100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Samenvatting klassieke sociologische theorie €7,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting klassieke sociologische theorie

 2 keer verkocht

Samenvatting van de slides + notities + aanvulling handboek. Ik behaalde hiermee een 15/20.

Voorbeeld 10 van de 89  pagina's

  • 20 februari 2024
  • 89
  • 2023/2024
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (9)
avatar-seller
mdw2004
Klassieke sociologische theorie

Praktische informatie
• Leesverslagen
o Verplicht
o Niet op punten, wel feedback, op BB indienen
o Deadlines: 16 november & 30 november
o Geen verslag = geen examen
Aanpak
2) Lees de teksten
3) Samenvatting (max 100 woorden)
4) 1 of 2 citaten: centrale argument, kern tekst
5) Kritische of inhoudelijke vraaf over de tekst
o Vb. Vraag: Marx sprak over de arbeidersklasse, maar waar ziet hij zijn eigen rol dan?
6) Facultatief: verband of toepassing formuleren (bij HST wel KU dus goede oefening)
• Leesgroepjes
o Niet verplicht maar mogelijkheid
o Teksten vd les bespreken
• Studiedag
o Vgl Weber en Durkheim (twee belangrijkste!)
o Verplicht
o Twee totaal verschillende uitgangspunten maar toch sociologie hierop gebaseerd
• Examen
o Open vragen
o Zelf redeneringen opbouwen, samenhang kunnen tonen
o Hoe quoteren ze?
▪ Begrippen juist gebruiken
▪ Al denkend omgaan met ideeën van de sociologen
▪ Discussie tussen de sociologen zelf KU ontvouwen
o Voorbeeld examenvragen: laatste college
• Boek
o Heel veel uitweiding → dus niet alles te kennen
o Hoe hebben auteurs geleefd en gedacht → existentialistische schwung: hoe hebben ze
vanuit existentie gedacht?
o Jij bent belangrijkste bij je denken! → zelf denken

Voorbeeldexamenvragen
• Voorbije examenvragen en op examenniveau
• Op examen
o Veel ruimte, moet je niet opvullen, is voor grote schrijvers
o Wees vooral to the point en goede opbouw/structuur
• Begrippen
o 5 begrippen die telkens op 1 punt staan
o Uitleggen wat deze betekenen
o Je krijgt altijd socioloog die gekoppeld is aan dit begrip
o Hoe specifiek? Geef uitleg alsof je het aan iemand doet die er niets van niet kent
o Kans is groot dat je één van deze begrippen krijgt op het examen
• Openvragen
o Zeker geen 6, kan er ook een kleintje op 1 punt zijn
o Aantal punten geven omvang vraag aan
o Kunnen toepassen


1

,Begrippen
• Goede examenvraag: indien deze uitspraak van Marx is, wat zou ze dan betekenen? of als
uitspraak deze uitspraak van Durkheim is, wat zou ze dan betekenen?
1. Homo duplex (Durkheim)
o Duaal wezen bestaand euit 2 identiteiten: lagere en hogere in ejzemf,
maatschappelijke en individualistische
o Je bent pas moreel wezen als je het maatschappelijke in je hebt (normen en
waarden)
o Ze vallen NOOIT samen, 2 lagen staan tov van elkaar
2. Politiek als de wetenschap van de productie (Saint Simon/Comte)
o Verwijst naar industrie en wetenschap als evrlenge van politiek in combinatie met
kennis, macht en organisatie
o Bestuur zou uitgeoefend moeten worden door de leiders van de maatschappij zelf
o Politiek moet geen warboel van partijen zijn, woorvoerders
o Maar door wetenschap vd productie: politiek hervormen
o Niet stem van burger maar van wetenschappers, kunstenaars, industrie
o 3 kamerparlement: vullen elkaar aan vanuit de verschillende takken
3. Waarderationeel versus doelrationeel handelen (Weber)
4. Fetisjakrakter van de waar (Marx)
o Waarde toekennen aan een voorwerp, dat de waarde van een voorwerp overstijgen
o Van stuk hout een godsbeeldje maken
o Waarde gaat bijna een eigen weg leiden
o Kan je ook vertalen naar een ruilwaar
o Situatie waarin bepaalde maatschappelijke verhoudingen achter een waar, niet
meer gekend zijn
o Kritiek op kapitalisme
o Waarde van een goed komt los van heel het proces van arbeid
▪ Vb. je weet niet in welke omstandigheden de schoenen die je hebt gekocht
zijn geproduceerd
▪ Al hetgene dat er achter schuilt is verborgen, door alles dat er achter zit
o Men ziet enkel het waar, waar men in geïnteresseerd is
5. ‘De puritein wilde een beroepsmens zijn, wij moeten het zijn’ (Weber)
o Puritein: organiseerde leven in teken van God, om zo uitverkorendheid te verzekeren
▪ Calvinisten: roeping uitoefenen, leidt tot productieve handelswijze
▪ Dat leidt tot het kapitalisme, eens dat in gang wordt gezet moet iedereen
deelnemen
▪ Als antal producenten heel productief zijn, dan moet je als niet gelovige
calvinist wel meedoen
o Men zit vast in een systeem waarin wel MOET arbeiden, we moeten in kapitalistisch
systeem functioneren, is geen keuze vanuit een bepaalde religie
o Ijzeren kooi: vooral mensen die in systeem zitten, maar als je niet in kooi zit zit je ook
niet in het systeem
6. Gebaar en symbool (Mead)
o Gebaar verschillend voor iedereen, symbool hetzelfde (uit samenvatting)

