Hoofdstuk 1: De Revolutionairen & het Neoclassicisme
Start van bepaalde architecturen ( er is altijd overlap in iedere architectuur)
Romaans: tussen 1000-1250
Gotiek: tussen 1200-1680
Renaissance: tussen 1500-1625 (vb. San Lorenzo, Brunelleschi, Firenze, 1419-1490)
Barok: tussen 1600-1700 (vb: Sant’ Andrea al Quirinale, Rome (Bernini, 1658-1670)
,Rococo: tussen 1700-1760
Neoclassicisme: tussen 1760-1840
Neostijlen en eclecticisme: tussen 1840-1900
Art Nouveau: tussen 1890-1900
Art Deco: tussen 1900-1945
Modernisme: tussen 1920-1945
Naoorlogs modernisme: tussen 1950-1975
Postmodernisme: tussen 1975-1990
Nieuwe eenvoud en hightech: tussen 1980-2000
Hedendaagse architectuur: vanaf 2000
1.1 Barok
Algemene kenmerken
- Van evenwicht naar samenballing: één synthetisch geheel van schilder-, beeldhouw- en
bouwkunst
- Van kalme rust naar onstuimige beweging
- Druk, breed, theatraal, asymmetrisch
- Diagonalen, contrastwerking
- Triomfantelijke, gespierde uitdrukking van katholieke hervorming (contrareformatie!) en
vorstelijk absolutisme
Stijlfiguren
Vrije toepassing van de Renaissance vormen:
- Zuilen met verdikte banden of geschroefd (Salamonische zuil)
- Doorbroken frontons
- Afwisseling segment- en driehoekige frontons
- Overmatig zware lijsten
Specifieke barok elementen:
- Sterk uitspringende delen en golvende lijnen (convexe en concave muren, ellipsvormige
grondplannen,..)
, - Vol beeldhouwwerk dat het bouwkundig kader doorbreekt
- Golvende steunberen met voluten
- Cartouche en rond of ovale Oeil-de-boeuf (koeienogen ramen)
- Onstuimige vaart naar omhoog. Eerder opgaande lijnen dan horizontaal evenwicht
(Renaissance):
- Kolossale Orde (2 of meer bouwlagen)
- Koepels en torens
- Gebouw en omgeving als geheel uitgewerkt: trappen, galerijen, pleinen, tuinen, parken
1.2 Rococo
Algemene kenmerken
- Optimistische opvattingen van het rationalisme: ‘bel esprit’ (goede geest, profiteren van het
leven → gelde alleen voor de adel)
- Luchtharig, sierlijk, bekoorlijk leven, klatergoud
- Verfijnde, elegante wooncultuur
- Van plechtstatig en krachtig (Barok) naar speels en luchtig (Rococo)
- Ineenvloeien van vormen en schepping van illusie, geen scheiding meer tussen architectuur,
beeldhouwwerk en schilderkunst
- Grillig, idyllisch
Voorbeeld van ‘bel esprit’: Nicollas Lancret, La Camargo dasant, olie op doek, 1730-1731
Salon de la Princesse, Bofrans, Hotel Sobisse, Paris, 1735
, Stijlfiguren
Het ‘rocaille’motief:
- Ontleend aan schelpen, ijspegels en rotswerk van grotdecoratie
- Rocaillearabesken: abstracte vormen, symmetrisch over en rond architectonische lijsten
gedrapeerd
- Kamschelp
- Sierlijk smeedwerk en houtsnijwerk
- Chinoiserieën (kleine motieven die men ontleend aan de Chinese cutuur)
- Helmvormig fronton
Typische gebouwen:
Neumann, Vierzehnheiligen, Beieren, 1743
’t Kindt, Hoofdwacht, Gent, 1738-1739
’t Kindt, Huis Damman, Gent, 1745-1747
1.3 Classicerende Barok
Algemene kenmerken
- Vooral in Frankrijk tijdens het Ancien Régime (voor 1789)
- Afgemeten grootsheid, overzichtelijk, met zin voor maat
- Koepelkerken
- Vorstelijke paleizen
- Symmetrische Franse tuin
Stijlfiguren
- Kolossale Orde of 2 of 3 zuilenorden boven mekaar
- Symmetrie
Voorbeeld gebouwen:
Place Royal, Parijs, 1605-1612