Oplossing examenvragen ondernemingsfiscaliteit - vennootschapsbelasting
INLEIDING
1. Wat is een KMO-vennootschap en waarvoor is dit relevant in het kader van de
vennootschapsbelasting?
Er zijn in de vennootschapsbelasting een pak regels waar er een onderscheid wordt
gemaakt tussen gewone vennootschappen en KMO-vennootschappen. De Belgische
wetgever wilde fiscaal gunstigere tarieven hebben voor KMO-vennootschappen. Er
werd een merkwaardige definitie ingeschreven bij de hervorming van de
vennootschapsbelasting in 2002, zo waren er gunstigere tarieven voor
vennootschappen die minder dan € 322 000 winst hadden gemaakt. Dit is door het
GwH als discriminatoir bevonden. Hierna werden de het begrip KMO-vennootschap
verankerd in art. 15 W.Venn.
De fiscale wetgever stond echter niet achter §7 en §8. §6 zegt dat om te oordelen of
een vennootschap al dan niet een KMO is, moet er geconsolideerd worden.
Geconsolideerd betekent dat er in functie van de groep moet worden gekeken of de
voorwaarden van §1 worden overschreden. Als de grenzen in hoofde van de groep
worden overschreden, dan is het geen KMO-vennootschap. §7 zegt dat §6 alleen maar
geldt voor de moedervennootschappen. De fiscale wetgever was er niet mee akkoord,
want voor hun begrip van KMO-vennootschap moet er wel op geconsolideerde basis
worden gekeken, ongeacht of dat het nu de moeder betreft of een zustervennootschap.
Bijgevolg werd alle wetgeving aangepast om te kunnen zeggen dat een KMO-
vennootschap valt onder de term van art. 15, §1-6 W.Venn. Dit om duidelijk te maken
dat §7 niet van toepassing is voor het begrip KMO-vennootschap voor de
vennootschapsbelasting. §8 bepaalt dat de koning de bedragen kan wijzigen. Ook dit is
niet van toepassing op fiscaal vlak, omwille van het legaliteitsbeginsel.
Het is van belang voor afschrijvingen, in die zin dat bepaalde regels m.b.t.
afschrijvingen niet gelden voor KMO’s. KMO’s zulllen meer mogelijkheden
hebbenop het vlak van afschrijven (art. 196, §2-4 WIB). Echter zijn er wijzigingen op
dit vlak door de hervorming van de vennootschapsbelasting (vb. prorateren moest
vroeger niet voor KMO’s). Ook voor de investeringsaftrek (art. 194quater WIB).
Ook deze zal verdwijnen bij de hervorming. KMO’s konden een deel van hun winst in
een reserve steken, die dan niet werd belast. Maar een KMO moest er dan wel binnen
de 3 jaar investeringen mee doen. Investeringsaftrek voor investeringen in
beveiliging (art. 201, §1-3 WIB) geldt alleen voor KMO’s en niet voor gewone
vennootschappen.
Er zijn nog aantal zaken waar er een aparte definitie is van een KMO-vennootschap.
Bijkomend laaggeschoold personeel waar een fiscale gunstregeling was, daar werd de
definitie van KMO omschreven als minder dan 11 werknemers op 31/12/97 of een
later startjaar. Dat is een eigen definitie van KMO, maar dit is iets dat zal verdwijnen
in het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting. En ook wat betreft de
vrijstelling voor doorstorting van de bedrijfsvoorheffing en voor de
microvennootschappen is er een eigen definitie van wat er onder een KMO-
vennootschap moet worden verstaan. Er zijn dus weldegelijk bepalingen waar de
fiscale regeling gaat afwijken, wanneer het KMO-vennootschappen betreft.
1
, 2. Hoe gebeurt de temporele werking van de vennootschapsbelasting?
Het legaliteitsbeginsel als grondwettelijk beginsel (art. 170 Gw.) is ook van toepassing
op de vennootschapsbelasting. Ook vennootschapsbelastingen zullen enkel door de
wetgever belastbaar kunnen worden gesteld. Wanneer de wetgever het niet belastbaar
heeft gesteld, is het belastingvrij. De wetgeving moet hierbij strikt geïnterpreteerd
worden, maar het betreft geen letterlijke of restrictieve interpretatie.
In de Grondwet staat niets omtrent een verbod van de retroactieve inwerkingtreding
van (fiscale) wetten. Art. 2 BW stelt wel dat wetten enkel voor de toekomst kunnen
beschikken. Maar de wetgever kan van dit principe gemakkelijk afwijken, hetzij
uitdrukkelijk, hetzij onrechtstreeks via een interpretatieve wet. Daarnaast staat in art.
108 Wet van 4 augustus 1986 dat ter uitvoering van de belastingwetten genomen
besluiten alleen voor het toekomende kunnen beschikken, tenzij de wet anders
beschikt.
