van schade en gevolgen voor mogelijke slachtoffers. Minst betrouwbaar
bij ernstige geweldsdelicten.
3. Slachtofferenquête Geven een goed beeld van de ontwikkeling van het aantal slachtoffers van misdrijven.
Beperkingen: Ze geven uiteraard geen uitsluitsel over de leeftijd van de daders; De stijging en daling van het
aantal slachtoffers wordt waarschijnlijk voor een deel veroorzaakt door de toe- en afname van de
meldingsbereidheid bij het publiek; En wordt die voor een belangrijk deel ook veroorzaakt door de toe- en
afname van de bereidheid bij de politie om (van bepaalde delicten) een proces-verbaal op te maken.
Leeftijd
Eerste politiecontact nog steeds gemiddeld rond de 15 jaar en dit is zelfs licht gestegen.
Gemiddeld zijn de huidige minderjarige first offenders juist iets ouder dan in de voorgaande 10 jaar.
Het eerst geregistreerde delict blijkt niet zwaarder te zijn geworden.
Verklaringen voor de daling van jeugdcriminaliteit
, 1. De beveligingshypothese: de sterk toegenomen veiligheidsmaatregelen zouden met name jongeren
afhouden van relatief eenvoudige ‘instapdelicten’.
2. De invloed van digitalisering: heeft geleid tot grote verschuivingen in de vrijetijdsbesteding van jongeren.
3. Afname van risicofactoren: delinquente vrienden en alcoholgebruik en een toename van beschermende
factoren: betrokkenheid van en monitoring door ouders.
4. Ten slotte lijkt het aannemelijk dat de verklaring door de daling niet in een van deze ontwikkelingen moet
worden gezocht, maar in de combinatie ervan.
HIC (high impact crimes)
Zoals straatroof en geweld, die tot ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers, hun directe omgeving en de
maatschappij als geheel.
Verharding onder jongeren
• Het gebruik van wapens: twee uitersten
o Gevoel van zelfbescherming
o Het is ‘gewoon’ geworden. Zij doen dit met een ‘gewetenloze’ attitude.
o Jongeren van 14/15 jaar die qua gedrag erg gevaarlijk zijn tussenstatus
De relatie met strafrecht
Jeugdcriminologie krijgt een aparte plek, waarom?
• De kennis en inzichten die verworven zijn over adolescentie als specifieke ontwikkelingsfase en de
problemen die zich daarbij kunnen voordoen.
• Het karakter en de definitie van jeugdcriminaliteit (veel alternatieven)
GAS (Gemeentelijke Administratieve Sancties)
Uitwerken als een vorm van ‘early intervention’ met het risico van netwidening: een steeds groter aantal personen
onder controle komt te staan van het strafrechtelijk systeem.
Leerdoel:
De student verwerft kennis en inzicht in: Verklarende theorieën
en modellen uit de jeugdcriminologie.
Age-crime-curve
Het feit dat criminaliteit in de adolescentie in elk geval in de
moderne westerse wereld snel en spectaculair toeneemt en
daarna langzaam afneemt afbeelding.
Piek tussen de 17 en 19 jaar
Theorieën die uitgaan van de persoon van de dader
Nature versus nurture
Biologische en biosociale theorieën zoeken verklaringen van delinquent gedrag vooral in aangeboren
kenmerken van personen. Zo wordt bijvoorbeeld verondersteld dat een kleine minderheid delinquenten
wordt gekenmerkt door aangeboren psychopathische persoonlijkheidstrekken. Deze personen zijn als het
ware voorbestemd tot conflictueus, antisociaal en crimineel gedrag. Hieruit vloeit voort dat preventie bij
dergelijke ernstige ‘aangeboren criminele neigingen’ vooral wordt gezocht in controle en vrijheidsbeneming
(incapacitatie).
Psychologische theorieën gaan ook uit van een meer of minder tot normoverschrijdend gedrag (criminaliteit)
geneigde persoonlijkheid. Deze ‘neiging tot criminaliteit’ wordt echter altijd gezien als een product van
aangeboren kenmerken en een op ervaringen gebaseerde ontwikkeling van de persoonlijkheid.
Bij deze theorieën ligt vaak de nadruk op de ontwikkeling van de persoonlijkheid in de leeftijdsfase tot de
adolescentie. Wat geleerd is kan in principe ook weer worden afgeleerd. Straffen, behandelen en
resocialiseren zijn daarom volgens deze theorieën zinvolle interventies. Psychologisch georiënteerde
criminologische benaderingen zijn praktisch vooral van belang bij de aanpak van (jeugdige) daders bij wie
ernstige opvoedingsproblemen en/of een mate van geestelijke stoornis een rol spelen.
