Ontwikkelingspsychopathologie
Hoofdstuk 1
1.1 ontwikkelingspsychopathologie
Ontwikkelingspsychopathologie= de wetenschappelijke discipline die onderzoekt hoe
psychische stoornissen ontstaan en zich ontwikkelen.
Dat is anders dan psychiatrie= medische discipline die zich bezighoudt met onderzoek,
diagnose en behandeling van psychische stoornissen. Er wordt veel gesproken over
psychische stoornissen, want die staan minder in verband met opnames in instellingen en
medicijnen, dan psychiatrische stoornissen. Kinderen met psychische aandoeningen hebben
op een aantal vlakken moeite om zich ‘normaal’ te gedragen, maar meesten hoeven niet
naar een kliniek of pillen te slikken. Normaal is gedrag dat volgens de NL-e normen, waarden
en verwachtingen niet te veel afwijkt van het gemiddelde. Normaal is dus tijd- en
plaatsgebonden.
Ieder gedragsmogelijkheden worden in de loop van zijn leven complexer. Bij het veranderen
en complexer worden van hun gedrag spelen niet alleen de actuele verwachtingen en eisen
een rol, maar ook vroegere ervaringen. Herinneringen beïnvloeden de waardering van
bepaalde invloeden, maar andersom beïnvloeden ervaringen ook weer herinneringen: is dus
een wisselwerking.
Ontwikkelingsopgaven wordt hier gebruikt om de ontwikkeling van kinderen en jongeren te
beschrijven. Als een kind die vaardigheden niet heeft ontwikkeld, kan dit tot problemen
leiden. Het adequaat volbrengen van deze opgaven draagt bij aan de psychische gezondheid.
De oorzaak van psychopathologie ligt niet per se in het verleden.
Als je kijkt naar ontwikkeling, zeg je ook niet dat iemand afwijkend gedrag of een psychische
stoornis wel of niet heeft, maar dat je er in wisselende mate en onder verschillende
omstandigheden meer of minder last van hebt. Of we gedrag normaal of wenselijk vinden,
hangt dus samen met de ontwikkelingsopgaven die een kind op een bepaalde leeftijd heeft.
Verschillende factoren beïnvloeden op verschillende momenten zowel het ontstaan als het
beloop van het gedrag, gaat om:
- Kindgebonden factoren, zoals sekse, intelligentie
- Ouder- en gezinsgebonden factoren, zoals inkomen, gezondheid
- Maatschappij- en omgevingsgebonden factoren, welvaart, onderwijs, normen en
waarden.
Alles heeft invloed, maar niet heeft alles op iedereen invloed en niet bij iedereen is die
invloed even groot. Vaak gaat het om de wanneer vraag, hoe erg, mate van steun en de
vaardigheden om met hun aandoening om te gaan.
1.2 opbouw van het boek
Classificeren= herkennen en onderscheiden. Diagnosticeren= verklaren van het ontstaan van
psychische stoornissen. Erfelijke voorbereiding van gedrag= de manier waarop iemands
erfelijke aanleg onder invloed van omgevingsfactoren tot uitdrukking komt. Prenatale
programmering= alle processen tijdens de zwangerschap die de psychische en lichamelijke
mogelijkheden van het kind kunnen beïnvloeden. Psychische problemen= problemen die
geen stoornissen zijn, maar wel zorgen voor lijden bij het kind en opvoedingsvragen bij
,ouders. Differentiaaldiagnose= op welke stoornissen lijkt ze? Comorbiditeit= met welke
stoornis gaat de betreffende stoornis samen? De prevalentie= hoe vaak komt ze voor?
Een risicofactor heeft een negatieve invloed op ontwikkeling van een kind en vergroot de
kans op een stoornis. Een beschermende factor doet in een riskante situatie dit negatieve
effect (gedeeltelijk) teniet. Deze factoren beïnvloeden elkaar wederzijds en spelen in elke
fase van het leven een rol. Hun invloed wisselt, ligt eraan welke fase. Inventarisatie van
beide factoren is belangrijk voor preventie. Dan kan namelijk geprobeerd worden de invloed
van bepaalde risicofactoren te verkleinen. Deze factoren kunnen op biologisch niveau liggen-
zoals genetische aanleg- en in de omgeving. Ook deze factoren wisselen elkaar af. Bij een
genetische risicofactor leidt dat niet automatisch tot problematisch gedrag: hangt ervan af
of er risicofactoren zijn in de omgeving die dat problematische gedrag uitlokken. Psychische
stoornissen met een grote genetische component, geldt dat beschermende factoren in de
omgeving er vaak voor kunnen zorgen dat de negatieve effecten van deze aandoeningen
kunnen worden beperkt of dat de aandoening niet erger wordt.
Bij de ontwikkelingspathologie wordt nadruk gelegd op vroegtijdig herkennen van
risicofactoren, proberen problemen en stoornissen te voorkomen.