Open vragen
1. “In de Middeleeuwen circuleerde er wel geld, maar er was nog geen kapitaal” Wat bedoelt
Karl Marx met deze uitspraak?
o Handelkapitalisme gaat vooraf aan industrieel kapitalisme
o Dit steken ze in nieuwe handelsinitiatieven → op den duur worden dat heel grote
initiatieven


2

, o Geld opzich is geen middel meer
o Geld inzetten voor meer geld, het is een doel om meer geld te krijgen
o Gaat niet om een goed gebruiken, maar om er meer geld uit te halen
o Uitleggen
▪ Basisbegrippen in deze uitspraak; GELD en KAPITAAL
▪ Geld is heel belangrijk
▪ Verwijzen naar abstracter worden van de arbeid en economie
▪ Kapitaal is nog een abstractere vorm: wordt dynamisch en beweegt
▪ In ME: vond het geen plaats
▪ Daarna wel: geld gebruiken om arbeiders aan te nemen
2. Recht en statistiek nemen in de sociologie van Durkheim een bevoorrechte plaats in.
Waarom juist: a) recht; en b) statistiek?
3. ‘De “objectieve” behandeling van cultuurfenomenen is zinloos, zelfs absurd en onmogelijk’.
Wat bedoelt Weber hiermee? Licht toe. Bent u het met deze uitspraak eens.
Beargumenteer
4. ‘Misdaad is functioneel noodzakelijk’. Wat bedoelt Durkheim daarmee?
Is dat niet in tegenspraak met een andere uitspraak van Durkheim: ‘Ik noem die feiten
normaal die het meest voorkomen; de andere noem ik ziek of pathologisch’.
o 2 vragen
o Letterlijk in de cursus
o Heeft 2 functies: besef dat er regels zijn en zorgt voor verandering
o Sociale wanorde is nodig
o Niet tegenstrijdig
5. ‘Bedenk’, schrijft Benjamin Franklin, ‘dat geld van nature productief en vruchtbaar is. Geld
kan geld voortbrengen, en de opbrengst kan nog meer voortbrengen enzovoort’.
Hoe kan je dit citaat van Franklin plaatsen binnen Webers analyse van het kapitalisme? En
hoe zou je dit citaat kunnen plaatsen in Marx’ analyse van het kapitaal?
o Marx: zie vraag 1 rond Marx
o Time is money
o Weber: Franklin kan geplaatst worden op het eindpunt vd ontwikkeling vh
protestantisme; overgang in het kapitalisme
o Weber verklaart vanuit religieus standpunt
6. Bij de uitspraak dat de maatschappij moreel is, denken we aan Durkheim. Maar ook Mead
is het hier mee eens. Waar in zijn theorie kun je dit idee terugvinden? Omschrijf dit.
o Durkheim: Maatschappij is moreel en gaat vooraf aan individu, individu moet
opgevoed worden
o Mead: Me, I & Self




3

,Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Wat is dat eigenlijk, een theorie?