Theorieën die uitgaan van een wisselwerking van persoon en sociale omgeving
, De differentiële associatietheorie (Edwin Sutherland)
o In achterstandswijken was er sprake van een cultureel conflict tussen een conventionele en een
criminele maatschappelijke oriëntatie en kwam het erop aan met welke van die twee de jongeren
zich verbond.
o Crimineel gedrag is niet aangeboren maar aangeleerd. Dit gebeurt door interactie met anderen
binnen kleine groepen van vrienden. Vooral sterke relaties met anderen, die men in hoge mate
vertrouwt, is hierbij belangrijk.
o Kritische wending David Matza en Gresham Sykes (1957): zij stelden dat criminele jongeren lang niet
alleen maar antisociale waarden en normen van de criminele subculturen in hun directe omgeving
internaliseren, maar wel degelijk ook normen en waarden uit de burgerlijke samenleving.
De sociale leertheorie (Burgess en Akers)
o Bouwt verder op de theorie van Sutherland en veronderstelt dat de omgang met delinquente
anderen ten grondslag ligt aan een leerproces het gaat om meer dan het overnemen van
opvattingen en het aanleren van criminele vaardigheden.
Preventie van criminaliteit wordt volgens deze theorieën vooral gezocht in het beïnvloeden van
collectieve leerprocessen in bijvoorbeeld scholen en woonbuurten met veel sociale problematiek.
De controle- of bindingstheorie (Travis Hirschi)
o Delinquent gedrag wordt gezien als een gevolg van een gebrek aan binding met de samenleving en
niet zozeer als iets dat wordt aangeleerd. Hirschi onderscheidde vier elementen van binding met de
samenleving:
1. Attachment emotionele gehechtheid aan anderen met name ouders
2. Commitment men is zich bewust van de kosten van delinquent gedrag, namelijk het risico
dat de opleiding of baan mislukt en het cv en de reputatie worden beschadigd.
3. Involvement geeft aan dat men diverse conventioneel maatschappelijke bezigheden heeft,
met afspraken en roosters, waardoor er nauwelijks of geen tijd zou overblijven om delicten
te plegen (blijkt geen rol te spelen)
4. Belief staat voor geloof in de geldigheid van de heersende maatschappelijke regels.
Er is op gewezen dat binding met de ouders en anderen alleen een remmende functie kan
hebben als die personen niet zelf delinquent zijn en het plegen van delicten afkeuren.
Deze theorie is verwant aan de latere zelfcontroletheorie (Gottfredson en Hirschi) veronderstelt dat
interne controle de belangrijkste rem op crimineel gedrag is.
Voor de praktische preventie van criminaliteit wordt gewezen op het belang van conventionele sociale
verbanden, stabiele persoonlijke relaties, het hebben van een baan en van (geïnstitutionaliseerde)
vrijetijdsbesteding.
Theorieën die uitgaan van de situationele omstandigheden
De rationele keuze theorie
o Hij/zij pleegt criminaliteit omdat de kosten en risico’s van dergelijk gedrag volgens zijn/haar inzichten
niet opwegen tegen de voordelen ervan.
o Dat wil allerminst zeggen dat de beslissing om een delict te plegen in alle opzichten rationeel en
werkelijk goed doordacht is, maar een delict wordt wel beschouwd als doelbewuste stap, al kan die
in verschillende opzichten dom zijn, onvoldoende voorbereid en te snel of impulsief genomen.
o Criminelen handelen over het algemeen:
Zo goed mogelijke binnen de grenzen van de tijd die ze hebben om zo’n beslissing voor te
bereiden en te nemen;
Op basis van de bronnen en informatie waar zij op dat moment over beschikken;
Op basis van hun eigen afwegingen omtrent de voor- en nadelen van hun actie.
De theorie heeft beperkte relevantie, want jeugdcriminaliteit is vaak spontaan en ondoordacht. Voor
de jongeren voor wie het routine is geworden is het wel relevant (veelplegers). Zij zijn de kick allang
voorbij.
