Klassieke sociologische theorie
Praktische informatie
• Leesverslagen
o Verplicht
o Niet op punten, wel feedback, op BB indienen
o Deadlines: 16 november & 30 november
o Geen verslag = geen examen
Aanpak
2) Lees de teksten
3) Samenvatting (max 100 woorden)
4) 1 of 2 citaten: centrale argument, kern tekst
5) Kritische of inhoudelijke vraaf over de tekst
o Vb. Vraag: Marx sprak over de arbeidersklasse, maar waar ziet hij zijn eigen rol dan?
6) Facultatief: verband of toepassing formuleren (bij HST wel KU dus goede oefening)
• Leesgroepjes
o Niet verplicht maar mogelijkheid
o Teksten vd les bespreken
• Studiedag
o Vgl Weber en Durkheim (twee belangrijkste!)
o Verplicht
o Twee totaal verschillende uitgangspunten maar toch sociologie hierop gebaseerd
• Examen
o Open vragen
o Zelf redeneringen opbouwen, samenhang kunnen tonen
o Hoe quoteren ze?
▪ Begrippen juist gebruiken
▪ Al denkend omgaan met ideeën van de sociologen
▪ Discussie tussen de sociologen zelf KU ontvouwen
o Voorbeeld examenvragen: laatste college
• Boek
o Heel veel uitweiding → dus niet alles te kennen
o Hoe hebben auteurs geleefd en gedacht → existentialistische schwung: hoe hebben ze
vanuit existentie gedacht?
o Jij bent belangrijkste bij je denken! → zelf denken
Voorbeeldexamenvragen
• Voorbije examenvragen en op examenniveau
• Op examen
o Veel ruimte, moet je niet opvullen, is voor grote schrijvers
o Wees vooral to the point en goede opbouw/structuur
• Begrippen
o 5 begrippen die telkens op 1 punt staan
o Uitleggen wat deze betekenen
o Je krijgt altijd socioloog die gekoppeld is aan dit begrip
o Hoe specifiek? Geef uitleg alsof je het aan iemand doet die er niets van niet kent
o Kans is groot dat je één van deze begrippen krijgt op het examen
• Openvragen
o Zeker geen 6, kan er ook een kleintje op 1 punt zijn
o Aantal punten geven omvang vraag aan
o Kunnen toepassen
1
,Begrippen
• Goede examenvraag: indien deze uitspraak van Marx is, wat zou ze dan betekenen? of als
uitspraak deze uitspraak van Durkheim is, wat zou ze dan betekenen?
1. Homo duplex (Durkheim)
o Duaal wezen bestaand euit 2 identiteiten: lagere en hogere in ejzemf,
maatschappelijke en individualistische
o Je bent pas moreel wezen als je het maatschappelijke in je hebt (normen en
waarden)
o Ze vallen NOOIT samen, 2 lagen staan tov van elkaar
2. Politiek als de wetenschap van de productie (Saint Simon/Comte)
o Verwijst naar industrie en wetenschap als evrlenge van politiek in combinatie met
kennis, macht en organisatie
o Bestuur zou uitgeoefend moeten worden door de leiders van de maatschappij zelf
o Politiek moet geen warboel van partijen zijn, woorvoerders
o Maar door wetenschap vd productie: politiek hervormen
o Niet stem van burger maar van wetenschappers, kunstenaars, industrie
o 3 kamerparlement: vullen elkaar aan vanuit de verschillende takken
3. Waarderationeel versus doelrationeel handelen (Weber)
4. Fetisjakrakter van de waar (Marx)
o Waarde toekennen aan een voorwerp, dat de waarde van een voorwerp overstijgen
o Van stuk hout een godsbeeldje maken
o Waarde gaat bijna een eigen weg leiden
o Kan je ook vertalen naar een ruilwaar
o Situatie waarin bepaalde maatschappelijke verhoudingen achter een waar, niet
meer gekend zijn
o Kritiek op kapitalisme
o Waarde van een goed komt los van heel het proces van arbeid
▪ Vb. je weet niet in welke omstandigheden de schoenen die je hebt gekocht
zijn geproduceerd
▪ Al hetgene dat er achter schuilt is verborgen, door alles dat er achter zit
o Men ziet enkel het waar, waar men in geïnteresseerd is
5. ‘De puritein wilde een beroepsmens zijn, wij moeten het zijn’ (Weber)
o Puritein: organiseerde leven in teken van God, om zo uitverkorendheid te verzekeren
▪ Calvinisten: roeping uitoefenen, leidt tot productieve handelswijze
▪ Dat leidt tot het kapitalisme, eens dat in gang wordt gezet moet iedereen
deelnemen
▪ Als antal producenten heel productief zijn, dan moet je als niet gelovige
calvinist wel meedoen
o Men zit vast in een systeem waarin wel MOET arbeiden, we moeten in kapitalistisch
systeem functioneren, is geen keuze vanuit een bepaalde religie
o Ijzeren kooi: vooral mensen die in systeem zitten, maar als je niet in kooi zit zit je ook
niet in het systeem
6. Gebaar en symbool (Mead)
o Gebaar verschillend voor iedereen, symbool hetzelfde (uit samenvatting)
Open vragen
1. “In de Middeleeuwen circuleerde er wel geld, maar er was nog geen kapitaal” Wat bedoelt
Karl Marx met deze uitspraak?
o Handelkapitalisme gaat vooraf aan industrieel kapitalisme
o Dit steken ze in nieuwe handelsinitiatieven → op den duur worden dat heel grote
initiatieven
2
, o Geld opzich is geen middel meer
o Geld inzetten voor meer geld, het is een doel om meer geld te krijgen
o Gaat niet om een goed gebruiken, maar om er meer geld uit te halen
o Uitleggen
▪ Basisbegrippen in deze uitspraak; GELD en KAPITAAL
▪ Geld is heel belangrijk
▪ Verwijzen naar abstracter worden van de arbeid en economie
▪ Kapitaal is nog een abstractere vorm: wordt dynamisch en beweegt
▪ In ME: vond het geen plaats
▪ Daarna wel: geld gebruiken om arbeiders aan te nemen
2. Recht en statistiek nemen in de sociologie van Durkheim een bevoorrechte plaats in.
Waarom juist: a) recht; en b) statistiek?