1.1.2 Theorie en model
• Theorie = theoria (grieks) = iets aanschouwen
→ dus theorie is dingen helder zien, aha-erlebnis(=situatie waarbij iemand plots een nieuw
inzicht krijgen)
• Theorie = algemene verklaring van een welomschreven verzameling feiten of gebeurtenissen, zo
mogelijk bevestigd door consistente dataverzameling of experimenten
o Iets zien is nog niet genoeg, je moet het openstellen voor toetsing, open stellen voor
mogelijke kritiek
▪ Hoe? Door middel van experimenten
▪ Je moet een verklaring gaan zoeken
▪ Spreken de feite mijn theorie tegen? Ja → dan is de theorie verworpen
o Algemeen dus niet voor één gebeurtenis
o Vb. definitie over theorie volgens chatgpt: theorie moet niet algemeen aanvaard zijn,
want geen enkele sociologische theorie is algemeen aanvaard
o Manier om feiten te verklaren → uitspraak waarin je feiten verklaart
• Model = visuele, verbale of wiskundige representatie van een wetenschappelijk idee of
theorie
o Darwin: I think, gebruikt een beeld voor evolutietheorie → zeer simpel en
nodig voor goed model
o Ptolemaus: verkeerd model
o Er zijn ook sociologische modellen

1.1.2 Theorie en paradigma
• ‘Paradigma’ betekent letterlijk: ‘voorbeeld’
o Adhv 1 voorbeeld → je opent deur naar gelijkaardige toepassingen
o Bv. Vervoeging van werkwoorden: indien basisvormen geleerd → je kan ineens hele reeks
vervoegen
o Paradigma omsluit een hele verzameling
• Een sociologisch paradigma = een basisvoorbeeld dat sociale fenomenen helpt te begrijpen en
verklaren (= de eenvoudigste betekenis)
o Een basisvoorbeeld toepassen op sociale fenomenen
o Paradigma
▪ Uitgangspunt waaruit je rest begrijpt en verklaart
▪ Opent ogen voor bepaalde fenomenen die men anders misschien niet zou zien
o Bekende sociologische paradigma’s: ruil, conflict, samenwerking, ‘betekenis’
▪ Alle mensen ruilen constant (liefde, affectie,… je geeft iets en je krijgt iets terug)
▪ Maar je kan even goed denken dat mensen altijd strijden naar macht, conflict,
machtsmisbruik
▪ Bv. een koppel dat een strijd id vorm van battle of the sexes heeft
o Goede socioloog: in staat om te vertrekken vanuit verschillende paradigma’s

Paradigma volgens T. Kuhn (wetenschapsfilosoof)
• Begrip: pas in sociologie rond 1960 door boek van Thomas Kuhn
• Kuhn strijdt tegen idee vh dominante denken over kennis
o Kritiek/naïeve opvating op ‘kennis als groeiende boom’ → je hebt beetje kennis en
telkens groeit kennisboom
o Kuhn: Boom wordt ‘omgehakt’, af en toe loopt men weg van oude kennis


4

, ▪ Niet steeds accumulatie van nieuwe, betere kennis MAAR soms momenten van
revolutie met momenten van nieuwe bomen planten en oude vernietigen
• Verschillende casussen opgesteld waaruit model: terugkerend patroon in geschiedenis →
interessanter om te kijken naar periodes van revolutie
o Faze 1: Normale wetenschap als oplossen van puzzels
▪ Iedereen hanteert zelfde paradigma, uitgangspunten, basismetaforen
▪ Puzzel: eerst hoeken, dan randen en steeds binnen kader blijven
▪ Men dacht: fundamenten liggen vast en gaat nooit veranderen
o Faze 2: Anomalieën en wetenschappelijke ontdekkingen
▪ Maar sommige puzzelstukjes passen nergens en deze stukjes nemen toe → kader
afbreken/weggooien, vertekken vanuit ander uitgangspunt, out of the box
denken → dan is er sprake van revolutie
o Faze 3: Crisis en wetenschappelijke ontdekkingen
▪ Crisis want kader is weg
▪ Wetenschap splitst in twee generaties: nieuwe generatie volgt nieuwe inzichten
→ zowel politiek als wetenschappelijk dus echte revolutie
▪ Revolutie kan pas vertrekken als de nieuwe generatie een belangrijke positie id
wetenschap bezit
▪ Generatiefenomeen; nieuwe generatie komt met nieuw paradigma en de oude
houdt vast ad oude
▪ Discontinuïteit
o Faze 4: Nieuwe fase van ‘normale wetenschap’
▪ Oude generatie is weg en nieuwe generatie gelooft in nieuwe paradigma, men
kan voort (paradigma is heel belangrijk!)
▪ Bv. Evolutietheorie ooit heel heftig