In tegenstelling tot in de klassieke leer volgens dewelke een rechter nieuwe wetten op
het verleden moet toepassen indien zulks uitdrukkelijk of stilzwijgend de bedoeling is
geweest van de wetgever, lijkt men meer recent een zekere grondwettelijke waarde toe
te schrijven aan de beginselen van rechtszekerheid en niet-terugwerkende kracht, als
onderdelen van het beginsel van een rechtstaat, besloten in een geheel van
grondwettelijke bepalingen.
Volgens het GwH kan de terugwerkende kracht van wetsbepalingen enkel
verantwoord worden op grond van bijzondere omstandigheden, nl. wanneer zij
onontbeerlijk is voor de goede werking of de continuïteit van de openbare dienst.
Wordt het rechtszekerheidbeginsel gezien in samenhang met het grondwettelijk
(fiscaal) gelijkheidsbeginsel, dan kan het GwH inderdaad de retroactieve werking en
meer algemeen de temporele werking van fiscale wetten beoordelen, zeker in de mate
voor de temporele werking geen objectieve en redelijke verantwoording bestaat en de
betrokken maatregel niet evenredig is met het nagestreefde doel.
Hiermee samenhangend is de fiscale neutraliteit van het boekhoudrecht. Het is zo dat
de wijziging van het boekhoudrecht niet automatisch kan doorwerken naar de
bestaande fiscale wetgeving. Wie bepaalt de boekhoudregels? Commissie
boekhoudkundige normen = KB. Als deze de fiscale regels konden aanpassen, zou dit
in strijd zijn met het fiscaal legaliteitsbeginsel.
3. Wat is het belang van waarderingsregels in de Venn.B., wat zijn ze?
De waarderingsregels zijn van enorm belang, wat betreft de toepassing van de
vennootschapsbelasting. Dit hangt vast aan de primauteit van het boekhoudrecht. Deze
moeten toelaten dat de boekhouding een correct beeld vormt van de vennootschap. Het
is van enorm belang om te bepalen wat belastbaar is. Daarnaast hebben deze
belangrijke fiscale gevolgen.
1. De boekhouding moet een getrouw beeld geven (art. 24 KB W.Venn.) van het
vermogen, de financiële toestand en het resultaat van de vennootschap. Een
correct beeld gaat moeten verschaffen van de vennootschap. Eén van de
discussiepunten was de relatie tussen het getrouw beeld en de waardering tegen
historische kostprijs. Voorbeeld: Een vennootschap krijgt een pak aandelen
2
, tegen een veel goedkopere prijs dan de normale marktwaarden. Hoe moet dit
worden ingeschreven in de boekhouding? Er was hier discussie over. Er waren
twee benaderingswijze, m.n. getrouw beeld, wat betekent al hetgeen in uw
vennootschap komt moet tegen de correcte waarden worden ingeboekt en de
historische kostprijs (gewoon tegen de lage marktprijs en later gaan
herwaarderen).
2. Het boekhouden gebeurt o.b.v. het accrual basis (art. 33 KB W.Venn.). Dit
betekent dat alle inkomsten en lasten i.v.m. een bepaald boekjaar moeten in dat
boekjaar worden geboekt. Het is m.a.w. o.b.v. de factuurdatum. Dit in
tegenstelling tot de boeking op kasbasis, waarop het ogenblik van de effectieve
betaling of inning wordt geboekt.
3. Het matching-beginsel (art. 33 KB W.Venn.) betekent dat de kosten en de
corresponderende opbrengsten moeten tezelfdertijd worden geboekt. Het gaat
niet om alle kosten nu te gaan opnemen en later pas de opbrengsten. Dit zou
voor een vertekend beeld zorgen, en zou in strijd zijn met het matching-
beginsel en het getrouw beeld.
4. Het voorzichtigheidsbeginsel (art. 13 en 19 KB 8 oktober 1976) betekent dat
de kosten zo snel mogelijk moeten worden ingevoerd en dat de inkomsten best
worden ingeboekt op het moment dat de vennootschap zeker is dat deze die
gaat krijgen. M.a.w. boekhouden zodat de winsten niet worden overschat en de
lasten niet worden onderschat.
5. Het continuïteitsbeginsel houdt in dat er moet worden uitgegaan van een
vennootschap in going concern (art. 28 KB W.Venn.). Voorbeeld: U koopt een
stuk grond van € 1 miljoen. Er zal veel meer moeten worden betaald door
registratiebelastingen enz. Wat moet er worden ingeschreven in de
belastingen? Het volledige bedrag moet worden ingeschreven. Maar mag van
het volledige bedrag een waardevermindering worden ingeschreven? Er zal
moeten worden gekeken naar wat de waarde van een actief bestanddeel is in
going concern, terwijl het bezig is. Er moet niet worden gekeken naar de
realisatiewaarden. M.a.w. bij de vaststelling van de waarderingsregels moet
ervan worden uitgegaan dat de onderneming haar bedrijf zal voortzetten. Er
moet wel worden bij gezegd dat het GwH in een arrest deze hele redenering
onderuit heeft gehaald.
