Geschiedenis van de film 2: Klassieke en moderne periode
CLASSICAL HOLLYWOOD, ca. 1930 – 1960
“klassieke narratieve film” of “klassieke filmtaal”
- Min of meer vastgelegd aan vooravond van WOI met D.W. Griffith
- Valt ongeveer samen met moment waarop eerste studio’s zich in Hollywood vestigen
- Standaardisering van lengte
- Geconsolideerd met doorbraak van geluidsfilm late jaren 1920
Cf. André Bazin: L’Evolution du langage cinématographique (1955) beschrijft hoe filmtaal
evolueert
- In Frankrijk en US: ontwikkeling van filmtaal die in late jaren 1930 klassieke perfectie bereikt
wereldwijde dominantie (naast avant-garde, modernisme, …)
Kenmerken van klassieke film
- In kaart gebracht door Bordwell, Thompson & Staiger
- Klassieke verhaalstructuur
o Enigma dat opgelost moet worden
o Evenwicht dat hersteld moet worden
o Oorzaak-gevolg-relatie
o Belang van romantische heteroseksuele koppel
o Verhaal opgebouwd rond personages
o Personages met persoonlijke trekken
o Psychologische motivatie
o Identificatie met kijker = heel belangrijk (ook gendergekleurd)
- Klassieke filmtaal
o Verbonden met specifiek productie-, distributie- en consumptiesysteem:
“Classical Hollywood System” (ca. 1914/1930 – ca. 1960)
- Enorme output: elke studio 1 film per week
- Massapubliek
- Economisch hoogtepunt: late jaren 40, 1946 (in Amerika)
Vanaf doorbraak geluid: standaardisering van programma
1. Newsreel (= bioscoopjournaal)
2. Short (= kortfilm)
3. Cartoon
4. Double feature: A- en B-productie
Het fenomeen van de “B Movie”
- Low-budget film
- Vaak Westerns, vanaf jaren 1950 ook sciencefiction en horror
- Vaak serials
- Meestal korter dan hoofdfilm: ca. 70 min
- Vele regisseurs (Anthony Mann) of acteurs (John Wayne) leerden vak in B-film
o Mochten uitproberen omdat er niet veel geld mee gemoeid was
- Soms esthetisch interessanter: minder duur dus minder risico
o Vb. Val Lewton: horrorfilms bij RKO
1
,Geschiedenis van de film 2: Klassieke en moderne periode
Hollywood-systeem: gedragen door studio’s
- Massaproductie van massa-entertainment
- Duizenden personeelsleden
- Enorme faciliteiten: opnamestudio’s, studio lots
- Belangrijke economische (en ook politieke factor)
- Na WOI: enorme investeringen vanuit Wall Street
o Noodzaak aan codificatie en standaardisatie van commerciële productie
“Classical Hollywood” is oligopolie
- Verticaal geïntegreerde studio’s
o Productie, distributie en consumptie
Allemaal macht van producent
Vb. MGM speelt enkel MGM-films
- Gigantisch bioscoopnetwerk
- Systeem van block booking en blind bidding
- Differentiatie in productie: A- en B-producties
- Differentiatie in consumptie
“Classical Hollywood”
95% van filmproductie in handen van 8 studio’s
- 5 Majors, “Big Five”: verticale integratie
o MGM ( Metro Goldwyn Mayer)
Grootste & Rijkste
Kleurrijke musicals
o Paramount
Gesofisticeerd
o Warners Bros
Volks
Gangsterfilms, film noir
Sfeer van de straat
o 20th century Fox
Aantal films met mooie special effects
o RKO
Moeilijkst om identiteit aan te knopen
Aantal zeer gedurfde producties (bv. King Kong)
Welles’ eerste films
- 3 minors
o Universal International
Vooral gekend door B-producties (horror)
Duits expressionistische visie
o Columbia
Meer volks
2
,Geschiedenis van de film 2: Klassieke en moderne periode
Aantal bekende screwball comedies
o United Artists
Buitenbeentje
Niet echt een studio: = coöperatieve gesticht door belangrijke figuren (bv.
