Inhoudsopgave: Week 1: Hoorcollege 1
1.1 Stoornis en delict: hoofdstuk 2
1.2 Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 1, 2-2.5 en 3
Hoorcollege 2
2.1 Stoornis en delict: hoofdstuk 1 en 2 (staat bij hoorcollege 1)
Week 2: Hoorcollege 3
3.1 Stoornis en delict: hoofdstuk 7
3.2 Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 11
Hoorcollege 4
4.1 Stoornis en delict: hoofdstuk 4
4.2 Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 13.3
Week 3: Hoorcollege 5
5.1: Stoornis en delict: hoofdstuk 8, 9
5.2: Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 4.1-4.2, 4.4 en 5 en 7.1-7.3
Week 4: Hoorcollege 6
6.1: Stoornis en delict: hoofdstuk 5, 6
6.2: Psychiatrie een inleiding hoofdstuk: 13.1, 13,2 en 13.6
Hoorcollege 7
7.1: Stoornis en delict: hoofdstuk 12
7.2: Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 14
Week 5: Hoorcollege 8
8.1: Stoornis en delict: hoofdstuk 13
8.2 Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 12.1-12.8
Hoorcollege 9
9.1: Stoornis en delict: hoofdstuk 11
9.2: Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 8
Week 6: Hoorcollege 10
10.1: Stoornis en delict: hoofdstuk 14
10.2: Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 10
Hoorcollege 11
11.1: I. Merzagora, A. Amadasi, A. Blandino & G. Travaini, ‘The expert and the
foreigner: Re ections of forensic transcultural psychopathology on a total of 86
reports by experts on criminal liability’, International Journal of Law and
Psychiatry, 2018(57), p. 24-30.
11.2: D.J. Vinkers, M. Barendregt, E. de Beurs, H.W. Hoek & T. Rinne, ‘Etnische
verschillen tussen Pro Justitia gerapporteerde verdachten’, Tijdschrift voor
Psychiatrie, 2011(53)-11, p. 801-811.
Week 7: Hoorcollege 12
12.1: Stoornis en delict: hoofdstuk 10
12.2: Psychiatrie een inleiding: hoofdstuk 12.9
fl
,Week 1 (HC1) Stoornis en delict hoofdstuk 2: het deskundig onderzoek
Het PJ-rapport heeft tot doel de opdrachtgever te informeren over de persoon van de verdachte.
Hierbij gaat het om de vraag of er bij de verdachte sprake is van een stoornis en of deze stoornis
een rol heeft gespeeld in het tenlastegelegde. Een ander kernelement is het risicomanagement:
wat kan er zelf gezegd worden over de kans op herhaling en is er sprake van gevaar, voor de
persoon zelf, voor anderen of voor goederen. Ten slotte wordt de deskundige gevraagd aan te
geven of een gedragsdeskundige interventie geïndiceerd is en zo ja, welk juridisch kader daarvoor
het meest geschikt is. Er zijn verschillende varianten van een PJ-rapportage. Klinische
onderzoeken zijn het uitgebreidst: bij deze onderzoeken zijn zowel een psychiater als een
psycholoog betrokken naast een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider, die
rapporteren aan de gedragsdeskundigen, die dat weer meewegen in diagnostiek en advisering.
Ook in ambulante onderzoeken kan een forensisch milieuonderzoeker benoemd worden. Er wordt
dan gesproken van een triple-onderzoek door psychiater, psycholoog en milieuonderzoeker. De
meeste rapporten worden monodisciplinair of multidisciplinair (psychiater en psycholoog)
gemaakt.
De vraag naar diagnostiek is de eerste vraag aan de deskundige in de PJ-rapportage. De
diagnose brengt een objectiverende gerichtheid in het onderzoek. Het is belangrijk dat de
deskundige rekening houdt met andere factoren dan in de gezondheidszorg, zoals procespositie
en weigering om mee te werken. Een ander zeer belangrijk verschil met de objectiverende
diagnostiek in de ggz is dat de forensisch deskundige ook altijd naar het verleden kijkt, naar de
gezondheidstoestand ten tijde van het plegen van het delict. In de diagnose moet er aandacht zijn
voor de symptomen in hun samenhang, alsook voor andere oorzaken, zoals lichamelijke en
sociale oorzaken, en voor de persoonlijkheid van de verdachte. Hiervoor wordt alleen de DSM
gebruikt.