1.1.3 Theorie, stroming en traditie
• Sociologische traditie: als giftig gezien
o Traditie = overdragen/doorgeven van praktijken vd ene generatie op de andere
▪ Jongeren kijken hier naar met een soort vroomheid en eerbied
o Oude kennis heeft een bepaalde doorwerking
o Sociologie is hybride: net zoveel een traditie als een wetenschap
▪ Theorieeën zijn soms achterhaald en zelfs verkeerde opvattingen blijven hun
schaduw voorwerpen (meer dan id positieve wetenschap)
• Sociologisch denken werd gevoed door:
(bronnen divers dus nog meer hybride)
o Erfenis van positivisme (Comte en Saint-Simon + ook Durkheim)
▪ Idee: studie vd samenleving id vorm van sociale fysica
• Daarna: noemt men het sociologie
▪ Sociologie moet een overkoepelende wetenschap zijn van alle menselijke kennis,
een meta-wetenschap vd andere wetenschappen
o Sociale problemen
▪ Sociologen zoals artsen in confrontatie met slechte levensomstandigheden,
slecht voedsel → zo opzoek naar inzichten om problemen te vermijden
▪ Sociologie: ontstaan uit een problematische samenleving
• Sociologie probleemgerelateerde wetenschap → vaak wortel in bepaalt
sociaal probleem
o Wens om ‘eigen tijd’ te begrijpen
▪ Culturele bekommernis om te begrijpen: in wat voor een wereld wonen we,
moderniteit begrijpen




5

, ▪ Wat maakt onze wereld anders? Waar gaan we naartoe? → reflexie over eigen
tijd, tijdsdiagnose
• Sociologische verbeelding = subjectieve, existentieel gewortelde verbeelding

1.2 Ontwikkeling van de sociologische theorie (periodes)
• Klassieke fase: eigenzinnige auteurs (1845-1920)
o Comte, Marx, Durkheim, Weber, Simmel, Mead
o Wouden allemaal fundamenten leggen van nieuwe wetenschap: eigenzinnige auteurs →
ze dachten dat zij gelijk hadden
o Hebben het allemaal op een andere manier gedaan
▪ Marx en Durkheim wisten wel van elkaars werk
▪ MAAR belangrijkste sociologen Weber & Durkheim: hadden geen kennis van
elkaars werk
• Moderne fase: paradigmata (1920-1980)
o Fase van de naast elkaar staande duidelijke paradigma’s
▪ Men probeerde eenheid te brengen
▪ Bv. 4 hoofd paradigma’s
o Functionalisme/ conflicttheorie/ ruiltheorie/ symbolisch interactionisme…
o Parsons, Merton, Dahrendorf, Homans, Blumer, Goffman …
o In jaren 70’ terug verandert naar veel paradigma’s
• Eclecticisme(=verschillende stijlen) en nieuwe syntheses (1980- nu)
o Elias, Giddens, Habermas, Bourdieu, Luhmann, Bauman, Castells, Latour (ANT)
o Sociologie als discipline uit elkaar gespat, opgesplitst
▪ Rest: verwarring, multipliciteit aan verschillende perspectieven
o Nieuwe syntheses = uit verschillende paradigma’s dingen halen en samenvoegen om één
geheel te maken

