Patiëntenbespreking, gecompliceerde pneumonie bij een kind van 4 jaar oud met pleura-empyeem
Verpleegkundige zorg verlenen aan volwassenen in acute zorgsituaties
Alles voor dit studieboek (87)
Geschreven voor
Albeda College
Basis Acute Zorg
Basis Acute Zorg (BAZ)
Alle documenten voor dit vak (3)
Verkoper
Volgen
Ardje
Ontvangen beoordelingen
Voorbeeld van de inhoud
Urogenitale stelsel
Vochtinname
De inname van water lijkt in onze westerse landen nooit een probleem te zijn. Het is er in ruime
hoeveelheden, heel goedkoop, met een prima kwaliteit en overal voorhanden. Het is normaliter een
zichzelf regulerend systeem: als je dorst hebt, drink je. Drink je veel, dan plas je het weer uit. Toch is
de vochtintake niet altijd vanzelfsprekend goed op orde en is dehydratie een alledaags voorkomend
probleem. Onderschat dat niet, want het valt onder de vitale dreigingen. Te veel water innemen is
zelden problematisch, eigenlijk alleen bij hartfalen en nierinsufficiëntie. De vochtbehoefte is de
hoeveelheid water die zorgt voor verversing en die de verliezen compenseert. De inname van vocht
valt onder de zogenoemde basiszelfzorgfuncties.
Intake
Voor een goede zelfzorgfunctie bij de inname van vocht moet de patiënt aan een aantal voorwaarden
voldoen: een helder bewustzijn, mobiliteit, dorstgevoel en een intacte slikreflex. Daarnaast zijn er
ook gedragsmatige factoren die een rol spelen, zoals zich te ziek voelen, niet willen, niet kunnen,
gebrek aan kennis, enzovoort.
Bewustzijn
Een patiënt met een verminderd bewustzijn of een bewusteloze patiënt is uiteraard niet in staat om
de eigen vochtbehoefte te reguleren. Een bewusteloze patiënt is immers niet in staat tot
zelfregulatie. Het is voor een hulpverlener moeilijk te bepalen hoe de vochtverliezen ingeschat
moeten worden. Tevens is het onduidelijk of een dergelijke patiënt een dorstgevoel ervaart. De kans
is daarom groot dat een bewusteloze patiënt te weinig vocht toegediend krijgt en uitdroogt, met alle
risico's van dien.
Mobiliteit
Om te kunnen drinken is een zekere mate van mobiliteit noodzakelijk, om het vocht te verkrijgen, in
te schenken en naar de mond te kunnen brengen. Een immobiele patiënt, die overigens vol bij
bewustzijn kan zijn, heeft een probleem om aan voldoende vocht te komen. Er zijn allerlei
bewegingsbeperkingen te bedenken die dit probleem op de een of andere manier veroorzaken.
Dorstgevoel
Dorst is een lichamelijke reactie op gebrek aan vocht. Een dorstgevoel treedt op als meer dan
2 procent van je lichaamsgewicht aan water onttrokken is aan de weefsels. Een dorstgevoel ervaren
we als een droge en plakkerige mond. De dorstprikkel wordt gereguleerd in het dorstcentrum in de
hypothalamus. Dit centrum reageert op drie prikkels:
- activering van de osmosensoren in de hypothalamus bij verhoging van de osmolariteit van
het extracellulaire compartiment;
- activering van de baroreceptoren in de aortaboog bij een te lage bloeddruk en/of een te laag
extracellulair volume;
- stimulatie van het RAAS door renale hypoperfusie, waarna angiotensine II het dorstcentrum
stimuleert.
Een verhoogde dorstprikkel is verdacht voor diabetes. Bij ouderen (> 70 jaar) neemt de dorstprikkel
geleidelijk af en dit zorgt, samen met het feit dat de huid dunner wordt, voor een verhoogd risico op
uitdroging. Depressiviteit kan dit versterken.