Griffith) die productie en distributie van films in eigen handen wouden nemen
- Daarnaast nog independents
Studio-systeem ontstaan na WOI en quasi-onaangepast tot late jaren 1950
- Rond 1930: hertekening van evenwicht
o RKO nieuwe factor
o FOX aanvankelijk ook groei maar terugval tijdens de Depressie
o Warners Bros. Klein in stille periode, maar groeit nu enorm
- Elke studio: bepaalde stijl en specialisatie maar niet strak afgebakend grenzen tussen studio’s
vaag & overlappen elkaar
- Mobiliteit van personeel
Naast 8 grote studio’s: independents
- Sommige independents: prestigieuze A-producties vergelijkbaar met majors:
o Vb. am Goldwyn en David Selznick
- Kleinere studio’s: zgn. “Poverty Row Studios:” enkel B films
o Republic, Monogram
- Low-budget-producties voor specifieke etnische groepen
Hollywoodcinema: georganiseerd op basis van genres (veel meer dan welke andere cinema ter
wereld)
- In productie, distributie en consumptie
- Gestandaardiseerde verhaalstructuren: exploiteren van eerdere successen
- Herhaling en differentiatie: belang van verwachtingen van publiek
- Terugkerende conventies of patronen maar ook flexibiliteit
- Elk genre verbonden met eigen iconografie, stijl, structuur, …
- Ook kruisbestuivingen
Western, gangsterfilm, misdaad thriller, musical, comedy (screwball comedy), melodrama, social
problem film, horror film, oorlogsfilm, …
Hollywood-systeem: star
- Starsysteem ontwikkelt zich in jaren ‘10
- Standaardisering
- Marketing
- Gehele machinerie: talentscholen, dialoog-coaches, schoonheidssalons, …
- Orkestratie van pers: fan magazines, news items, etc
Stars: complex cultureel process
- Persona van star blijft in personage zichtbaar
- Zowel mens als mythisch wezen
- Zowel publiek als intiem wezen
3
, Geschiedenis van de film 2: Klassieke en moderne periode
Hollywoodcinema beantwoordt aan evenwicht tussen
- Narratieve flux
- Statische beelden die star uitspelen; fetisjisme
o Hollywood film moet snel gaan tot wanneer star in beeld komt: actie vertraagt
o Veel energie in fetisjisme: heel veel tijd en geld om star perfect in beeld te brengen, van
zijn/haar beste kant
o Erotiseren (zowel vrouw als man)
Problematiek van “auteur”
- Industriële productiemethode: collectief auteurschap
- Andere organisatie per studio en vaak ook per periode
- Vaak werkt 20-tal schrijvers aan scenario
- Centrale rol van producer bepaalde look van de film
o Sommige producers sterk betrokken bij productie: vb. Selznick
- Sommige regisseurs ook producers: vb. Hitchcock vanaf 1946
- Sommige regisseurs konden zich (achteraf) profileren als “auteur”
o Cf. “auteurstheorie” en Cahiers du cinéma in Frankrijk jaren 1950
Systeem van (zelf)censuur
- Kritiek door moralisten en religieuze pressiegroepen
- Na WOI: inhoud van films meer gekruid
- Extravagante en “amorele” levenswijze van filmsterren
- 1922: Motion Picture Producers and Distributors of America (MPPDA)
- Will Hays (tot 1945); zgn. “Hays Office”
- Keuring van samenvatting van scenario
- Eerder informeel advies
- Lijst van “don’ts” en “be carefuls”
Systeem van zelfcensuur
vroege jaren ’30: nieuwe golf van kritiek
Dreiging tot boycot door religieuze groeperingen: Legion of Decency
- Meer repressieve vorm van censuur
- 1933: Production Code Administration (PCA)
- Geleid door Joseph Breen
- Vaak ingewikkelde en belachelijke regels bv. 2 kussende mensen; minstens 1 voet op de grond
ipv op het bed
- Heiligheid van het huwelijk
- Verbod op naaktheid, seksueel suggestieve kostuums of gebaren
- Kleinste godslastering strikt verboden
- Subversieve personages dienden telkens bestraft te worden
- Elke uitgebrachte film diende PCA-certificaat the hebben
- Vaak lang en vernederend proces voor filmmakers
4