Een hele uitgebreide samenvatting van alle stof voor het vak Recht van de Europese Unie aan de RUG. Volledig uitgewerkte colleges, arresten en wat extra theorie.
De inhoud van de verdragen
VEU
Dit verdrag bevat met name algemene bepalingen over de structuur van het EU-recht, de
instellingen en bevoegdheden van de EU en toe- en uittredingsprocedures.
VWEU
Dit verdrag bevat veruit de meeste materieelrechtelijke bepalingen van het EU-recht. Het gaat
over alle fundamentele vrijheden, mededingingsrecht en het vrije verkeer.
De interne markt
Met de oprichting van de EU hebben de lidstaten gezamenlijk besloten een deel van hun bevoegdheden
aan de Unie over te dragen om gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken. Dit verdrag markeert
volgens art. 1 VEU een nieuwe etappe in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter
wordend verbond tussen de volkeren van Europa, waarin besluiten in een zo groot mogelijke openheid en
zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen. De Unie heeft verschillende doelstellingen. Een van die
doelstellingen is het tot stand brengen van een interne markt in de zin van art. 3 VEU. De instelling van de
interne markt zorgt ervoor dat het EU-recht erkend wordt en juridische verplichtingen inroept om ook
niet-economische belangen en beginselen te respecteren en te bevorderen. Zo kunnen veel nationale
wetten die de interne markt belemmeren toch toegestaan zijn, omdat ze bijvoorbeeld goed zijn voor het
milieu.
Art. 3 lid 3 VEU
De Unie brengt een interne markt tot stand. Zij zet zich in voor de duurzame ontwikkeling van
Europa, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale
markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid
en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit
van het milieu.
Marktintegratie is de samensmelting van de verschillende nationale markten tot één interne markt. Het
omvat alle EU-beleidsmaatregelen die tot doel hebben de economieën van de lidstaten samen te voegen
tot een grote interne markt. Daarin worden economische activiteiten niet beperkt door nationale grenzen.
Volgens art. 26 lid 2 VWEU is de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen, waarin het vrij verkeer
van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd. We hebben het dus over een
gemeenschappelijke markt waarin vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen wordt
verzekerd, en waarbinnen de Europese burgers vrij kunnen wonen, werken, studeren of zakendoen. De EU
stelt maatregelen vast die ertoe bestemd zijn om de interne markt tot stand te brengen en de werking
ervan de verzekeren.
1. Vrij verkeer van goederen
2. Vrij verkeer van personen
3. Vrij verkeer van diensten
4. Vrij verkeer van kapitaal
5. Unieburgerschap
6. Onvervalste mededinging
Positieve en negatieve integratie
Om de doelstelling omtrent marktintegratie van art. 3 lid 3 VEU te behalen, bevatten de verdragen
verschillende bepalingen die de EU in staat stellen maatregelen te treffen en activiteiten te verbieden die
afbreuk doen aan de interne markt.
1
, Negatieve integratie
Deze vorm van integratie komt neer op het verwijderen en tegengaan van belemmeringen op het
vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Het gaat hierbij om de verboden die
in de verdragen te vinden zijn. Verdragen vertellen de lidstaten (en soms particulieren) namelijk
door middel van de verboden wat ze niet mogen doen. De focus is hierbij op nationale
regelgeving die het functioneren van de interne markt belemmert, en daardoor wordt verboden.
Deze vorm van integratie heeft daarmee een grote invloed op allerlei nationale wetgeving,
waaronder het ondernemingsrecht, het bestuursrecht en het belastingrecht.
Positieve integratie
We spreken in dit opzicht ook wel van harmonisatie van EU-recht. In dat geval wordt nationale
regelgeving vervangen door uniforme EU-standaarden. De focus ligt daarbij op EU-regels die het
functioneren van de interne markt bevorderen. Met andere woorden: nationale regels worden
vervangen door een regel van Europese oorsprong in een harmonisatieproces.
Constitutionalisering van EU-recht
Er is veel internationaal recht dat niet of nauwelijks wordt nageleefd. Een van de oorzaken daarvan is het
ontbreken van een effectief handhavingssysteem. Het Hof van Justitie heeft een aantal beginselen
ontwikkeld die ervoor moeten zorgen dat de verdragen van de EU niet slechts verdragen op papier zijn,
maar dat ze ook daadwerkelijk een constitutionele functie hebben.