Hierna vraagt de opdrachtgever de deskundige om uitspraken te doen over de invloed van de
stoornis op het delict. De eerste vraag is die van gelijktijdigheid: was de psychische stoornis
aanwezig bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde? De tweede vraag betreft of er sprake
is van doorwerking en of er reden is om het tenlastegelegde niet of verminderd toe te rekenen aan
de verdachte. Als er sprake is geweest van invloed op de gedragskeuzemogelijkheden wordt wel
gesproken van een ‘betekenisverband’. Niet al het gedrag van een verdachte is te vatten in
termen van een psychische stoornis en leidt daarmee tot een vermindering van het toerekenen.
Andere factoren spelen ook vaak een rol. Tegenwoordig wordt in drie gradaties geadviseerd over
toerekenen:
- Er is geen psychische stoornis (advies: toerekenen)
- Er is een psychische stoornis die het tenlastegelegde heeft veroorzaakt (advies: niet
toerekenen)
- Er is een psychische stoornis die weliswaar invloed uitoefende op het tenlastegelegde, maar
daar niet als enige factor toe heeft geleid (advies: gedeeltelijk niet toerekenen).
Om de rechter te kunnen adviseren wat er binnen het strafrecht zou moeten gebeuren met een
verdachte om recidive te voorkomen, is een goede risicoanalyse essentieel. Van de rapporteur
wordt gevraagd om risicofactoren en criminogene behoeften te benoemen en te personaliseren.
Een interventie kan leiden tot vermindering van recidive (herhaling van crimineel gedrag) als is
voldaan aan het risicobeginsel, het behoeftebeginsel en het responsiviteitsbeginsel: de interventie
moet de benodigde duur en intensiteit hebben om het risico te verminderen, moet gericht zijn op
de dynamische criminogene factoren die bij betrokkene een rol spelen en moet aansluiten bij
diens motivatie en mogelijkheden.
Nu wordt er gevraagd of de rapporteur een advies wil geven voor een behandeling in een
strafrechtelijk kader. De rechter kan bij de veroordeling bepalen dat de gevangenisstraf
gedeeltelijk niet ten uitvoer wordt gelegd als de betrokkene zich aan de gestelde voorwaarde(n)
houdt. De algemene voorwaarde is dat er niet een nieuw delict gepleegd wordt en bijzondere
voorwaarden worden per casus ingevuld. Als de verdachte zich niet houdt aan de voorwaarden,
zal het voorwaardelijke deel van de straf worden uitgevoerd. De tbs-maatregel wordt alleen
opgelegd als er geen andere mogelijkheid is om de maatschappij te beveiligen tegen het gevaar
dat van de veroordeelde uitgaat. Rapporteurs kunnen komen tot advisering van een tbs-maatregel
als er sprake is van een psychische stoornis en een verband met het tenlastegelegde, alsmede
van gevaar op herhaling in de toekomst. De rapporteur kan de rechter ook adviseren de
, mogelijkheid te (laten) onderzoeken tot afgifte van een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3
Wfz. Dit voor de afgifte van een zorgmachtiging op grond van de Wvggz, dan wel een rechterlijke
machtiging tot opname en verblijf op grond van de Wzd.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) is een toezichstkader, van
toepassing op veroordeelden die de tbs-maatregel opgelegd hebben gekregen en op
veroordeelden die tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn veroordeeld voor een
geweld- of zedendelict waarop een gevangenisstraf staat van vier jaar of meer. Als de PJ-
rapporteur een ambulante behandeling adviseert, dan is de reclassering de indicatiesteller. Bij een
klinische behandeling is dat de werkeenheid Indicatiestelling Forensische Zorg (IFZ) van het NIFP.