1
,Slikreflex
De slikreflex zorgt ervoor dat zowel het voedsel als het vocht volledig in de oesofagus terechtkomt en
niet in de luchtwegen. Slikken is een nogal complexe beweging, een nauwkeurig getimede
samenwerking tussen de mond, huig, keel, strottenklep, stembanden en oesofagus. Bij een probleem
met de slikreflex is de kans op aspiratie heel groot. Vooral bij patiënten met neurologische
afwijkingen is dit een veelvoorkomende reden voor een longontsteking.
Verliezen en behoefte
Water komt, onder normale omstandigheden, alleen door de mond het lichaam in. Het kan echter op
diverse manieren weer uit het lichaam komen: in urine, zweet, ademvocht en ontlasting. Op zich is
dat heel nuttig omdat deze verliezen ook een aantal afvalstoffen vervoeren.
Wateromzet
De hoeveelheid van de verliezen bepaalt de behoefte aan water, maar ook aan zouten. Anders
gezegd: de inname moet in balans zijn met de verliezen. De behoefte wordt bepaald door leeftijd,
geslacht, lichamelijke activiteit, temperatuur, ziekte/therapie, ondervoeding, (inhaal)groei/gewenste
gewichtstoename, verliezen aan energie en voedingsstoffen of voedingsstofbeperkingen. De water-
omzet is bij volwassenen bij benadering 1:30 per dag. Dat betekent dat er 1 liter vocht per 30
kilogram lichaamsgewicht ingenomen moet worden. Bij kleine kinderen is de ratio ongeveer 1:10 per
dag: 1 liter vocht per 10 kilogram lichaamsgewicht dus.
Goed drinken, maar ook het 'goede' drinken
Tegenwoordig drinken veel mensen andersoortige dranken dan gewoon water. Zuiver water wordt
sowieso zelden gedronken, want ook water uit de kraan bevat allerlei onzichtbare toevoegingen.
Maar ook het drinken van gewoon kraanwater is een beetje uit de mode. Water wordt vooral
binnen- gekregen als onderdeel van een drankje of een gerecht. Deze drankjes lopen uiteen van
klassiekers als koffie, thee en limonade tot hypermoderne sportdranken, energy drinks, allerlei
vruchtensappen en alcoholische versnaperingen. Voor een goede vochtintake zal de patiënt een idee
moeten hebben van wat voor hem goed of slecht is om in te nemen. Zo is het voor een nierpatiënt
heel slecht om vruchtensap te drinken vanwege het hoge kaliumgehalte. Ook kan een kind met
ADHD beter geen energy drinks met een hoog cafeïnegehalte drinken. Iemand die wil afvallen en
daarvoor vreselijk zijn best doet in een fitnesscentrum moet niet na afloop zijn dorst lessen met een
sportdrankje. Alle moeizaam verbrande calorieën worden dan met dezelfde gang weer ingenomen.
Zo zijn er vele voor- beelden te bedenken waarin de samenstelling van de drank een probleem kan
vormen. Ondanks het feit dat er veel informatie op de etiketten staat, is deze voor veel mensen toch
onbegrijpelijk. Kortom, de vraag is niet alleen: 'Drinken we goed?', maar ook: 'Drinken we het
goede?'
2
,Osmolariteit
Osmolariteit is afhankelijk van de concentratie van osmotisch actieve stoffen in een oplossing. De
osmolariteit wordt uitgedrukt in het aantal milli-osmolen per liter. Wanneer twee oplossingen
dezelfde osmotische waarde hebben, dan worden deze oplossingen "iso-osmolair' genoemd.
Verschillen deze oplossingen in osmolariteit, dan heet die met de hoogste waarde 'hyperosmolair' en
die met de laagste waarde "hypo-osmolair'. In de praktijk spreekt men van iso-osmolair als de
deeltjesconcen- tratie extracellulair net zo hoog is als normaal in de cel. Bij hypo-osmolariteit zijn er
minder opgeloste deeltjes per volume in het milieu en bij hyperosmolariteit is de concentratie juist te
hoog.