I. Autonomie
II. Rechtstreeks werking
III. Voorrang
IV. Prejudiciëlevraagprocedure
Autonomie
In het arrest Van Gend en Loos stelt het Hof dat het verdrag meer is dan een overeenkomst die slechts
wederzijdse verplichtingen tussen de verdragsluitende mogendheden schept. De EEG (voorloper van de
EU) stelt het Hof dat de gemeenschap in het volkenrecht een nieuwe rechtsorde vormt ten bate waarvan
de lidstaten hun soevereiniteit hebben begrensd en waarbinnen niet slechts deze lidstaten, maar ook hun
onderdanen gerechtigd zijn. Met andere woorden: de verdragen inzake de Europese Unie vormen een
autonome rechtsorde. Dat betekent dat het gemeenschapsrecht onafhankelijk van de wetgeving van de
lidstaten, ten laste van particulieren, verplichtingen in het leven kan roepen.
Rechtstreekse werking
Een ander belangrijk beginsel binnen het EU-recht is dat je je als individu voor de nationale rechter kunt
beroepen op bepalingen uit het Europees recht. Dit wordt rechtstreekse werking genoemd. Dat is het
geval omdat de waakzaamheid van de belanghebbenden op de verzekering van hun rechten een
doelmatige controle behoeft, die zich paart aan het toezicht dat de Commissie en de lidstaten opdragen.
Uit het autonomiebeginsel vloeit dus voort dat individuen zich bij de nationale rechter moeten kunnen
beklagen over bijvoorbeeld het vrije verkeer van goederen. Ook dit volgt rechtstreeks uit het arrest Van
Gend en Loos. Of een lidstaat een monistische dan wel dualistisch transformatiestelsel kent, is daarbij niet
van onderscheidend belang. Of een bepaling rechtstreekse werking heeft, moet worden beantwoord aan
de hand van het EU-recht zelf.
Maar op welke bepalingen kan je je als burger dan beroepen?
Als Unieburger kan je je niet zomaar op alle bepalingen uit de EU-verdragen beroepen. Uit het arrest Van
Gend en Loos volgen algemene vereisten voor rechtstreekse werking van EU-bepalingen:
o Voldoende duidelijkheid
o Onvoorwaardelijk
2
,En tegen wie kan de bepaling worden ingeroepen?
Ook kan je als Unieburger niet zomaar tegen iedereen een bepaling uit het EU-recht inroepen. Daarbij
komen de beginselen van horizontale werking en verticale werking om de hoek kijken.
Horizontale werking
Deze werking van het EU-recht komt aan bod in betrekkingen tussen particulieren onderling. Dat
betekent dat een burger zich ten overstaan van een andere burger op een Europese rechtsregel
kan beroepen.
De vraag of een bepaling horizontale werking heeft, hangt af van welke bepaling het is. De ene
bepaling heeft het wel en de ander kan slechts tegen een lidstaat worden ingeroepen.
Verticale werking
Deze werking van het EU-recht komt juist aan bod in betrekkingen tussen burgers en een lidstaat.
Dat betekent dat burgers zich ten overstaan van de staat op een rechtsregel van de EU kunnen
beroepen.
Omgekeerde verticale rechtstreekse werking
Van dergelijke werking kan worden gesproken in gevallen waarin een overheidsinstantie van een
lidstaat het EU-recht tegen een particulier inroept.
Voorrang
Het derde beginsel dat verband houdt met de effectieve werking van het EU-recht is voorrang. Het EU-
recht bepaalt zelf in hoeverre het doorwerkt in de nationale rechtsorde. Het beginsel van voorrang is
gebaseerd op het idee dat in geval van strijdigheid van een aspect van het EU-recht met een aspect van
nationaal recht, het EU-recht voorrang heeft. Als dat niet het geval zou zijn, zouden lidstaten hun nationale
wetten zwaarder kunnen laten wegen dan primaire of afgeleide EU-wetgeving, waardoor de uitvoering van
EU-beleid onmogelijk zou worden. Het beginsel van voorrang is in de loop van de tijd ontwikkeld in de
rechtspraak van het Hof, maar nog niet vastgelegd in verdragen.
Costa/ENELL: ‘dat het verdragsrecht, dat uit een autonome bron voortvloeit, op grond van zijn
bijzondere karakter niet door enig voorschrift van nationaal recht opzij kan worden gezet, zonder
zijn gemeenschapsrechtelijk karakter te verliezen en zonder dat de rechtsgrond van de
gemeenschap zelf daardoor wordt aangetast.’