De indicatiestelling vindt plaats op een onafhankelijke en objectieve wijze.
Week 1 (HC1) Psychiatrie een inleiding hoofdstuk 1: introductie
Psychopathologie is het deelgebied van psychiatrie en de klinische psychologie dat zich
bezighoudt met diverse vormen van afwijkende emoties, gedachten en gedrag, de oorzaken
daarvan en de behandelmogelijkheden. Een psychische stoornis is het geheel van afwijkende
emoties, gedachten of gedragspatronen dat wordt gekenmerkt door onder andere een storing in
het functioneren, en (persoonlijk) lijden. Criteria voor afwijkend gedrag: (1) uitzonderlijk, (2) sociaal
afwijkend, (3) foute (zintuigelijke) perceptie of interpretatie van de realiteit, (4) emotioneel lijden, (5)
ongepast of contraproductief gedrag (onbevredigend of beperkend) gedrag, (6) gevaar.
Tegenwoordig ligt bij afwijkend gedrag de nadruk op de eigen kracht en het empoweren van
mensen. Patiënten krijgen een eigen actieve rol in hun eigen herstel en maatschappelijke
participatie, is een veelvoorkomende aanpak en er is veel aandacht voor onderwerpen als taboes
en destigmatisering. Een andere belangrijke ontwikkeling is de evidence-based medicine.
Week 1 (HC1) Psychiatrie een inleiding hoofdstuk 2: visie op afwijkend gedrag en
behandelmethoden
Het biologisch perspectief: Het functioneren van het zenuwstelsel blijkt een rol te spelen in de
ontwikkeling van afwijkend gedrag.
Centrale zenuwstelsel: wordt gevormd door de hersenen en het ruggenmerg. Het onderste deel
van de hersenen bestaat uit de: medulla: rol in essentiële functies zoals hartslag, ademhaling.
Pons: geeft informatie door over bewegingen en de stand van het lichaam. Cerebellum: speelt een
rol in het evenwichtsgevoel en de motoriek. Het reticulaire activeringssysteem (RAS) speelt een
essentiële rol in slaap, aandacht en activering. Belangrijke gebieden in de voorhersenen zijn de:
- Thalamus: stuurt sensorische informatie naar hogere hersengebieden
- Hypothalamus: speelt een rol in de regulatie van lichaamstemperatuur, concentratie van
vloeisto en, opslag hiervan, en motivatie en emotie
- Limbische systeem: speelt een rol in herinneren en in de regulatie van meer basale drijfveren
die te maken hebben met honger, dorst en agressie
- Basale ganglia: spelen een rol in de coördinatie van beweging en houding
- Cerebrum: bestaat uit diverse hersenkwabben die elk hun eigen functie hebben. Elke
hersenhelft bestaat uit vier kwabben:
- Occipitaalkwab: vooral te maken met zien
- Temporaalkwab: verwerking van geluiden of auditieve stimuli
- Pariëtale kwab: verwerken van sensaties op het gebied van tast, temperatuur en pijn. Het
sensorische gebied van de pariëtaal kwab ontvangt informatie van de huidsensoren
- Frontaalkwab: beheersing van spierresponsen.
ff
, Perifere zenuwstelsel: bestaat uit de zenuwen die (a) sensorische boodschappen ontvangen en
naar de hersenen en het ruggenmerg verzenden, en (b) de zenuwen die boodschappen vanuit de
hersenen of het ruggenmerg verzenden naar de spieren en naar de klieren. Zonder het perifere
zenuwstelsel kunnen we de wereld niet waarnemen, noch erop reageren.
- Somatische zenuwstelsel: verzendt informatie over wat we zien, horen en ruiken, over onze
lichaamstemperatuur en lichaamspositie naar de hersenen.
- Autonome zenuwstelsel (AZS): betrokken bij onze emotionele reacties.
- Sympathische zenuwstelsel: betrokken bij processen die de hulpbronnen van het lichaam
mobiliseren in tijden van fysieke uitputting of stress
- Parasympatische zenuwstelsel: als we ons ontspannen zorgt het parasympatische
zenuwstelsel ervoor dat onze hartslag weer vertraagt.