1.3 De hoofdparadigma’s: zekere continuïteit
• Twee basisvragen (gaan vooraf aan echt sociologisch denken en onderzoek, vertrek)
o Is sociaal gedrag vrij of gedetermineerd?
▪ Sociaal is een ander woord voor vrijheid of nieuwheid
▪ Je hebt een vertrekpunt en moet ze aannemen WANT niet te bewijzen
• Dus geen juist of fout antwoord
o Gaat sociaal gedrag uit van individu of collectieve actor?
▪ Gewoontes, afspraken gemaakt door individu (Weber) of worden individuen
opgenomen, opgeslokt door collectiviteit (Durkheim)
• Vier paradigmata: vier combinaties
o Ruiltheorie = gedetermineerd en individu
▪ Mens kiest voorkeuren niet, dus mens is niet
vrij
o Conflicttheorie = gedetermineerd en collectiviteit (je
hoort tot bep. sociale klasse en klassentoebehoren
wordt bepaald door klasse)
▪ Klassenstrijd: ene klasse neemt het op tegen andere
o Functionalisme = vrij en collectiviteit
o Symbolisch interactionisme = vrij en individu
o Keuze vertrekt vanuit voorkeur
o Wat wordt er verstaan onder vrij? De vrije wil
▪ Als het een individu is of een groep maakt niet uit, maar of de actor beschikt over
een vrije wil (te beslissen wat hij zelf wil)
o Niet super belangrijk → ruwe oefening om een onderscheid te maken



6

,1.4 Verwantschap tussen klassieke auteurs en paradigmata
→ Altijd een mix tussen vier paradigma
• Comte: positivisme/functionalisme
• Durkheim: positivisme/functionalisme
• Marx: conflictparadigma
• Weber: sociaal handelingsparadigma
• Mead: symbolisch interactionisme


Hoofdstuk 2: Auguste Comte en de erfenis van het positivisme
• Grondlegger van positivisme samen met Saint-Simon

2.1 De gerealiseerde technocratie?
• Technocratie = de macht aan wetenschappers, ingenieurs, die de hele samenleving zouden
moeten inrichten, zou gerealiseerd zijn
o Onderschikking van politiek aan wetenschap = idee/droom van Comte
o Als we aan politiek doen, moeten we de wetenschappers erbij halen
o Bv. Bij epidemie
o Is niet gerealiseerd, maar we gaan in deze richting

2.2 Waar is Comte?
• Esplanade voor Sorbonne
o Borstbeeld van August Comte voor Unief → toont hoe belangrijk hij was
o Daarna verplaatst, minder centraal → meer in de marge
o MAAR eigenlijk net het omgekeerde: grondideeën van Comte zo
vanzelfsprekend geworden dat men zijn inbreng niet meer opmerkt

2.3 Comte en de erfenis van het positivisme

2.3.1 In de filosofie loopt een lijn van het positivisme van Verlichters zoals Condorcet en Saint-
Simon via Comte tot de neopositivisten en ‘logisch positivisten
o De mens is oneindig verbeterbaar dmv kennis (optimistisch idee)
o Comte komt met alternatieve religie: wetenschappelijk denken ipv openbaring →
staat centraal

2.3.2 In de sociologie is het positivisme doorgedrongen onder invloed van Comte en Durkheim
o ‘Sociologie als wetenschap van ‘sociale feiten’
o Durkheim: actualiseerde denken van Comte → werkt het uit tot wetenschap

2.3.3 In de politiek, ‘het beleid’ en de verwetenschappelijkte cultuur is het positivisme alledaags
geworden:
o ‘de feiten’ - liefst van al ‘de cijfers’ - aan de macht… → beleid is steeds gebaseerd op
feiten
o Dit denken is ontleed aan Comte
o Andere politici: baseren zich niet op feiten, maken feiten belachelijk bv. Trump
▪ Politiek vaak niet gebaseerd op feiten → populistische toer
o Comte (zelf wiskundige) was wel sceptisch over gebruik van wiskunde in sociologie
▪ Sociologie als empirische wetenschap → mag zich niet beperken tot verzamelen
van cijfers
▪ Ook bezig houden met langetermijnontwikkelingen, historische veranderingen →
dieper dan enkel cijfers bekijken, ook kwalitatief onderzoek