In Costa/ENELL bouwde het Hof voort op het principe van rechtstreekse werking en schetste het idee dat
de bedoeling van de verdragen zou worden ondermijnd als EU-recht ondergeschikt aan het nationale recht
zou kunnen worden gemaakt. Bij de overdracht door lidstaten van bepaalde bevoegdheden aan de EU
perkten zij hun soevereine rechten in, waardoor het voor effectiviteit van de EU-normen nodig is dat zij
voorrang hebben boven andere bepalingen van nationaal recht. Daaronder zijn grondrechten ook
begrepen. Later verduidelijkte het Hof in een aantal zaken dat de voorrang van het EU-recht moet worden
toegepast op alle nationale wetten, ongeacht of zij voor of na de betrokken EU-wet zijn vastgesteld. Als
het EU-recht voorrang heeft boven tegenstrijdig nationaal recht, betekent dat niet dat nationale
bepalingen automatisch nietig of ongeldig zijn. Nationale autoriteiten en rechters moeten er echter van
afzien om die bepalingen toe te passen zolang de belangrijkere EU-normen van kracht zijn.
Het beginsel van het voorrang is er dus op gericht om te waarborgen dat men op het gehele grondgebied
van de EU op uniforme wijze door een EU-wet worden beschermd.
Er dient te worden opgemerkt dat het primaat van het EU-recht slechts van toepassing is in de gevallen
waarin lidstaten de soevereiniteit hebben overgedragen aan de EU, op gebieden zoals de eengemaakte
markt, milieu, vervoerenz. Het primaat is evenwel niet van toepassing op gebieden
zoals onderwijs, cultuur of toerisme.
Prejudiciëlevraagprocedure
Veel arresten in dit vak zijn het gevolg van een prejudiciële vraag van een nationale rechter. Dergelijke
vragen worden vaak gebruikt door nationale rechters om het Hof van Justitie te vragen hoe Europese
3
, regelgeving moet worden uitgelegd. Het Hof kan hiermee ook gevraagd worden om de geldigheid van een
handeling van een van de Europese instellingen te beoordelen. Art. 267 VWEU gaat over deze procedure.
Art. 267 VWEU
Het Hof van Justitie is bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen:
a. Over de uitlegging van de verdragen
b. Over de geldigheid en de uitlegging van de handelingen van de instellingen, de organen of de
instanties van de EU.
Bevoegdheidsverdeling: attributie
Volgens het beginsel van attributie, dat is neergelegd in art. 4 lid 1 en art. 5 lid 1 en 2 VWEU, mag de EU
alleen regels maken en optreden op grond van bevoegdheden die de lidstaten aan de EU hebben
toegekend. Deze bevoegdheden dienen te zijn vastgelegd in de verdragen. Alle andere bevoegdheden
behoren toe aan de lidstaten zelf.
Art. 4 lid 1 VEU:
De EU heeft alleen de bevoegdheden die de lidstaten aan haar hebben toebedeeld.
Art. 5 lid 1 en 2 VEU:
De EU handelt slechts binnen de grenzen van haar bevoegdheden om de daarin bepaalde
doelstellingen te verwezenlijken.
Dit vertaalt zich in drie verschillende soorten bevoegdheden, waar we later nog op terugkomen:
- Exclusieve bevoegdheden (art. 3 VWEU)
Dit zijn bevoegdheden die exclusief aan de Unie zijn toegekend. De nationale lidstaten hebben
dan geen bevoegdheid op dit terrein. Een voorbeeld hiervan is het monetaire beleid van de EU.
- Gedeelde bevoegdheden (art. 4 VWEU)
Daarnaast kennen we ook gedeelde bevoegdheden. Op sommige gebieden kunnen de EU en de
nationale lidstaten allebei wetten vaststellen. Hier valt de interne markt bijvoorbeeld onder. Een
EU-lidstaat mag dat echter pas doen als de EU nog geen wetgeving heeft voorgesteld of
uitdrukkelijk heeft besloten dat niet te doen.
- Ondersteunende bevoegdheden (art. 6 VWEU)
De EU mag bij dergelijke bevoegdheden alleen in actie komen om het optreden van de lidstaten te
ondersteunen, te coördineren en aan te vullen.
Rechtsgrondslag
Het vereiste van een rechtsgrondslag is een concretisering van het attributiebeginsel. Een rechtsgrondslag
verschaft de juridische bevoegdheid om een maatregel te nemen en welke procedure daarbij in acht moet
worden genomen. Deze is meestal gebaseerd op een van de EU-verdragen, maar ook secundaire
wetgeving kan als basis dienen. Een rechtsgrondslag is kortgezegd een bepaling die voorschrijft:
1. Welke soort maatregel mag worden aangenomen (inhoud en doel)
2. Welke EU-instellingen deze maatregel kunnen aannemen
3. Welke procedure hiervoor gebruikt moet worden.
Let op:
- Art. 3, 4 en 5 VWEU zijn geen rechtsgrondslagen. Het zijn opsommingen van bevoegdheden van
de EU, maar kunnen niet gebruikt worden om harmonisatie op te baseren. Er staat namelijk
nergens welke procedure gebruikt moet worden.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper HBM. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.