Conclusies over genen
1. Genen schrijven geen gedragsmatige eigenschappen voor
2. Genetische factoren scheppen een aanleg of waarschijnlijkheid, maar geen zekerheid dat
bepaald gedrag of een bepaalde stoornis zichzelf ontwikkelen
3. Multigenetische determinisme (altijd meerdere genen betrokken bij psychopathologie)
4. Interactie tussen genetische factoren en omgevingsinvloeden bepaalt hoe onze
persoonlijkheid eruitziet en hoe gevoelig we zijn voor bepaalde psychische stoornissen
Het psychologische perspectief: psychoanalytische theorie: Freuds theoretische model waarin
gezegd wordt dat psychische problemen worden aangestuurd door onbewuste motieven en
con icten, die zijn terug te voeren op de kindertijd. Het gaat om de omzetting van een onbewust
psychologisch con ict in een lichamelijk probleem. Het bewuste deel van de geest is ons besef
van het hier en nu. Het voorbewuste deel bestaat uit herinneringen waarvan we ons niet bewust
zijn, maar die opgeroepen worden door onze aandacht erop te richten. Het onbewuste deel van
de geest bevat onze fundamentele biologische impulsen of driften.
Ander psychodynamische perspectieven:
- Carl Jung: mensen hebben naast een persoonlijk onbewuste (opslagplaats voor onderdrukte
emoties en impulsen) ook een collectief onbewuste, dat we van onze ouders hebben geërfd.
Het collectieve onbewuste bevat primitieve beelden, of archetypen. Deze archetypen
vertegenwoordigen universele menselijke ervaringen, zoals de moeder guur, de held, de
schaduw, enzovoort. Zijn hetzelfde voor iedereen.
- Heinz Hartmann: grondleggers van de egopsychologie, die stelt dat het ego een eigen energie
en eigen motieven heeft. Is niet slechts het onderdrukken van seksuele driften, maar een
bewuste keuze.
- Margaret Mahler: objectrelatie-theorie legt de nadruk op de invloeden van geïnternaliseerde
representaties van de persoonlijkheden van de ouders en andere mensen aan wie het kind zich
heeft gehecht. (Wat het kind mee neemt vanuit zijn vroege jeugd)
- John Bowlby: hechtingstheorie= de interactie tussen het kind en omgeving is bepalend voor de
wijze waarop een kind zich emotioneel en cognitief vormt.
Leermodellen: Behaviorisme: objectieve psychologie, legt de nadruk op waarneembaar gedrag.
Vanuit het leerperspectief is afwijkend gedrag het gevolg van het verwerven (of leren) van verkeerd
gedrag. Denk hierbij aan klassieke conditionering (aanleren door Pavlov) en operante
conditionering (stra en en belonen door Skinner).
De sociaal cognitieve leertheorie benadrukt de rol van denken en leren door observatie (modelling)
in de vorming van menselijk gedrag. Mensen hebben invloed op hun omgeving en ook andersom.
Factoren in de persoon, zoals verwachtingen, ook meegenomen moeten worden in de verklaring
van menselijk gedrag.
Humanistische modellen: de nadruk ligt op de goedheid van de mens en de persoonlijke vrijheid
van individuen om bewuste keuzes te maken. Carl Rogers en Abraham Maslow geloofden dat
mensen een aangeboren neiging hebben tot zelfactualisatie, een streven om alles te worden
waartoe een persoon in staat is. Volgens de humanisten kunnen we mensen die afwijkend gedrag
vertonen pas begrijpen als we weten welke barrières ze tegenkomen in hun streven naar
zelfactualisatie. Rogers stelde dat afwijkend gedrag het gevolg is van een verstoord concept van
het zelf. Ouders kunnen hun kinderen helpen om een positief zelfconcept te ontwikkelen door ze
fl
flff fi
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper indyborgers. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,96. Je zit daarna nergens aan vast.