7

,2.3.4 Comte’s hybride positivistische droom
• Veralgemeende wetenschappelijkheid: naar een kennismaatschappij
o Wetenschappelijke discipline moet handelen sturen op alle domeinen vh leven
o Wetenschap moet handelen domineren en NIET religie, metafysica
o Kennismaatschappij = handelen gebaseerd op wetenschappelijke kennis
• Sociologie als koepelwetenschap:
o Sociologie als wetenschap vd mensheid: geeft ruimer beeld → volledige mensheid als
voorwerp
o Nieuwe synthese nodig obv feiten (↔ obv verbeelding) → volwassenwording vd
mensheid
o Droomde van samenhangend wereldbeeld o.b.v. onderzoek, wetenschap gemaakt door
socioloog → reorganisatie van alle wetenschappen door sociologie
o Grootheidswaan, ambitieus
• Neiging naar sciëntocratie: politiek wordt ‘toegepaste wetenschap’
o Sciëntocratie = wetenschap die de macht neemt maar tegelijk wordt wetenschap een
soort religie → ambivalentie
o Politiek beleid wordt gebaseerd op wetenschap
o Maar besef: mensen hebben meer nodig dan enkel kennis
▪ Vb. rituelen
▪ Positivisme omgetoverd naar seculiere religie (bestaan nog steeds)
• Wetenschap als religie: cultus vd mensheid met Comte als hogepriester
o Positivisme als religie vd mensheid
▪ Soort katholicisme zonder christendom
▪ Katholicisme - christelijke = positivisme
o Liefde als principe, orde als basis, vooruitgang als doel → geen plaats voor conflict
o Clotilde de Vaux: platonische liefde → ziet haar als moeder maria van zijn religie
o Tempel in Brazilië: leven vd andere → altruïsme is heel belangrijk!
▪ Als iedereen zorgt voor elkaar wordt leven mooi
▪ Drie stadia
• Fetisjisme, polytheïsme, monotheïsme
▪ Muur lijken heiligen maar zijn bekende
wetenschappers/filosofen/denkers
→ in zijn religie belangrijke voortrekkers vd wetenschap eren

Basis van consensusdenken leggen:
• Maatschappij kan enkel bestaan als iedereen het eens is over bepaalde dingen
→ orde en voorruitgang vanzelf
• Bewonderaar vd ME: eensgezindheid, helder wereldbeeld, samenhang, orde
→ MAAR niet aangepast aan moderne/industriële tijd
• Wilt herstel van de orde na spanningen FR
→ Nieuwe ME: gebaseerd op wetenschap (feiten ipv religie)

Droomde van vooruitgang door kennis
• Ipv geloof verspreiden moest er kennis verspreid worden
• Droomde van emancipatorische kracht van kennis
• Bibliotheek van de proletariër:
o Gaf les aan proletariërs → hen aanzetten tot deelname aan de wetenschap
o Arbeider moest geschoold zijn & bepaalde dingen gelezen hebben
▪ Leeslijst (geschiedenis, filosofen, moraal, religie) met 120 boeken
o Ware kennis (=wetenschappelijke kennis) → rust en orde brengen in samenleving



8

, o Revolutie geen zin: beter ieder zijn plaats innam id nieuwe samenleving
• Maatschappij wordt een verzoend geheel o.b.v. gedeelde kennis in alle levensdomeinen
o Positieve politiek was gebaseerd op orde en vooruitgang
• ↔ Marx: kennis heeft een revolutionair doel
o Kennis is belangrijk, zorgt niet voor orde maar juist voor revolutie

2.4 Saint-Simon (1760-1825)
• Graaf Saint-Simon, Karel de grote van de wetenschap
• Adelijke afkomst & geboren voor Franse en Amerikaanse Revolutie
o Franse Revolutie: was voor afschaffing adel, clerus → iedereen gelijk
o Koppig, megalomaan en uitzinnig → grootheids- en almachtsfantasieën
▪ Geen toeval dat eerste propagandisten vh positivisme zo waren: drukken een
positivistische machtsverhouding tot de wereld uit
2.4.1 Tijdsgeest
• Droom vd politieke vernieuwing: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid (idee FR)
• Kennismaatschappij
o Niet toevallig wat kennis doorgeven, maar systematiseren (in 1 encyclopedie en kennis bij
de tijd houden)
o Naast ecole polytechnique wonen
o Naast ecole medicine wonen→ echte wetenschappelijke instituten waar je iets met je
kennis kon doen
o The lunar society = vrij salon, waar men nieuwe ideeën, inzichten, uitvindingen besprak
▪ Kwamen 1 keer per maand samen
▪ Schrijvers en vooral wetenschappers
▪ Kennis verzamelen
• Technologische innovatie