Hoofdstuk 2
2.1
Classificatiesystemen worden gebruikt om gedragingen van kinderen te beschrijven, van
elkaar te onderscheiden en in te delen in verschillende categorieën. Deze categorieën
kunnen dan weer verbonden worden met psychische stoornissen. Als het kind dan is
gediagnosticeerd, is de vraag hoe de stoornis is ontstaan.
De andere vraag is hoeveel kinderen een stoornis hebben, epidemiologisch onderzoek
probeert daarop een antwoord te vinden. Onderzoek naar het voorkomen en verspreiding
van psychische en lichamelijke ziekten onder de bevolking. Zij proberen ook samenhang te
vinden tussen het voorkomen van een stoornis en specifieke factoren, bijv.
gedrag/ervaringen.
Onderzoek naar de oorzaken van een stoornis is veel ingewikkelder> zoveel factoren die
invloed hebben. De problemen kunnen wel in kaart worden gebracht en onderzocht worden
hoe een kind zo goed mogelijk kan omgaan met de gedragssymptomen van de stoornis.
Classificeren= het in kaart brengen van mogelijk problematisch gedrag. Diagnosticeren= het
proberen te begrijpen en te verklaren van het gedrag. Dit doen gespecialiseerde
professionals. Andere hulpverleners/leerkrachten worden hierbij betrokken. Zij kunnen de
informatie geven die waardevol is voor degene die de diagnose stelt.
2.2 Definitie van classificatie
Classificatie is een persoon/voorwerp/situatie herkennen, er een naam aangeven en indelen
in een categorie. Gaat bij ontw. Om kenmerken van iemands gedrag/ belevingen.
Classificeren en interpreteren zijn twee kanten van dezelfde medaille. Interpreteren is
cultuurgebonden. Wetenschappelijk speelt altijd een grote rol, maar als het om mensen
gaat, komen daar culturele normen en persoonlijke opvattingen bij kijken. Ontw. heeft als
doel afwijkend gedrag in kaart te brengen: psychische stoornissen worden herkend, van
elkaar onderscheiden en ingedeeld. Hierbij kun je dus ook overeenkomsten signaleren. Met
zo’n systeem kunnen hulpverleners beter begrijpen wat er met een kind aan de hand is en
,hoe het kunnen helpen. Psychische aandoeningen zijn lastig te bestrijden, want (1) geen
duidelijke oorzaken, en (2) culturele en persoonlijke opvattingen een grote rol spelen bij de
beoordeling van gedrag. Er wordt onderscheid gemaakt in grote groepen stoornissen, zoals
gedragsstoornissen, psychotische stoornissen en angststoornissen> subgroepen
onderscheiden. De ontw. kennis is altijd gebaseerd op onderzoek onder groepen mensen,
dus niet een-op-een vertalen naar 1 kind. Je moet daarvoor preciezer kijken.
De DSM-5 is een omvangrijk classificatiesysteem voor psychische stoornissen, dat kan helpen
bij het stellen van diagnoses. Dus geen diagnostisch handboek. Emil is de grondlegger. Eerste
vooral lichamelijk georiënteerd en voor ernstige stoornissen. Daarna kwamen er vooral
psychoanalytische theorieën, met ook minder ernstige stoornissen. 1980-DSM-3, toen pas
gingen ze uit van waarneembare kenmerken van gedrag. Gebruikten wereldwijd ook
dezelfde criteria> ontstond gemeenschappelijke taal> vergrootte onderlinge
betrouwbaarheid. 2013-DSM-5 is gebaseerd op afspraken die specialisten maken voor elke
groep stoornissen.
Eerste stap is het af te spreken welke symptomen die stoornis kenmerken. Dat is wat er in
DSM gebeurt. Gaat dan om observeerbaar gedrag. Symptomen beschrijven de stoornis: geen
verklaring! Behalve de soort symptomen beschrijft de DSM ook welk aantal symptomen in
welke mate en gedurende welke termijn aanwezig moet zijn wil er sprake zijn van een
stoornis. Er zijn vaak ook meerdere symptomen dus de ene depressie is de andere niet.
Vuistregel geldt wel, hoe meer symptomen iemand heeft, hoe ernstiger hij eraan toe is.
Ook moeten de symptomen al vanaf een bepaald moment aanwezig zijn. Verschilt per
stoornis. Ook is de termijn van belang, hoelang de symptomen aanhouden. Ten slotte is het
erg belangrijk is welke mate de stoornis iemands functioneren negatief beïnvloedt, en een
last is voor hemzelf en/of zijn omgeving.
De indeling van categorieën suggereert dat stoornissen haarscherp van elkaar zijn te
onderscheiden, dat is niet zo. Alle stoornissen delen symptomen met elkaar. Je kan ergens
ook meer of minder aan lijden> mogelijkheid te specificeren of een stoornis licht, matig of
ernstig is. Vuistregel: hoe meer en hoe ernstiger de symptomen, hoe ernstiger de stoornis.
