Levensbeschouwing
Hoofdstuk 1: mensbeeld – wereldbeeld – godsbeeld
1.1. wat is levensbeschouwing?
- Schouwen: aandachtig kijken, stilstaan
- Levensbeschouwing: kijken nar het leven, in al zijn aspecten (mens en wereld)
- Vanuit de vraag: wat vinden we nu echt belangrijk, Wat maakt ons leven de moeite waard?
Wat geeft het leven zin? Hoe kunnen we gelukkige mensen worden?
- Gelukkig zijn= het gevoel hebben een zinvol leven te leiden
De vraag naar zingeving/ betekenisgeving
1.2. Levensbeschouwing – zingeving: wat maakt dat jouw leven zin
geeft?
4 Pijlers van een zinvol leven
1. Erbij horen: relaties met andere mensen
2. Een doel hebben: een doel nastreven dat iets bijdraagt tot de samenleving, het doen van iets
goeds. Probeer je talent te gebruiken zodat je andere mensen kunt helpen.
3. Verhalen vertellen: het begrijpen van onze ervaringen en onszelf via verhalen
4. Transcendentie ervaren: verbinding zoeken met iets wat groter is dan onszelf
- Zinculturen: Sommigen gaan verder dan deze 4 pijlers. Ze proberen deze bronnen van
zingeving toe te passen op school, op het werk, of in de buurt en ze hopen onze samenleving
daarmee te veranderen.
1.3. Op zoek naar de eigen levensbeschouwelijke positie
- Je eigen levensbeschouwelijke positie kan je voorstellen aan de hand van een symbool
1. Mensbeeld
- Mensbeeld of mensvisie: een opvatting over wie/ wat de mens is of zou moeten zijn. Elke
keer wanneer je iets zegt in de aard van ‘een mens is zus of zo’ of ‘een mens zou zus of zo
moeten zijn’ verwoord je een mensbeeld
- Voorbeeld dia 15:
Het jongetje zijn mensbeeld is: De mens is slecht.
Mensbeeld van de papa: De mens is goed. Het is niet allemaal slecht, met de bloemen en de
kaarsen gaan wij die geweren verslaan.
- Voorbeeld dia 19: de mens is de naaste van de andere.
2. Wereldbeeld
- Een wereldbeeld of maatschappijbeeld is de opvatting die een mens heeft over hoe de
wereld en/ of de samenleving is of zou moeten zijn. Telkens wanneer je zegt ‘de wereld is’…
of ‘de samenleving zou moeten zijn’ formuleer je een wereldbeeld.
3. Godsbeeld
, - Een godsbeeld beschrijft het beeld of de opvatting die een mens heeft over de religieuze
dimensie van het leven. Stellingnamen over het bestaan van God of uitspraken in de zin van
‘God is’ of ‘God zou moeten zijn’ drukken jouw godsbeeld uit.
Zie PowerPoint beelden voor extra oefeningen.
,Hoofdstuk 2: werken met doelen
2.1. Onderwijsnetten
1. Het officieel gesubsidieerd onderwijs en het onderwijs van de Vlaamse gemeenschap (GO!)
- Officieel onderwijs
- Leerplichtigen kiezen een levensbeschouwelijk vak
o Vb: anglicaans, islamitisch, ortohdoxe godsdienst, …
- Werken met het oude leerplan (RK- godsdienst)
o Er zijn alleen cultuurgebonden thema’s
o Geen levensbeschouwelijk, religieus of godsdienstig groeien als ontwikkelingsthema
2. Het vrij gesubsidieerd onderwijs
- Katholieke scholen, joodse en protestantse scholen
- Werken met Zill
- Cursus pagina 16: Dit zijn de componenten van het oude leerplan (vanbuiten!)
- Dit kwam erbij in het Zill leerplan:
Bevat ook ILC: interlevensbeschouwelijke dialoog
2.2. doelen opzoeken in het leerplan
- Er zijn twee soorten doelen:
o Leerplandoelen
o Lesdoelen
- Een levensbeschouwelijke activiteit doe je niet zomaar. Je wil een leerproces opbouwen
waarbij de leerlingen groeien in hun levensbeschouwelijke, religieuze of godsdienstige groei.
