TOKLA 2 Marthe D’haeyere Bijzondere dieren en neuroanatomie 2de Ba 2022-2023
Lagomorpha
Lagomorpha zijn de konijnen en de hazen. Ondanks dat konijnen en hazen wel knagen, zijn het geen
knaagdieren. Wanneer we kijken naar de orde van de Lagomorpha dan zien we dat het maar een hele
kleine orde is: 13 genera en 92 species (getallen niet uit je hoofd kennen). Even ter herhaling: de
verschillende taxonomische groepen zijn : rijk → stam → klasse → orde → familia → geslacht (genus)
→ soort (species). Binnen de orde van de lagomorpha heb je vooral twee families:
• Family Leporidae:
- Genus: Oryctolagus
➢ Species: O. cuniculus (rabbit) → cuniculus betekent tunnel = tunnelgravende lagomorpha
- Genus: Lepus
➢ Species: L. Europaeus (hare)
• Family Ochotonidae:
- Genus: Ochotona Pika’s (fluithaas) → Amerikaanse soort en vind je niet bij ons (bespreken we
dus niet).
Konijn was oorspronkelijk niet bij ons te vinden (exoot), maar omdat hij goed kweekt, is hij met de mens
mee naar hier gekomen. Het zijn kleine grazers en vallen dus onder de herbivoren. De lagomorpha kunnen
enorm snel lopen, dankzij hun grote poten. Door de sprongen die ze maken in verschillende richtingen, zijn
ze lastig te vangen voor hun predator. Bij deze dieren heerst een populatie cycli door de korte generaties en
de grote hoeveelheid jongen die ze krijgen. De Romeinen hebben het konijn verspreid. Zaten eerst op de
Pyreneeën, Hispania.
De o. cuniculus werd oorspronkelijk gebruikt in de voedingsindustrie, konijnen worden ook veel gebruikt als
proefdier als niet-knaagdier na eerst op muis, maar komen tegenwoordig ook steeds meer voor als huisdier.
Integument
Een konijn is behaard, maar voetzolen zijn ook behaard (i.t.t. knaagdieren). Dit is belangrijk om te weten,
want als ze in vochtige omgeving huisvesten, dan kan er letsel optreden en infecties ontstaan. Bij
vrouwelijke konijnen zien we ook vaak een halskwab: als ze een volwassenleeftijd hebben, krijgen een extra
huidplooi en dat gebruiken ze om haar van te plukken als ze een nestje gaan bouwen. Door dat extra vel
ook kans op infecties. Konijnen in het wild graven veel en hebben harde ondergrond, dus als je een konijn
houdt in een hok dan moet je de nagels knippen!
Konijnen hebben over het algemeen 4 paar melkklieren, maar kunnen er ook 5 zijn. Ze zijn lastig te vinden,
want op die plekken zit niet minder haar. Als je een konijn voor een operatie moet scheren, dan moet je op
deze tepels letten en ze vermijden: tepel afscheren is zeer pijnlijk. Konijn scheren? Eerst tepels lokaliseren.
Bij mannetje geen tepels aanwezig.
Thermoregulatie heeft ook te maken met huid. Konijnen kunnen net als veel andere zoogdieren niet
zweten (hebben geen zweetklieren) en hebben maar een beperkte thermoregulatie via het hijgen (zoals de
hond), dus moeten ze iets anders hebben: oren. De achterkant van de oren is vaak minder behaard, maar
sterk gevasculariseerd voor warmte uitwisseling. Als het konijn het koud heeft, oren plat tegen lichaam;
warm, dan oren rechtop. Gaan ook actief schaduw of zon opzoeken.
Een aantal rassen, hangoren, hebben een misvorming, want thermoregulatie via de oren is minder .
Hierdoor zijn deze rassen iets meer gevoelig aan oververhitting.
1
,TOKLA 2 Marthe D’haeyere Bijzondere dieren en neuroanatomie 2de Ba 2022-2023
Konijnen kunnen goed tegen warmte, maar niet goed tegen kou, omdat deze geen bruin vet hebben. Bruin
vet kan direct omgezet worden in warmte. Wit vet moet eerst omgezet worden in suikers, om energie te
produceren en dan van daaruit secundair warmte te produceren. Knaagdieren hebben echter wel bruin vet
en kunnen dus warmte genereren zonder dat ze daar spiercontracties voor nodig hebben. Als konijnen het
koud hebben, gaan ze net als wij beven (spiercontractie om energie te verbranden).
Er zijn bij het konijn wel veel vetlichaampjes aanwezig: corpus adiposum interscapulare (op de rug tussen
de schouderbladen zitten twee vetlichaampjes) en corpus adiposum inguinale.
Klieren:
Konijnen hebben 3 belangrijke klieren:
1. Glandula mentalis (kinklier)
Gebruikt om hun omgeving te markeren.
2. Glandula mammaria (melkklieren)
- 4 paar melkklieren (soms extra klieren + tepels)
- Geen tepels bij een rammelaar
3. Glandula perianalis (perineaalklier)
Liggen aan beide zijden van de anus in de sinus perinealis, uit de klieren komt een excreet dat feromonen
uitscheidt.
2
,TOKLA 2 Marthe D’haeyere Bijzondere dieren en neuroanatomie 2de Ba 2022-2023
Injecties
Subcutane injectie
Konijnen hebben in hun nek redelijk veel extra huid, waardoor je hier makkelijk de subcutane injectie kunt
uitvoeren. Voordeel bij konijn is dat de fascia redelijk veel collageen heeft, dus dat er redelijk veel plaats is
om subcutaan te injecteren.