Functie: het zorgen voor het - op basis van mineralen en/of eiwitten - osmotisch evenwicht tussen de
diverse watercompartimenten.
Trefwoorden: kristallijn, colloïdaal.
Osmose
Binnen het lichaam is dit een vochtverplaatsing door celwand of vaatwand in de richting van de
meeste opgeloste deeltjes. In water opgeloste stoffen trekken water aan, hoe meer deeltjes, hoe
groter de aantrekkingskracht. Osmose heeft in het lichaam een belangrijke rol als het gaat om de
volumeverhoudingen van de grote vloeistofcompartimenten: het extracellulaire (dit bestaat uit het
bloed en interstitium) en het intracellulaire compartiment. De osmolariteit van een vloeistof bepaalt
dat er vloeistof aangetrokken wordt uit een ander vloeistofcompartiment. Als de osmolariteit van het
interstitium hoger wordt dan normaal, zal dit vocht uit de cellen aantrekken. Deze verschrompelen
dan. Bij een te lage osmolariteit van de omgeving zwellen ze juist op. Het is daarom van groot belang
dat de osmolariteit van het bloed, van het interstitium en van de cellen binnen nauwe grenzen blijft.
Twee soorten osmolariteit
Klinisch onderscheiden we twee vormen van osmolariteit: de kristallijne en de colloïdale. De
kristallijne osmolariteit wordt voornamelijk bepaald door de concentratie van het aantal opgeloste
elektrolyten (anionen en kationen), glucose en ureum per liter (mmol/l). Deze vorm van osmolariteit
is van belang voor de volumeverhouding tussen het extracellulaire en het intracellulaire
compartiment. Kenmerkend voor de stoffen die voor de kristallijne osmolariteit zorgen, is dat zij klein
genoeg zijn om de membranen van de capillairen te kunnen passeren.
De colloïdale osmolariteit is de concentratie van eiwitten (albumine) in het bloed. De colloïdale
osmolariteit is van groot belang in de volumeverhouding tussen het bloedplasma en het interstitium.
Albumine is het belangrijkste eiwit voor de colloïdale osmolariteit, omdat die te groot is om uit de
capillairen te kunnen treden. Albumine zorgt dus voor de osmolariteit van het plasma ten opzichte
van het interstitium.
Regulatie door de hypothalamus
Het dorstcentrum (osmosensoren in de hypothalamus) registreert de verhoogde kristallijne
osmolariteit en reguleert op basis daarvan de productie van het antidiuretisch hormoon (ADH) in de
hypofyse. De kristallijne osmolariteit (vooral bepaald door natrium] heeft een grote invloed op de
verdeling van de watermassa (waar zout gaat, gaat water]. Bij een te hoge concentratie opgeloste
deeltjes zorgt de hypothalamus via dorst en afgifte van ADH door de hypofyse achterkwab voor extra
inname en vasthouden van water ('verdunnen'). Een te lage kristallijne osmolariteit (meestal
hyponatriëmie) remt juist dorst en ADH-afgifte, zodat de hoeveelheid water afneemt. De dorstprikkel
begint pas bij een plasma osmolariteit van 290mmol/L. bij een daling van de bloeddruk zal ook vocht
vastgehouden worden, dit gebeurt onder invloed van baroreceptoren. Deze hebben bij een sterke
3
, daling van het circulerend volume de overhand boven de osmoreceptoren. Retentie van water kan in
dit geval leiden tot een hyponatriëmie.
Kristallijne osmolariteit
Een groot deel van de kristallijne osmolariteit wordt bepaald door de meest aanwezige Na⁺ en Clˉ.