Kan zijn dat kinderen wel lijden aan angststoornis, maar niet die symptomen hebben, en
andersom.
In de DSM-5 geen aparte categorie voor stoornissen die vooral bij kinderen en adolescenten
voorkomen. Sluit aan bij de ontw. Dat stoornissen vaak levenslang zijn, en niet opeens
verdwijnen als een kind volwassen wordt. Wel kunnen stoornissen afhankelijk van iemands
leeftijd anders tot uiting komen.
Comorbiditeit= dat men meer dan 1 stoornis tegelijk heeft. Hulpverlener moet dan alsnog
beschrijven wat hij ziet. Juist kinderen kunnen gelijktijdig verschillende kenmerken van
stoornissen hebben. Andere verklaring is dat er steeds verfijndere classificatiesystemen
worden gemaakt: ze delen gedrag steeds verder in op specifieke onderdelen waaraan ze een
begrip koppelen. Stoornissen kunnen dan gaan stapelen, terwijl gedrag hetzelfde is
gebleven. Psychische stoornissen komen niet alleen vaak tegelijk voor, maar gaan vaak ook
samen met lichamelijke klachten. Vooral bij meisjes. Het ouderwetse onderscheid tussen
lichaam en geest moeten we daarom ook loslaten.
, Er is 1 groot kritiekpunt van de DSM: houdt volstrekt onvoldoende rekening met de
ontwikkelingscontext waarin een stoornis is ontstaan. De kenmerken kunnen veranderen als
een kind ouder wordt en kunnen anders zijn voor jongens en meisjes. Zero to Three is
speciaal ontwikkeld om het gebrek aan aandacht voor de ontwikkeling van kinderen tot 3
jaar te compenseren. DSM houdt daarnaast te weinig rekening met de culturele context.
De DSM-5 bevat zowel categoriale als dimensionale indelingen. Categorale indelingen gaat
men uit van wel of niet: symptomen zijn wel of niet voldoende aanwezig. Dimensionele
indeling gaat het om de mate van ernst: die is afhankelijk van de ernst van de symptomen en
de hoeveelheid symptomen. Symptomen zijn dat beetje, middel of veel aanwezig> stoornis
licht, matig of ernstig. Bij psychisch functioneren wordt de norm gedefinieerd aan de hand
van een percentielscore. Score van het kind boven het 90e percentiel, betekent dat bij 100
vergelijkbare kinderen tien een even grote score behaalden en 90 niet. Meest gebruikte
dimensionale vragenlijst is de CBCL.
Bij psychiaters, DSM populair. Bij psychologen de CBCL. Deze heeft een aantal voordelen,
sluit beter aan bij de ontw. Ideeën, omdat de dimensionele aanpak de door de tijd
veranderende psychische problematiek van kinderen beter in kaart kan brengen. CBCL gaat
er ook vanuit dat er geen harde criteria bestaan voor psychische stoornissen. Ook kunnen
betrokkenen/cliënt zelf hun opvatting geven. Nadelen van CBCL, de mondiale verspreiding is
veel lager. Moeilijker op te sporen van een zeldzaam stoornis met 1 symptoom.
2.3 diagnostiek
Het gaat hier om 3 ‘waarom-vragen’:
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over het kind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven
bestaan?
Diagnose is een aanzet om te kunnen verklaren en begrijpen wat hulpverleners zien bij een
kind. Classificatie kan een eerste aanzet geven voor behandeling. Een diagnose is nodig om
op een kind toegespitste hulpverlening te geven. Hulpverlener vraagt wat er aan de hand is>
problemen classificeren> stelt de 3 vragen. Als hulpverlener op grond van combinatie van
gedragskenmerken een stoornis vaststelt, noem je dat een diagnose.
Het vaststellen van invloeden van het gezin en de ouders op de problemen van het kind is
heel belangrijk. Hun ontwikkeling wordt in hoge mate beïnvloed door het functioneren van
het gezin en de ouders. Wordt hierbinnen veel gebruik gemaakt van systeemtheoretisch
denken. Met name tijdens de vroege adolescentie (11-13) is kans op psychische problemen
groter. Ze maken snelle veranderingen door> meer conflicten in het gezin + grotere
emotionele afstand tussen ouders en kinderen.
2.4 diagnostische methoden en instrumenten
1. Diagnostische gesprek, belangrijkste instrument. 3 dingen: luisteren, vragen stellen
en observeren. Hoe hoger de mate van empathie, acceptatie en zelfkennis, hoe beter
de hulpvrager zich begrepen voelt en hoe meer hij vertelt- hoe beter hij geholpen
kan worden. Luisteren is nodig om te horen hoe het probleem wordt ervaren, betrek
ook het kind hierbij. Vragen stellen preciseert het probleem. Observeren kan een
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper anneroosdekorte. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,59. Je zit daarna nergens aan vast.