KWALITATIEF DEEL:
INLEIDING
1. KENMERKEN VAN KWALITATIEF ONDERZOEK
Kenmerken van kwalitatief onderzoek: kenmerken vaak aanwezig, maar niet noodzakelijk allemaal
- Onderzoeksdoelen & -vragen:
4 doelen: beschrijven, verklaren, verkennen (exploreren) of emanciperen (actie/aanpakken)
complexe thema’s en/of sociale processen uit dagelijkse werkelijkheid van subjecten centraal
eerder inductief dan deductief (van data naar theorie) & infra & holistisch
kwanti: hoeveel, hoe sterk is het verband, in welke mate, impact (ook kwali)
kwali: hoe beïnvloedt …, hoe beleven … proces, op welke manier
- Onderzoeksdesign:
design is flexibel: wordt aangepast in loop van onderzoek (iteratief: herhalen)
design is gericht op studie in natuurlijke omgeving (ervaring, specifieke context)
design is gericht op “holistisch” begrijpen van context (gehele context)
Toch wil men ook bij inductief kwalitatief onderzoek bij algemene uitspraken (theorie) komen
- Dataverzamelingsmethoden:
uitgebreid gamma aan methode: vaak meerdere methoden in 1 onderzoek
interviews, documenten, observaties, case-study,…
vaak intens en/of langdurig contact met het veld (belangrijk voor holistisch beeld)
- Data-analyse:
eerder teksten en of beelden dan cijfers, maar betekent niet automatisch
cijfers wel handig voor context te scheppen OF als ppn zelf cijfers gebruikt bij betekenisgeving
doel analyse = betekenis kennen analyse is flexibel, weinig gestandaardiseerde procedures
niet variabelen, maar proces staan centraal
- Rapportage:
onderzochten worden vaak betrokken bij de lezing van de resultaten
het handelt ook over de context (citaten, gedetailleerde beschrijving) & rapportering is langer
expliciet rekening gehouden met de invloed van de onderzoeker
2. GESCHIEDENIS VAN KWALITATIEF ONDERZOEK:
1) De klassieke periode (1900 – 1945)
Pre-klassiek: reisverslagen
geen echt wetenschappelijk onderzoek (want gn antwoord onderzoeksvraag, theorie)
Participerende observatie in de sociologie
vb. Le play (eind 19e E) casestudies naar arbeidersfamilies in Europa, focus op 1 deel
sterk beschrijvend, veel gebruik van statistische gegevens
Participerende observatie in antropologie
lange observaties van “primitieve volkeren” om inzicht te krijgen in de cultuur
Malinowski benadrukt belang van veldonderzoek
kritiek op antropologen nu die zich vooral op secundaire bronnen baseren
, Max Weber: Verstehen = in diepte begrijpen niet Erklaren
Chicago school
Chicago werd studieobject
bestuderen van deviante groepen in hun natuurlijke omgeving Park “get pants dirty”
introduceert studie van cultuur d.m.v. participerende observatie in de sociologie
typisch: gevalstudies met grote nadruk op participerende observatie
Florian Znaniecki
kwalitatieve analyse van hoofdzakelijk geschreven bronnen
“analytische inductie”: -vaststellen van causale relaties in kwalitatief onderzoek
normaal via experimenteel onderzoek vastgesteld
-veel nadruk op de procedure van bewijsvoering
inductie = van data naar theorie & analytisch = analyseren
2) Verdrukking & vernieuwing (’50 tot ’70)
Vanaf eind jaren ’40: dominantie van (neo) positivisme en kwantitatieve benaderingen
veel geloof in gestandaardiseerde surveys
steeds minder vertrouwen in kwalitatief onderzoek
door oorsprong in antropologie denkt men kwali bedoeld is voor ideologische vragen
toch 2 kiemen van vernieuwing: focusgroepen & grounded theory
Focusgroep:
Ontstaan jaren ’20 – ’30: als alternatief voor soms directieve (sturend) interviewstijl
tijdens WOII: veel onderzoek door Lazarsfeld & Merton
tussen WOII en jaren ’80: vooral in de marketing: *motivatie van consumenten
*gespecialiseerde marketingbureau’s
hebben eige databank voor mense
Grounded theory:
Ontwikkeld om geloofwaardigheid van kwali tegenover kwanti onderzoek te versterken
inspiratie voor onze manier van analyseren, maar wij werken meer deductief
kwalitatief onderzoek moet systematischer zijn, zodat het orderlijkere resultaten krijgt
zeer inductief doordat ze empirie halen uit databanken en dan komen tot theorie
Glaser & Strauss (1967): the discovery of grounded theory
Strauss: gevormd in Chicago school: aandacht voor veldwerk om tot theorie te
komen
Glazer: gevormd in Columbia university, invloed door Lazarsfeld (aandacht systematik
uitgangspunt: *ontwikkelen van een theorie
*theorie gefundeerd in de empirie
*aandacht voor procedure
Strauss & Corbin vs. Glaser:
Glaser: blijft bij grounded theory, veel nadruk op inductie
Strauss & Corbin: meer open voor deductie
Recentere stromingen
Charmaz: constructivistische benadering die nadruk legt op het handelen van individuen
Clarke: situationele analyse: met kaarten om positie, relaties en verband te visualiseren