2.4.2 Droomt van algemene synthese van kennis
• Alle kennis samen brengen in 1 grote positieve fusie
• Belangrijkste taak: organiseren
• Roept positieve filosofie in het leven → zo maatschappelijke orde in overeenstemming brengen
met kosmische orde
• Le principe organisateur (= organiserend principe)
o Alle kennis moest worden gesynthetiseerd tot 1 groot, allesomvattend geheel van kennis
o Vestiging van kennismaatschappij
o Nieuw principe = samenleving inrichten obv georganiseerde kennis
o Koppeling van kennis aan macht en organisatie
▪ = heilige graal menselijke orde en vooruitgang
o Organiseren, samenhangend geheel vormen → kennis voor nodig
o ↔ Ervoor herhaalde men dingen, traditie (vb. manier van bouwen)
o Zag zichzelf als kennis spons die zegt hoe de wereld moet ingericht worden
▪ Kennis spons = kennis samen brengen in 1 hoofd dat alles opneemt

2.4.3 Utopische socialist: “Tout par l’industrie, tout pour elle”
• Niet echt socialist
• Kennis = middel od samenleving te industrialiseren
o Zonder industriële basis heb je geen samenleving
o Industrie wordt opgebouwd door kennis
• Tegen gemeenschappelijk bezit van goederen ( en dus niet tegen privaat bezit)
o Zweeg over de ongelijkheden id samenleving
• De nieuwe industriële orde zou vanzelf wel komen


9

, 2.4.4 ‘Le parabole’ (soort vergelijking, gedachte-experiment)
• Idee = er zijn productieve en niet-productieve mensen (nuttigen en onnutigen)
o Wat gebeurt er als beste ingenieurs, wiskundigen, kunstenaars etc. doodvallen?
▪ Heel erg vd samenleving!
o Wat gebeurt er als alle juristen, bisschoppen etc. doodvallen?
▪ Erg maar niet zo erg voor maatschappij
o Als je heel bovenlaag wegvaagt → dan zou de samenleving ‘beter’ zijn
o Wil inzetten op de productieve mensen
• Men moet kennis koppelen aan macht
o Kennis is niet vrijblijvend maar HET middel om efficiënte macht op te baseren
• Organisatie, kennis & macht = gaan hand in hand en kunnen niet zonder elkaar
• Land opvatten als één grote organisatie, één bedrijf
o Focus ligt niet op politieke rechten geven aan nijvere mensen (bijzaak)
o Maar om werk goed te combineren

2.4.5 Hervorming van het parlement
• In het parlement → moeten wetenschappers zitten (niet stem van het volk)
• Drieslagstelsel/driekamerstelsel
o 1e kamer: Kamer van uitvinding (d’invention)
▪ Waar overleg gebeurd
▪ Wie: wetenschappers die uitvindingen doen
o 2 kamer: Kamer van onderzoek (d’examen)
e

▪ Toetsingskamers
▪ Wie: natuurkundigen en wiskundigen
• Exacte wetenschappen
• Moeten zaken van 1e kamer toetsen op haalbaarheid
o 3e kamer: Kamer van uitvoering (d’execution)
▪ Wie: industriëlen (vertegenwoordigers van elke industrietak)
o *Nu: wetenschap heeft belangrijke stem bij beleid
• Overige wetgeving: combinatie van directe democratie & wetenschappelijk despotisme
o Elke Fransman mocht voorstellen doen voor nieuwe burgerlijke wetten en strafwetten
o *Parlement: daaruit verstandige keuze maken → gaat vanzelf want ontwerpers, etc.
kunnen enkel goede beslissingen maken
o Actuele hervormingsvoorstellen (nu):
▪ Zelfde mengeling technocratie en populisme
▪ Saint-Simon heel actueel
▪ Vb. petitie neerleggen ih parlement

2.4.6 Politiek als toegepaste wetenschap – sciëntocratie
• Collectieve wilsvorming, politiek ondergeschikt aan wetenschap
• Regering vervangen door een ‘bestuur’, uitgeoefend door natuurlijke leiders vd maatschappij de
productie
o Politiek = wetenschap vd productie

2.4.7 Arbeid en liefde – ‘le nouveau christianisme’
• Het werk wordt wetenschappelijk georganiseerd
• Beloning evenredig aan je werk
o Liefdadigheid en armenzorg niet meer nodig → hen arbeid geven
• Positieve moraal: arbeiden, produceren is goed voor iedereen
o Arbeiden(=samenwerken met anderen) & liefde(houden van) = 2 keer hetzelfde


10

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper mdw2004. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 68175 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€7,49  2x  verkocht
  • (0)
In winkelwagen
Toegevoegd