Wanneer stoffen ioniseren zal het aantal deeltjes toenemen. Het osmotische effect van NaCl is
daarom het dubbele van glucose en ureum, die niet splitsen. De osmolariteit van de
lichaamsvloeistoffen wordt bepaald door de optelsom van de opgeloste deeltjes. De
referentiewaarde van de osmolariteit van het plasma en interstitium is + 280-300 mmol/l. Beneden
de 280 spreekt men van hypo-osmolariteit, boven de 300 van hyperosmolariteit. Het gaat daarbij om
extracellulaire vloeistoffen, de osmolariteit van cellen wordt in ziekenhuislaboratoria niet bepaald.
Effecten van ontregeling
Membranen zijn goed doorgankelijk voor water, maar ionen (zoals natrium en kalium) gaan vrijwel
alleen via pompjes in de wand van de cel. Daardoor verschrompelen cellen in een hyperosmolair
milieu. De hoge concentratie extracellulaire deeltjes trekt vocht uit de cel aan. In een hypo-osmolair
milieu zwellen cellen juist op. Ze bevatten zelf relatief meer deeltjes die water aanzuigen dan hun
omgeving. Isotone vloeistoffen hebben dezelfde osmolariteit als de cellen, zodat het intracellulaire
volume gelijk blijft.
Berekenen van de kristallijne osmolariteit
De osmolariteit van het plasma kan worden bepaald in het laboratorium, maar het is zeker geen
regel om deze laboratoriumbepaling standaard uit te voeren. Toch kunnen we op een simpele en
praktische manier de osmolariteitwaarde redelijk nauwkeurig berekenen. Het serumnatrium wordt
met twee vermenigvuldigd (elk kation heeft een anion). De glucosewaarde of ureumwaarden worden
erbij opgeteld. De bijdragen van glucose en ureum aan de osmolariteit is gering. Bij
nierfunctiestoornissen met een hoog ureum of bij een hyperglycemie is dit anders. Ureum is echter
niet osmotisch actief omdat het het celmembraan vrij kan passeren, dus wordt niet meegerekend
met de effectieve osmolariteit.
Osmolariteit=2 x natrium +ureum+ glucose
Geschatte effectieve osmolariteit=2 x natrium+ glucose
Bij het beoordelen van de uitkomst kijken we niet alleen naar de totaalsom om te zien of er sprake is
van hyper- of hypo-osmolariteit, maar vooral naar de afzonderlijke waarden. Deze geven namelijk
vaak enig inzicht in de oorzaak van de verstoring. Bij een hoog glucose, een laag natrium en een
normaal ureum is er sprake van hyperglykemie en hyponatriëmie bij een goede nierfunctie. Mede
door deze berekening kan men bepalen welk infuus en/of andere therapie geïndiceerd is. Een
berekende totaalwaarde van 280-300 osmol/l geldt als iso-osmolair, een waarde van < 280 osmol/l
als hypo-osmolair en een waarde van > 300 osmol/l als hyperosmolair. Let goed op bij het berekenen
van de osmolariteit, want een goede waarde wil nog niet zeggen dat de betrokken stoffen goede
waarden hebben. Een laag natrium, een hoog glucose en een normaal ureum kunnen als totaal
weliswaar een normale osmolariteitwaarde geven, maar de individuele waarden zijn flink ontregeld.
Colloïdale osmolariteit
De colloïdale osmolariteit speelt een belangrijke rol in de zogenoemde capillaire fluid shift. Dit is de
uitwisseling van vocht en stoffen over het capillaire membraan in de microcirculatie. Deze
semipermeabele wand is als het ware een enorm groot raakvlak tussen het intravasculaire
compartiment en het interstitium. Dit is de plek waar de uitwisseling van water en onder andere
elektrolyten plaatsvindt. Dit gebeurt op basis van de volgende processen: filtratie en colloïde-
osmose. De poriën van het capillaire bloedvat zijn zo groot dat water en elektrolyten vrij gemakkelijk
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Ardje. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €17,99. Je zit daarna nergens aan vast.