, 3) De heropstanding jaren 70 & 80
Hernieuwende interesse in kwalitatief onderzoek (vb. Birminham school: cultural studies)
aandacht voor Populaire cultuur, massamedia, subculturen bij jongeren,…
feministisch geïnspireerd onderzoek & postkolonialisme: aandacht voor etniciteit
methodologisch:
veel technieken die als nieuw worden voorgesteld, maar vaak klassieke kwalitatieve
technieken die gekoppeld worden aan nieuw theoretisch kader
zet zich sterk af tegen de dominantie van kwantitatief onderzoek
4) Postmodernisme en consolidatie
Doorgedreven pluralisme (relativisme)
onbepaaldheid: geen vaststaande betekenissen, grote verhalen, ideologieën, vaste W&N
zeer kwalitatief onderzoek, maar radicale visie maakt kwalitatief onderzoek onmogelijk
geen vaststaande betekenissen: impliceert ook dat er gn bruikbare concepten meer zijn
Consolidatie (= verder bouwen wat al bezig was): aanvaarding kwalitatief onderzoeksmethod
sterke Angelsaksische grond (vb. Strauss & Corbin: grounded theory, maar met deductie)
(vb. Miles & Huberman: kwantitatief jargon gebruiken
En gebruik van grafische voorstellingen)
3. WELKE ONDERZOEKSVRAGEN:
Beschrijvend:
Diepgaand inzicht in leef- en denkwerelden
Inzicht in processen en betekenissen
Enkel dit type vragen in het onderzoek voor werkcollege in methodologie 2 en 3
Verklarend:
identificeren van causale relaties kan ook in kwalitatief onderzoek
waarom kent iemand een bepaalde betekenis toe aan iets?
welke causale mechanismen en processen liggen achter een bepaald verband?
Explorerend:
als er nog niet veel bekend is over een bepaald fenomeen
doe grondige literatuurstudie
kan beschrijvend (vaak) en verklarend (nieuw onderwerp verklaren = moeilijk) van aard zijn
4. KWALITATIEVE GRONDVORMEN
Kwalitatieve survey (bevraging zou beter zijn): interviews & focusgroepen
Participerende observatie
Gevalstudie: omvat allerhande types van onderzoek
Inhoudsanalyse: zowel kwantitatieve als kwalitatieve benaderingen
, KWALITATIEVE STEEKPROEFTREKKING
1. DE KWALITATIEVE STEEKPROEF: INLEIDING
Als je 1000 mensen een enquête stuurt, dan kun je met een bepaalde graad van zekerheid, dat
wat gevonden hebt bij die 1000 mensen ook geld voor 11 miljoen Belge (kwantitatief onderzoek)
wel essentieel: randomiseren (ad random trekking, iedereen evenveel kans, niet biased)
Bij kwalitatief onderzoek kan je geen lotje trek doen:
aantal zal klein zijn: als je een korps hebt van 300 man en 10 interviews kan doen (te weinig)
risico: heeft geen zin want geen representativiteit
risico: sampling van eenheden die geen relevante informatie aanleveren
hoeft ook niet: het is niet de bedoeling van kwalitatief onderzoek om met een
representatieve steekproef te komen
geen generalisering naar populatie, maar ontwikkeling van theorie
Wil niet generaliseren van 10 interviews naar 300 korpsleden (populatie)
Wil wel veralgemenen van 10 interviews naar theorie taal omzetten (inzicht krijgen)
DOEL: streven theoretisch/analytisch generalisering: resultaten in algemene taal formuleren
Wie wel: mensen die iet interessant te vertellen hebben = doelgerichte, “purposive” steekproef
bewust selecteren op kenmerken i.p.v. ze te neutraliseren
alle relevante aspecten van het onderwerp moeten afgedekt zijn
binnen de vooropgestelde criteria moet er nog voldoende variatie overblijven
ook proberen variëren: wie wil ik vergelijken in dit onderzoek, gebruiken het onderwerp
anders, hoe beïnvloedt hun mening hierover het onderzoek (hun meningen vergelijken,…)
evolueert vaak nog door het onderzoek en staat niet helemaal vast met wie je praat
2. STEEKPROEFMETHODEN:
1) Geen selectie:
case is bij deze al beslist, heb niet moeten selecteren
Vb. praktijkonderzoek met door opdrachtgever vastgelegde cases
Vb. populatie is klein & kan volledig onderzocht worde: ‘comprehensive sampling’
2) Typische cases:
“normale situatie” in kaart brengen & vooral bij onderzoek in nieuw terrein
De normale personen eerst nemen niet direct naar de uitbundige of hater gaan
Hoe gaat de gemiddelde/normale/typische mens hierover outliers vermijden
3) Heterogeniteit of maximale variatie:
Bij onderzoek in reeds onderzocht domeinen, waarbij bijkomende case weinig nieuw oplevert
na enkele interviewen bij dezelfde soorten mensen, zullen zelfde antwoorde terugkomen
Variatie op belangrijke ‘onafhankelijke variabelen’
kwantitatief onderzoek hier relevant: toont belangrijk criteria: onafhankelijk variabelen
Wat ondanks heterogeniteit toch constant blijft is belangrijk
Outliers vaak relevant want zij zeggen iets dat anderen niet vertellen
Zo breed mogelijk zicht
Vraag hier is “waar is het interessant om te variëren”