Inleiding
1. Factoren die de ontwikkeling sturen
1. Nature
Rol van de erfelijkheid (DNA)
Biologische en rijpingsprocessen
Bewijs: 1-eiïge tweeling wordt apart opgevoed, na 20 jaar leggen ze een intelligentietest af en ze hebben
hetzelfde IQ
2. Nurture
Invloed van het milieu: opvoeding, vriendenkring, school, woonbuurt, samenleving, cultuur
Leerprocessen
Bij je geboorte ben je een tabula rasa: je moet nog alles leren, alles ligt in de handen van de mensen
rondom het kind om iets te maken van het kind
Bewijs: sociale deprivatie (in volledige isolatie opgroeien, bv. Wolfskind): kind is van bij de geboorte
gezond maar door sociale deprivatie heeft het een achterstand van sociale, mentale en taal ontwikkeling,
achterstand kan je niet meer inhalen
3. Interactie tussen nature en nurture
Ontwikkeling = product van erfelijke aanleg en inwerking van milieu-invloeden
Interacties tussen erfelijkheid en milieu = interactionele visie
4. Zelfsturing
Persoonlijke wil (bv. Je hebt de genen om atleet te worden en je ouders steunen je, maar je wil zelf niet
lopen)
Motivatie (bv. Je bent heel intelligent en je omgeving zegt dat je moet studeren, maar je hebt geen zin
om te studeren)
BABY (0-1 jaar)
1. Lichamelijke en motorische ontwikkeling
1. Zes waakzaamheidstoestanden
a. Rustige slaap
weinig/geen beweging, gesloten ogen, rustige en regelmatige ademhaling
b. Actieve slaap
geen grove bewegingen, oogbewegingen met gesloten ogen, onregelmatige ademhaling
c. Slaperigheid
weinig beweging, ogen gaan soms open en dicht, rustige ademhaling
d. Rustig wakker
alert maar weinig beweging, open ogen, ontspannen gezicht, rustige ademhaling
e. Actief wakker
krachtige bewegingen, ogen wijd open en gericht op omgeving, actieve ademhaling
f. Huilen
felle ongecoördineerde bewegingen, ogen afwisselend open en dicht, schokkende ademhaling (2u
per dag) (huilbaby: >3u per dag, veel en lang aan een stuk)
Baby slaapt 2/3 van de tijd (16u per dag) (geen onderscheid tussen dag en nacht)
,2. Reflexen
= automatische reacties op prikkels
Blijvende reflexen (bv. knipperen, kokhalsreflex, slikreflex)
Voorbijgaande (<3 maand)
a. Snuffel- of zoekreflex (borstvoeding)
b. Zuigreflex (borstvoeding)
c. Grijpreflex
d. Babinski-reflex: als je op de voetzool van de baby wrijft, krullen de tenen naar boven
e. Moro-reflex = schrikreflex: armen gaan wijd open en de baby maakt zich erna weer klein
f. Stap-of loopreflex
g. Zwemreflex
3. Zintuigen
Tastzin
- Handpalmen, voetzolen en gelaat: goed ontwikkelt
- Huidhonger, voorkeur voor huidcontact, nood aan affectie, even belangrijk als eten
- Pijngevoelig
Smaak
- Voorkeur voor zoete smaken (positieve reactie): nature
- Afkeur voor zuren en bittere smaken (negatieve reactie): nurture
Reuk
- Voorkeur voor bepaalde geuren
- Baby herkent de geur van de moeder: wordt er rustig van
Auditieve functies
- Baby wordt opgewonden en alert van intense en hoge tonen
- Baby wordt rustig van zachte en lage tonen (om te troosten)
- Voorkeur voor menselijke stem (hoort die ook al in de buik)
Zicht
- Geboorte: wazig, licht- en beperkte kleurperceptie, scherp zien op 20-30 cm, vluchtige
volgbewegingen, kan in de verte niets onderscheiden
- Scheelzien/strabisme: baby kan bij de geboorte nog niet samenwerken met zijn ogen, convergeren
gaat moeilijk
- 6 maand: gezichtsvermogen vergelijkbaar met dit van een volwassenen
4. Leeftijd 1 jaar: metingen
Lengte: 75 cm
Gewicht: 10 kg (verdriedubbeling van het geboortegewicht)
Hersenen: 900g (volwassen vrouw: 1245g, volwassen man: 1375g)
5. Verdere evolutie van de motoriek
Cefalocaudale en proximodistale ontwikkelingslijn
, o Cefalocaudaal: van kop tot teen
o Proximodistaal: van binnen naar buiten
Kijkstadium (0-3 maand)
o 1m: hoofd optillen
o 3m: oprichten op onderarmen, hoofd draaien, voorwerpen volgen
o Steeds beter richten van de blik door betere besturing van oogspieren en halsspieren
o Dieptezicht
Grijpstadium (3-6 maand)
o Reiken naar objecten
o Rijfgreep (een object naar binnen rijven zonder het vast te pakken)
o Handgreep (het echt grijpen met de volle hand)
o (later vanaf 1 jaar: pincetgreep en tanggreep)
Zitstadium (6-9 maand)
o 8-9m: zelfstandig gaan zitten
Kruip- en optrekstadium (9-12 maand)
o 9m: kruipen en met steun rechtop blijven staan
o Nadien: optrekken aan meubilair
o 11-12m: zonder steun rechtop staan
o Angst en hogere hartslag: besef door negatieve ervaringen (bv. vallen)
Loopstadium (12-15 maand)
o Lopen aan één hand
o Zelfstand lopen: eerste stapjes meestal voor 15 maand
2. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling
Sociale ontwikkeling
1. Differentiatie in sociale gerichtheid
Geboorte
o Communicatiemiddel: huilen ( reflex)
o Asociaal wezen
o Solitaire glimlach: glimlach bij voldoening (bv. na het eten)
6-8 weken
o Sociale glimlach/contactglimlach: naar iedereen hetzelfde, even mooi, even breed
interactief
door zien van het menselijk expressief gelaat
intensiteit neemt toe als de glimlach beantwoord wordt
3 maand
o Snelheid en intensiteit van de glimlach neemt toe bij vertrouwde gezichten
o Mooier lachen naar mama dan naar babysit: teken van hechting
8 maand
o Vreemdenangst
o Scheidingsangst/verlatingsangst
2. Ontstaan van hechtingsgedrag