6. Het consistency-beginsel (art. 30 KB W.Venn.) betekent dat de
waarderingsregels consequent moeten worden toegepast. Het betekent dat de
waarderingsmethodes identiek moeten zijn aan deze van het vorige boekjaar.
Voorbeeld: LIFO en FIFO systemen. Er moet één van de principes worden
gekozen. Er kan eens worden gewijzigd, maar hier moeten redenen voor zijn.
7. Het beginsel van afzonderlijke waardering tegen historische kostprijs is
dat elk actiefbestanddeel afzonderlijk en tegen aanschaffingswaarde wordt
gewaardeerd en voor dat bedrag in de balans wordt opgenomen. Het Europese
Hof heeft gezegd dat dit voorrang heeft op het principe van het getrouwe
beeld.
4. Geef een overzicht van de algemene principes van de vennootschapsbelasting?
1. Beroepskarakter van de verrichtingen:
Er moet geen onderscheid worden gemaakt tussen wat deel uit maakt van het
privé-patrimonium en het beroepspatrimonium. Alles wordt geacht deel uit te
maken van het beroepspatrimonium. Ook de onderverdeling tussen onroerende
3
, inkomsten, roerende inkomsten en diverse inkomsten moet niet worden
gemaakt (art. 183 WIB, art. 24 en art. 37 WIB). Er zal hierdoor enkel wordne
gewerkt met werkelijke inkomsten in de VennB.
2. Legaliteitsbeginsel – realiteitsbeginsel:
Het legaliteitsbeginsel als grondwettelijk beginsel (art. 170 Gw.) is ook van
toepassing op de vennootschapsbelasting. Ook vennootschapsbelastingen
zullen enkel door de wetgever belastbaar kunnen worden gesteld. Wanneer de
wetgever het niet belastbaar heeft gesteld, is het belastingvrij. De wetgeving
moet hierbij strikt geïnterpreteerd worden, maar het betreft geen letterlijke of
restrictieve interpretatie.
Het fiscaal legaliteitsbeginsel houdt ook in dat de belastingplichtige voor de
minst belaste weg mag kiezen, maar belastingfraude en simulatie zijn
verboden. Simulatie is een toestand waar een constructie wordt opgezet, maar
alle juridische gevolgen zullen niet worden ondergaan. Er gaat een schijn
worden opgezet naar derden toe, terwijl andere gevolgen worden
overeengekomen tussen de partijen. Hier mag de fiscus doorkijken. Maar het
kiezen van de minst belastbare weg wel. Dit houdt in kiezen voor een
belastingsysteem, waarbij er zo weinig mogelijk belastingen worden betaald,
maar waarbij alle gevolgen van deze keuze worden gerespecteerd. De
wetgever heeft de juridische werkelijkheid ondergeschikt gemaakt aan de
economische werkelijkheid of de vereiste van zakelijke overwegingen (art.
183bis WIB). Als de handeling onverzoenbaar is met de economische
werkelijkheid, dan doen we alsof die niet bestaat.
Ook met de antimisbruikbepaling gaat ervoor worden gezorgd dat fiscaal
misbruik wordt tegengegaan (art. 344 WIB). Er is sprake van fiscaal misbruik
als de belastingplichtige zich in strijd met de doelstellingen van een
wetsbepaling buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst of
aanspraak maakt op een belastingvoordeel.
3. Primauteit van het boekhoudrecht: zie vraag 11
4. Waarderingsregels: zie eerder
5. Federale belasting:
Het is een federale belasting, waarin de gewesten en gemeenten niets te
zeggen hebben. De vennootschapsbelasting wordt niet vermeld in de BWFI.
Het gevolg is dat het verkrijgen van bevoegdheden voor de gewesten en
gemeenten o.b.v. een gewone wet kan en niet o.b.v. een bijzondere wet hoeft.
Ze verkrijgen dus geen opcentiemen en kunnen deze ook niet heffen op de
vennootschapsbelasting.
6. Belasting op het wereldwijd inkomen:
De vennootschapsbelasting is ook een belasting op het wereldwijd inkomen
(art. 2 WIB). Echter hebben we met verscheidene landen
dubbelbelastingverdragen gesloten, waardoor bepaalde inkomsten belastbaar
zijn in het verdragsland en niet in België.
7. Jaarlijkse belasting op grond van het boekjaar:
Het betreft een jaarlijkse belasting o.b.v. het boekjaar. Het belastbaar tijdperk
is altijd gelijk aan het boekjaar, wat een verschil is met de personenbelasting
(BT=1jaar). De begin- en de einddatum kan worden bepaald. In
overgangsfases is het mogelijk om een boekjaar te hebben van een bepaalde
duur,
4