Vormen van wetenschappelijk
onderzoek
Kenmerken van opleidings-/onderwijsonderzoek
1. Verschillende uitgangspunten/doelen
- Theoriegedreven= fundamenteel wetenschappelijk
Doel = kennisprobleem oplossen, onderzoeksveld uitbreiden
Empirische cyclus
- Praktijkgedreven = toepassingsgericht
Doel= praktijkprobleem oplossen (bv. op vraag v/e school)
Regulatieve cyclus vd besluitvorming
(’t Hart et al., 2005)
2. Focus op:
- Opvattingen/percepties, handelingen, actoren, factoren, context, tijd…
- Processen (bv. hoe neemt lln leerstof op?) en uitkomsten v leren (bv. PISA-onderzoek),
onderwijzen, ontwikkelen, begeleiden en opleiden
- Invloedsfactoren van individu, school, opleiding en (werk)omgeving
3. Typische aanpak
- Data: verzamelen (interviews, focusgroepen, observeren, tekstuele data,
enquêtes, eyetracking…)
- Analyses
- Systematisch
Gestandaardiseerd
op gecontroleerde manier
neerschrijven in beschrijving v onderzoek duidelijk maken hoe dit gebeurt
voor andere onderzoekers (= transparantie)
4. Resultaten
- Kennis/inzichten
- Innovatie/ontwikkeling v ons kennisveld, onderzoeksveld verruimen
- Rapportage netwerken
Wetenschappelijke journals (proces van peerreview: auteur – editor – peer
reviewers – editor – auteur (mag wel/geen aanp doen))
,Vormen van wetenschappelijk onderzoek
1. Wetenschappelijk onderwijsonderzoek
- Pragmatische indelen v wetenschappen
o Formele wetenschappen (theoretische basis)
Logica, wiskunde
o Empirische-formele wetenschappen (obv observaties)
Fysica, psychologie, chemie, biologie (onderwijsonderzoek + harde
wetenschappen) contrast?
Harde wetenschappen: consensus over object, methode,
theorievorming en verklaringsmodellen
Onderwijsonderzoek: geen consensus over bovenstaande elementen
of verschillende manieren zijn geaccepteerd
verschillende visies: objectivisme >< subjectivisme
Versch paradigma’s concepties over sociale werkelijkheid
o Hermeneutische wetenschappen (perceptie v geschreven teksten)
Rechtswetenschap, literatuurwetenschap
2. Objectivisme vs. Subjectivisme
- Verschillende concepties van de sociale wereld
o Realisme = de sociale wereld is als de natuurlijke wereld: objectief, hard
en extern aan de mens (bestaat er los van) objectivisme
Hypotheses testen, strak gecontroleerd
GOED ONDERWIJSONDERZOEK
Theoriegedreven hypotheses (= veronderstelling, verklaring die
nog niet vaststaat)
Experimenteel onderzoek (op random wijze verdelen in versch
groepen, standaard in labo om variabelen te controleren
(controlegroep + experimentele groep)
Gebruik van statistische analyses om effecten vast te stellen van
een interventie
Deductieve logica (algemeen concreet)(uit algemene theorieën
specifieke hypotheses halen + onderzoeken/testen)
Decontextualiseren generaliseren (context doet er niet toe)
kritiek: klopt dit wel??
o Nominalisme = de sociale wereld is zachter, persoonlijk en gecreëerd door
de mens; perceptie v sociale wereld is belangrijk en voor iedereen anders
subjectivisme (va 20e E)
In studieveld, niet gecontroleerd
GOED ONDERWIJSONDERZOEK
Observaties en percepties
In de natuurlijke context
Fenomenen vaststellen
Theorie ontwikkelen
, Inductieve logica (specifiek algemeen) (vraag waarnemingen,
data verzamelen empirische regelmaat zoeken theorieën
ontwikkelen, kennis genereren v hoe fenomeen eruit ziet)
Subjectieve benadering op Objectieve benadering op
sociale wetenschappen sociale wetenschappen
Nominalisme Ontologie (weergeven van Realisme
een set van concepten in een
(kennis)domein)
Anti-positivisme Epistemologie (oorsprong, Positivisme
aard en reikwijdte van onze
kennis onderzoekt)
Voluntarisme (de wil boven Human nature Determinisme (een
het intellect stelt) filosofisch concept dat stelt
dat elke gebeurtenis of
stand van zaken niet
zomaar willekeurig is, maar
een oorzaak heeft (bv.
erfelijkheid, mileu)
Ideografisch (studie van methodologie Nomothetisch (studie van
gedrag dat het individu uniek groepen om algemene
maakt) conclusies te kunnen trekken)
Gericht op toekomst Gericht op verleden (die
invloed heeft op heden)
Inductieve en deductieve logica in empirische cyclus
(’t Hart et al., 2005)
Vragen = hypotheses
cyclus doorlopen: theorie/hypothese w steeds meer generaliserend
, Cohen et al. : 8-fase model van wetenschappelijk onderzoek
1. Hypotheses/voorgevoel/gokken
2. Designen v experiment/samples nemen/variabelen isoleren & definiëren
3. Verbanden onderzoeken/patronen zoeken
4. Hypothese vormen om regelmatigheden uit te leggen
5. Uitleg + voorspellingen testen (falsifieerbaarheid? Mogelijk om tegendeel te
bewijzen)
6. Hypothese toetsen (klopt of niet?1. wetten stellen of 2. Hypothese verwerpen)
7. Generalisatie
8. Nieuwe theorie vormen
Onderzoekscyclus De Groot
1. OBSERVATIE
- Kennis over bepaald onderwerp bevat hiaten of is niet voldoende om vragen te
beantwoorden
explorerend onderzoek (er ontbreekt nog veel kannis = eerste fasen tt
formulering v theorie)
toetsend onderzoek (nodige kennis is al samengevat. Is het waar? = laatste
fasen v cyclus. Theorie evaluatie)
2. INDUCTIE van de veronderstellingen
= logische & methodologische wijze van redeneren
= begin nr het zoeken nr interpretatie of verklaring die deel uitmaakt v theorie
- Identificeert relevante verschijnselen + benoemt ze
- Bedenkt mogelijke empirische regelmatigheden + samenhangen
- Bijzonder algemeen
- Deterministische uitspraken (bestaan niet in de sociale werkelijkheid) <->
probabilistische uitspraken
- Theorie = samenhangend stelsel van uitspraken waarmee empirische
regelmatigheden beschreven, verklaard en voorspeld knn worden
- Vinden v theorie
- Afwegen v verschillende verklaringen