ARBEID EN TEWERKSTELLING
SCHRIFTELIJK EXAMEN OP 14 VAN DE 20 PUNTEN
OPDRACHTEN OP 6 VAN DE 20 PUNTEN
,DEEL A: FUNCTIES & WERKING VAN DE
ARBEIDSMARKT (11 punten)
A.1. ARBEID EN ARBEIDSMARKT
EXAMEN: 1 grote open vraag (1 punt) + omschrijf 4 begrippen (uit A.1, A.2, A.3, A.5 en A.6)
en situeer binnen de functies en werking van de arbeidsmarkt, in max. 100 woorden (4
punten)
1.0. INLEIDING
INLEIDENDE VRAGEN
1. Wat zijn werklozen?
- Alle personen die niet werken
- Alle personen die niet werken en werk zoeken
- Alle personen die niet werken en geen werk zoeken
2. Wat is de beroepsbevolking?
- Alle personen binnen de bevolking die werken
- Alle personen binnen de bevolking die werk zoeken
- Alle personen binnen de bevolking die werken of werk zoeken
3. Wat zijn schijnzelfstandigen?
- Personen die formeel als zelfstandige werken maar in de praktijk typisch in dienst van
een enkele onderneming (werkgever) werken
- Personen die formeel als zelfstandige werken maar in de praktijk geen arbeid
verrichten
- Personen die formeel als zelfstandige werken maar in de praktijk een grote
onderneming leiden
4. Wat zijn primaire inkomens?
- De vergoedingen die personen ontvangen voor de inschakeling van hun arbeid in het
productieproces
- De vergoedingen die personen ontvangen voor de inschakeling van hun kapitaal in
het productieproces
- De vergoedingen die personen ontvangen voor de inschakeling van hun arbeid en hun
kapitaal in het productieproces
5. Hoe verloopt de vraag naar arbeid door werkgevers?
- Deze neemt af naarmate het loon voor werknemers toeneemt
- Deze neemt toe naarmate het loon voor werknemers toeneemt
- Deze varieert niet naar het loon voor werknemers
,ECONOMIE
ECONOMIE: er is schaarste aan geld, tijd en grondstoffen; economisch handelen is de juiste
keuzes maken met deze schaarse middelen
- Binnen arbeid en tewerkstelling bestuderen we de schaarse factor arbeid
- Voor de werkgevers (kopers van arbeid – vraag op arbeidsmarkt): de strijd om
menselijk kapitaal en talent
- Voor de werknemers (verkopers van arbeid – aanbod op arbeidsmarkt): hun tijd
verdelen tussen arbeid en vrije tijd
- Economie is ook de ontmoeting van vraag en aanbod op de markt
1.1. ARBEID
BELANG VAN ARBEID
ARBEID: menselijke activiteit die leidt tot productie van nuttige goederen en diensten (o.a.
transport, communicatie, onderwijs) ( kapitaal: machines en gebouwen waarmee dit
gebeurt)
- Goederen en diensten worden als nuttig beschouwd wanneer ze het vermogen
bezitten om in menselijke behoeften te voorzien
BELANG VAN ARBEID: op verschillende vlakken, want arbeid is een primair mensenrecht
- Op maatschappelijk vlak: centrale plaats in het menselijk bestaan want is primaire
bron van welvaart en herverdeling
- Op individueel vlak: levert inkomen op, maar ook sociaal contact, zingeving en
(eventueel) status en prestige; tegelijk kan arbeid ook minder gunstige aspecten
bevatten o.a. in geval van moeilijke arbeidsomstandigheden (zoals werken onder
grote druk, grote fysieke belasting, wisselende uurregeling)
- Op wetenschappelijk vlak: ethische, fysische, psychische, sociologische, juridische en
economische facetten (typisch multidisciplinaire en interdisciplinaire benadering; zie
hieronder)
- Op economisch vlak: onmisbare productiefactor (productie en welvaart zijn
ondenkbaar zonder arbeid)
ARBEID IS MULTIDISCIPLINAIR: kennis uit meerdere disciplines wordt gecombineerd om
arbeidsgerelateerde thema’s te duiden
- O.a. in de arbeidsethiek, -geneeskunde, -psychologie, -sociologie, -recht en -
economie
- Bv. arbeidsmotivatie, kwaliteit van de arbeid (arbeidsinhoud, -omstandigheden,
-verhoudingen, -voorwaarden) en arbeidsdiscriminatie
⇒ steeds meer tendens richting interdisciplinair onderzoek naar arbeid: kennis uit
verschillende disciplines wordt geïntegreerd binnen hetzelfde onderzoek (bv.
arbeidseconomen en arbeidspsychologen bestuderen samen determinanten van burn-out)
, SOORTEN ARBEID
BEROEPSBEVOLKING: alle mensen die arbeid aanbieden op de arbeidsmarkt, m.a.w. alle
mensen die aan het werk zijn of werk zoeken (in België bestaat deze hoofdzakelijk uit
loontrekkenden: ‘maatschappij van gesalarieerden’)
ARBEIDSVERHOUDINGEN: geheel van relaties tussen werkgevers(organisaties) en
werknemers(organisaties)
1. ARBEID UITGEVOERD IN DIENSTVERBAND TEGEN VERGOEDING
- Vergoeding gebeurt overwegend in geld (loon), maar ook vergoeding in natura
omwille van fiscale redenen mogelijk (o.a. maaltijdcheques, bedrijfswagens, reizen en
korting op producten van onderneming)
- Kenmerk: machtsrelatie van ondergeschikte en bovengeschikte (vastgelegd in
arbeidsverhoudingen)
o Kan bedenkelijke vormen aannemen (bv. industrialisering,
derdewereldlanden)
o In Westen hebben zich vormen van tegengewicht ontwikkeld zowel op politiek
vlak als op institutioneel vlak: arbeiderspartijen, vakbonden, ontwikkeling van
arbeidsrecht, ontwikkeling van collectief overleg
o Arbeidsverhoudingen zijn in grote mate het voorwerp van sociaal overleg
2. ZELFSTANDIG GEPRESTEERDE ARBEID
- Geen machtsrelatie van ondergeschikte en bovengeschikte
- Typische vormen:
o Zelfstandigen (en hun helpers en helpsters: verwanten van de zelfstandigen
die meehelpen in de zaak; worden als beroepsactieven beschouwd, hoewel
hun vergoeding niet steeds duidelijk is)
NIET: schijnzelfstandigen
o Ondernemers
o Vrije beroepen
SCHIJNZELFSTANDIGEN: oefenen om fiscale redenen hun arbeid formeel uit onder het
statuut van zelfstandige, maar doen dit in de praktijk typisch in een ondergeschikte relatie
ten opzichte van een enkele werkgever
3. ANDERE SOORTEN (ZONDER PARTICIPATIE OP DE ARBEIDSMARKT)
PARTICIPATIE OP DE ARBEIDSMARKT: arbeidsprestaties tegenover dewelke de vorming van
(officiële) primaire inkomens staat
Onderstaande activiteiten voldoen aan de definitie van wat arbeid is, maar voldoen niet aan
bovenstaande definitie van participatie op de arbeidsmarkt, m.a.w. ze volstaan dus niet om
tot de beroepsbevolking gerekend te worden