3. ‘De “objectieve” behandeling van cultuurfenomenen is zinloos, zelfs absurd en onmogelijk’.
Wat bedoelt Weber hiermee? Licht toe. Bent u het met deze uitspraak eens.
Beargumenteer
4. ‘Misdaad is functioneel noodzakelijk’. Wat bedoelt Durkheim daarmee?
Is dat niet in tegenspraak met een andere uitspraak van Durkheim: ‘Ik noem die feiten
normaal die het meest voorkomen; de andere noem ik ziek of pathologisch’.
o 2 vragen
o Letterlijk in de cursus
o Heeft 2 functies: besef dat er regels zijn en zorgt voor verandering
o Sociale wanorde is nodig
o Niet tegenstrijdig
5. ‘Bedenk’, schrijft Benjamin Franklin, ‘dat geld van nature productief en vruchtbaar is. Geld
kan geld voortbrengen, en de opbrengst kan nog meer voortbrengen enzovoort’.
Hoe kan je dit citaat van Franklin plaatsen binnen Webers analyse van het kapitalisme? En
hoe zou je dit citaat kunnen plaatsen in Marx’ analyse van het kapitaal?
o Marx: zie vraag 1 rond Marx
o Time is money
o Weber: Franklin kan geplaatst worden op het eindpunt vd ontwikkeling vh
protestantisme; overgang in het kapitalisme
o Weber verklaart vanuit religieus standpunt
6. Bij de uitspraak dat de maatschappij moreel is, denken we aan Durkheim. Maar ook Mead
is het hier mee eens. Waar in zijn theorie kun je dit idee terugvinden? Omschrijf dit.
o Durkheim: Maatschappij is moreel en gaat vooraf aan individu, individu moet
opgevoed worden
o Mead: Me, I & Self
3
, Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Wat is dat eigenlijk, een theorie?
1.1.2 Theorie en model
• Theorie = theoria (grieks) = iets aanschouwen
→ dus theorie is dingen helder zien, aha-erlebnis(=situatie waarbij iemand plots een nieuw
inzicht krijgen)
• Theorie = algemene verklaring van een welomschreven verzameling feiten of gebeurtenissen, zo
mogelijk bevestigd door consistente dataverzameling of experimenten
o Iets zien is nog niet genoeg, je moet het openstellen voor toetsing, open stellen voor
mogelijke kritiek
▪ Hoe? Door middel van experimenten
▪ Je moet een verklaring gaan zoeken
▪ Spreken de feite mijn theorie tegen? Ja → dan is de theorie verworpen
o Algemeen dus niet voor één gebeurtenis
o Vb. definitie over theorie volgens chatgpt: theorie moet niet algemeen aanvaard zijn,
want geen enkele sociologische theorie is algemeen aanvaard
o Manier om feiten te verklaren → uitspraak waarin je feiten verklaart
• Model = visuele, verbale of wiskundige representatie van een wetenschappelijk idee of
theorie
o Darwin: I think, gebruikt een beeld voor evolutietheorie → zeer simpel en
nodig voor goed model
o Ptolemaus: verkeerd model
o Er zijn ook sociologische modellen
1.1.2 Theorie en paradigma
• ‘Paradigma’ betekent letterlijk: ‘voorbeeld’
o Adhv 1 voorbeeld → je opent deur naar gelijkaardige toepassingen
o Bv. Vervoeging van werkwoorden: indien basisvormen geleerd → je kan ineens hele reeks
vervoegen
o Paradigma omsluit een hele verzameling
• Een sociologisch paradigma = een basisvoorbeeld dat sociale fenomenen helpt te begrijpen en
verklaren (= de eenvoudigste betekenis)
o Een basisvoorbeeld toepassen op sociale fenomenen
o Paradigma
▪ Uitgangspunt waaruit je rest begrijpt en verklaart
▪ Opent ogen voor bepaalde fenomenen die men anders misschien niet zou zien
o Bekende sociologische paradigma’s: ruil, conflict, samenwerking, ‘betekenis’
▪ Alle mensen ruilen constant (liefde, affectie,… je geeft iets en je krijgt iets terug)
▪ Maar je kan even goed denken dat mensen altijd strijden naar macht, conflict,
machtsmisbruik
▪ Bv. een koppel dat een strijd id vorm van battle of the sexes heeft
o Goede socioloog: in staat om te vertrekken vanuit verschillende paradigma’s
Paradigma volgens T. Kuhn (wetenschapsfilosoof)
• Begrip: pas in sociologie rond 1960 door boek van Thomas Kuhn
• Kuhn strijdt tegen idee vh dominante denken over kennis
o Kritiek/naïeve opvating op ‘kennis als groeiende boom’ → je hebt beetje kennis en
telkens groeit kennisboom
o Kuhn: Boom wordt ‘omgehakt’, af en toe loopt men weg van oude kennis
4