Intramusculaire injectie
Deze injectie kun je het best in een van deze spieren doen:
• m. longissimus dorsi
• m. quadriceps
• m. biceps femoris
Bij een intramusculaire injectie in de m. biceps femoris moet je opletten voor de n. ischiadicus !
Bloedvaten
Er zijn een aantal venen op het lichaam aanwezig waar je zou kunnen prikken, maar door de dikke vacht is
het lastig. Daarom zijn de oren het meest relevant om te gebruiken bij het
prikken. Op het oor heb je 1 grote a. auricularis en bloed stroomt weg via 3
venen, namelijk de vv. auriculares caudales: laterale, intermediaire en
mediale venen. Deze zitten alle drie in het caudale deel van het oor en kun je
aanprikken en veel bloed uithalen. Let op als je de intermediaire aanprikt,
dan kan het heel erg gaan bloeden doordat je de arterie raakt. Het is daarom
beter om de (mediale of) laterale te gebruiken. Oren zijn ook zeer gevoelig,
dus nooit konijn optillen aan de oren, want dat doet er veel pijn.
De v. jugularis, v. cephalica (voorpoot) en v. saphena lateralis (achterpoot)
kun je alleen vinden als je het dier scheert of erg veel ervaring hebt.
Osteologie
Een konijn is een evolutionaire wetloop uitvoert met zijn predatoren, om sneller weg te vluchten dan dat
predator hem kan vangen. Ze hebben een heel lang achterbeen en korte voorpoten → huppelende
beweging. Voor: radius en ulna zijn vergroeid. Achter: tibia en fibula zijn vergroeid. Deze dieren gebruiken
hun poten dus niet voor draaiende beweging, maar vooral sterk staan en snel weglopen. Aan de voorpoot is
de vergroeiing heel belangrijk, want bij een sprong komt al het gewicht op de voorpoten: systeem om
schokken te dempen bij landing. Clavicula is bij konijn rudimentair.
Hanteren: Pak konijnen niet zomaar bij hun nekvel, maar ondersteun met je hand! Het skelet van een konijn
is enorm licht, maar het instinct van het dier is rennen. Het kan dus zijn dat het konijn wil wegrennen als je
hem bij zijn nekvel pakt. Door de kracht van de bewegingen krijg je snel een breuk in het skelet! Vaak een
breuk in de wervels t.h.v. L6-L7.
De scapula heeft een heel uitgesproken acromion met een enorm uitgebreide processus hamatus en
processus suprahamatus. Aan de voorvoet heeft een konijn 5 tenen met een gereduceerde duim. Let dus
op bij knippen van de nagels dat er nog wel een nagel zit bij de duim, maar dat hij hoger voorkomt doordat
het bot gereduceerd is. Aan de achtervoet heeft een konijn maar 4 tenen.
3
, TOKLA 2 Marthe D’haeyere Bijzondere dieren en neuroanatomie 2de Ba 2022-2023
Schedel
In de maxilla komt een facies cibrosa maxillae voor: dit is als een soort zeef. Zorgt dat
het gewicht van de schedel zeer laag kan blijven -> minder druk op de nekspieren bij
het lopen. Men verwacht dat het de schedel verlicht en daardoor het konijn sneller
weg kan rennen.
Typisch voor de Lagomorpha zijn de stifttanden: die zitten achter de snijtanden.
Daarom werden de Lagomorpha ook wel de duplicidentata genoemd = tweetandigen.
Alleen aan de bovenkaak hebben ze dit!
Tandformule: 28 tanden, Hypselodont (continue open wortel, tanden blijven groeien)
2I 0C 3P 3M
1I 0C 2P 3M
Stifttanden & premolaren = Diphyodont (gaan ze wisselen, rond de geboorte)
Grote snijtanden & molaren = Monophyodont
Hypsodont: tand groeit, maar wortel stopt uiteindelijk wel met groeien (paard). Alle tanden van konijnen
zijn echter hypselodont = blijven altijd groeien. De stifttanden en promolaren zijn diphyodont = wisselen dus
1 keer. De grote snijtanden en molaren zijn monophyodont en wisselen dus nooit. In de onderste snijtanden
zit een sleuf, waar de stifttanden in kunnen.
Omdat de tanden altijd door blijven groeien, moeten de tanden goed slijten door hard voedsel en een goeie
positie van de tanden t.o.v. elkaar = malocclusie. Als de positie t.o.v. niet goed is, kunnen olifantentanden
ontstaan en die zijn uiteindelijk dodelijk, doordat het dier niet meer kan eten. Let op: bij tand inspectie ook
goed naar de (pre)molaren kijken, omdat die ook hypselodont zijn en door blijven groeien. Als die blijven
groeien, kunnen ze de tong perforeren.
De bovenste snijtanden bevatten beiden een centrale groeve, dit mag niet
gezien worden als twee aparte snijtanden. De 2de snijtanden zijn de
stifttanden.
De Q1 en Q2 (maxillaire kwadranten) bevatten één voorste incisivi en één
achterste (stifttanden).
Ledematen:
5 tenen aan de voorvoet (met gereduceerde duim) en 4 tenen aan de
achtervoet
Konijnen hebben een groot zichtveld. Ze hebben vooral een monoculair zicht, waardoor het dieptezicht
erg klein is en een grote blinde vlek. Een konijn kan niet goed zien wat hij eet en moet dat dus ruiken en
voelen: tastharen.
4