In je lessen geef je aan wat je wil bereiken met je les.
- Selectie en dosering:
o Het is belangrijk om je te focussen op een 3-tal doelen. De vraag is dan ook 'welke
doelen staan centraal' meer dan 'aan welke doelen werken we een beetje'?
o Om breed en gevarieerd te leren werken, kies je doelen uit de
verschillende ontwikkelthema’s telkens uit de generieke doelen. Je kan hierbij zowel
persoonsgebonden als cultuurgebonden te werk gaan.
2.3. Lesdoelen formuleren
- Een lesdoel bij levensbeschouwelijk leren maakt duidelijk op welke wijze leerlingen in een les
persoonlijke betekenis ontdekken, leren omgaan met verschillen en /of thuisraken in
Verhalen.
- Een lesdoel is ontwikkelingsgericht, vraaggericht en geeft aan op welke
manier leerlingen betekenis kunnen geven aan inhouden.
, Eigenschappen:
1. PROCESGERICHT:
het is goed om het concreet en specifiek te formuleren, zonder je vast te pinnen op de
uitkomst.
2. EEN ZOEKLICHT:
waar wil ik mijn licht laten op schijnen? Het is een houvast, een kader dat helpt om te
bepalen ‘waarom doe ik wat ik doe’; ‘wat wil ik hiermee bereiken in het kader van het
levensbeschouwelijk leren van de kinderen. Hoe zorg ik dat de leerlingen hun persoonlijke
levensbeschouwing ontwikkelen, leren omgaan met verschillen en thuisraken in Verhalen?
3. GESELECTEERD:
Je kiest een lesdoel dat je tijdens het ontwerp en de uitvoering voor ogen houdt. Elke stap
die je gaat zetten in je les: welk verhaal je vertelt, welke werkvorm je bedenkt, welke vragen
je gaat stellen, welke verwerkingsopdracht je geeft bij de afronding, moet je kunnen
verantwoorden vanuit en terugkoppelen naar je lesdoel(en).
Criteria om lesdoelen te formuleren (bepaalde doelen op het examen verbeteren of aanpassen)
1. Formuleer een ontwikkelingsdoel, waarbij het leerproces van de leerlingen, en niet een bron,
een verhaal of bepaalde inhoudelijke kennis centraal staat.
werkwoorden die hierbij helpen: leerlingen ontdekken, onderzoeken, verkennen, ervaren,
worden zich bewust, …
Vb: ’Leerlingen onderzoeken wat licht voor hen betekent’ i.p.v. ‘Leerlingen maken kennis met
lichtfeesten uit het hindoeïsme en het jodendom’
2. Benoem in je lesdoel wat je beoogt met het inbrengen van inhouden. Vertel wat je wil doen
met je verhaal of de aangebrachte kennis.
Vb: Leerlingen verkennen de betekenis van licht en lichtfeesten, aan de hand van lichtfeesten
uit het hindoeïsme en jodendom.
3. Formuleer je lesdoel vraaggericht en niet resultaatgericht
Vul niet op voorhand in wat ze kunnen ontdekken of waar ze zich bewust van moeten
worden. Laat ze zelf op zoek gaan naar betekenis.
Vb: Leerlingen worden zich bewust wat licht en het vieren van licht feesten voor ze kan
betekenen. IPV ‘Ze worden zich bewust dat het vieren van lichtfeesten belangrijk is.’.
4. Geef aan wat de levensbeschouwelijke dimensie van je les is.
Hier ga je op zoek naar de betekenis van een ervaring. Die gaat verder dan het sociaal-
emotionele waar de ervaring en het gevoel centraal staan.
Vb: soci-emo: Hoe voel je je als je teleurgesteld bent? Levensbeschouwelijke verdieping: Hoe
kun je omgaan met moeilijke dingen?
5. Zorg dat je lesdoel af te leiden is van de overkoepelende doelen van levensbeschouwelijk
leren.
Draagt je les bij aan het ontwikkelen van een persoonlijke levensbeschouwing (doel 1), aan
het omgaan met verschillen (doel 2) en/of het thuisgeraken in Verhalen (doel 3).