De gelegenheidstheorie
o De gelegenheid maakt de dief en als er meer mogelijkheden zijn, zijn er ook meer dieven
Gemotiveerde dader
Attractief slachtoffer
Geen externe belemmeringen, zoals toezicht
, Uitgangspunt van de twee bovengenoemde is de gedachte dat criminaliteit niet uitzonderlijk is en evenmin
een uitzonderlijke persoonlijkheid of achtergrond vereist.
Routine-activity-theory (Cohen en Felson)
o Gaat ervan uit dat daders dagelijkse routines hebben, bijv. naar de winkel gaan of een bepaalde
route volgen naar het werk, waardoor ze gelegenheden krijgen voor crimineel gedrag. Ook in
verbinding met de gelegenheidstheorie en de 3 voorwaarden.
Uit onderzoek is gebleken dat de pakkans voor de jongeren belangrijker is dan de mogelijke straf (als kost).
Theorieën die uitgaan van kenmerken van de maatschappij
‘Voetbalhooligans’, jeugdgangs, scenes van verslaafden aan harddrugs en ‘lastig-criminele’ Marokkaanse straatjeugd
(jongens), vormen binnen de Nederlandse context de duidelijkste voorbeelden van de relatie tussen
maatschappelijke marginaliteit en daderschap.
De strain (spanning) theorie
o Mensen leren van hun omgeving en het de media welke belangrijke doelen men wordt geacht in de
samenleving na te streven, bijv. geld of sociale status. Indien men geen mogelijkheid ziet om deze
doelen met legitieme middelen te bereiken, ontstaat er spanning (strain). Deze spanning wordt
opgeheven door het gebruik van illegitieme middelen om het doel te bereiken.
o Legt de nadruk op de sociaaleconomische achterstand.
o Merton identificeerde vijf reacties of stadia die individuen kunnen vertonen als reactie op deze
spanningen:
1. Conformiteit (Conformity): Dit houdt in dat individuen zowel de culturele doelen als de
geaccepteerde middelen accepteren om deze doelen te bereiken.
2. Innovatie (Innovation): Innovatie treedt op wanneer individuen de culturele doelen willen
bereiken, maar illegitieme middelen gebruiken om dit te doen (nieuwe manieren).
3. Ritualisme (Ritualism): Hierbij accepteren individuen niet langer de culturele doelen van de
samenleving, maar blijven ze vasthouden aan de geaccepteerde middelen.
4. Terugtrekking (Retreatism): Individuen die zich terugtrekken, hebben de culturele doelen
niet bereikt en accepteren evenmin de geaccepteerde middelen om die doelen te bereiken.
5. Opstand (Rebellion): Dit stadium, toegevoegd door latere theoretici, impliceert een actieve
afwijzing van zowel de culturele doelen als de geaccepteerde middelen.
De subcultuur theorie (Albert Cohen)
o Nadruk op veronderstelde deviante waarden en leefstijlen.
o Hij concludeerde dat jongeren uit de lagere klassen inderdaad veelvuldig gefrustreerd worden, maar
dat dat niet zozeer een gevolg is van de ervaring van een gebrek aan kansen, maar meer een gevolg
van statusfrustratie: zij voelen zich volgens hem onderworpen aan eisen die de
middenklasseninstituties aan hen stellen, zoals presenteren en gehoorzamen, waaraan zij niet
kunnen of willen voldoen.
o In de delinquente subcultuur met leeftijd- en lotgenoten denken deze slecht aangepaste en weinig
gesocialiseerde jongeren alternatieve status te kunnen verwerven, waarbij ze zich afzetten tegen
sommige kernwaarden uit de wereld van de middle class-volwassenen.
o Kenmerken voor die subcultuur zijn volgens Cohen:
Hedonisme
Een kort termijnperspectief
Impulsiviteit
Onderlinge loyaliteit tegenover ‘buitenstaanders’
Delinquente subculturen (Richard Cloward en Lloyd Ohlin)
o Zij onderscheiden daarbij drie verschillende delinquente subculturen:
Een criminele subcultuur, waarin legaal en illegaal leven naast elkaar bestaan en die draait
om vermogensdelicten puur gericht op snel geld.
Een conflictssubcultuur, met veel geweld en instabiliteit
Een marginale subcultuur van ‘dubbele falers’, beheerst door drank, drugs en seks.
Op basis van de inzichten van de straintheorie kan preventie van criminaliteit worden nagestreefd door buurt
of probleemgroep gerichte programma’s om de kansen op succesvolle deelname aan de conventionele
samenleving (scholing, arbeid, vrijetijdsbesteding) te bevorderen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper maartjebleeker1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.