Seksuele psychopathologie
Theorieën en concepten
Hoofdstuk 1 Seksuele oriëntatie
1.1 Homoseksualiteit en de DSM
Voor de 19de eeuw, voor de start van de seksuologie als wetenschap, was homoseksualiteit zondig
en strafaar gedrag. Het was strafaar door de kerk en de samenleving. Omdat er geen mogelijkheid
is tot concepte was het tegen de natuur. Vanaf de 20ste eeuw, met het ontstaan van de
seksuologie, werd homoseksualiteit een persoonskenmerk. Het is nu niet gedrag dat je stelt maar de
persoon wie je bent. Homoseksualiteit veronderstelt dus een specifeke persoonlijkheid en heef
waarschijnlijk te maken met een eigen psychopathologische voorgeschiedenis. Mensen die seksueel
gedrag vertonen dat onaanvaardbaar is worden opgenomen in de psychiatrie.
In de DSM had men vroeger de overtuiging dat homoseksualiteit een mentale stoornis was. Men
dacht dan ook dat men homoseksualiteit ongedaan kon maken door met een psychiater te praten en
therapie te volgen. Sommige behandeltherapieën maakten gebruik van schokken en aversieve
prikkels. In de DSM I (1952) sprak men van seksuele deviante (homoseksualiteit). In de DSM II
(1068) spraken ze ook van homoseksualiteit maar bij de 6de herdruk in 1973 sprak men van
“stoornis van de seksuele oriëntatee en in 1974 maakte de APA het voorstel om homoseksualiteit
uit de DSM te schrappen. Ze maakten het voorstel voor “ego-dystone homoseksualiteite. In de DSM
III kwamen er andere psychoseksuele stoornissen waarbij het voorstel van “ego-dystone
homoseksualiteite aanvaard wordt. Ten slote was er in de vernieuwde DSM III-R (1987), DSM-IV
(1994) en DSM 5 (2013) geen vermelding meer van de term homoseksualiteit. Gay movements
bewegingen hebben actes gevoerd tegen APA om homoseksualiteit te schrappen uit de DSM.
Als homoseksualiteit niet pathologisch is, wat is het dan wel? Hoe kunnen we het begrijpen? Zoals
Kinsey reeds in 1940 zei is het een normale variant van menselijke seksualiteit. Er is echter een
theoretsche leegte. Er is een gebrek aan kaders die homoseksualiteit positef konden duiden;
daarom was er onderzoek nodig naar de volgende aspecten die te maken hebben met
homoseksualiteit:
Aanvaardings- en waarderingsprocessen
Aanvaarding en zelfcategorisate
Ontstaan van een homo-identteit
Graduele proces van bekendmaking: coming out is een dubbel proces. Enerzijds is er de
bewustwording van de eigen emotonele en erotsche voorkeur. Anderzijds is er de
geleidelijke herstructurering van de seksuele identteit en het aanpassen van de relates die
men heef met mensen.
1.2 Seksuele oriëntatie: defnitie
Seksuele oriëntate is een relatef consistente en persistente blijvende emotonele, romantsche,
seksuele of afecteve aantrekking/gerichtheid tot iets anders dan het eigen zelf, voor seksuele
gratfcate of bevrediging. Het kan gaan om aantrekking tot:
1
, iemand van het andere of hetzelfde geslacht, of aantrekking tot beide (heteroseksueel,
homoseksueel, biseksueel)
iets: niet normateve seksuele objecten zoals bij paraflie bijv. fetsjisme, partalisme of niet
normateve seksuele actviteiten zoals aanraken van een amputate, pampers dragen, …
niets of niemand: men spreekt hier van aseksueel
Belangrijk hierbij is dat het relatef consistent is, er zijn dus variates mogelijk. Ook gaat het om een
emotonele, seksuele, romantsche of afecteve aantrekking. eiet alle vormen van aantrekking zijn
tegelijk aanwezig. Ten slote is die aantrekking er voor seksuele bevrediging. Aseksuelen hebben
soms ook seks, maar de masturbate of de penetrate is niet voor seksuele bevrediging, maar voor
andere doeleinden; zoals het houden van een partner bijvoorbeeld.
1.2.1 Begrippen
Erotsche oriëntate: de meest gewenste stmuli en responsen zijn belangrijk om tot seksuele climax
of orgasme te komen. De seksuele fantasie is hier belangrijker dan het seksueel gedrag.
Een lovemap is een persoonlijke representate van de ideale partner en de ideale seksuele actviteit
met die partner in fantasie of in gedrag. Het is een idee die je over de partner hebt en wat je
hiermee zou willen doen. De seksuele fantasie is gelijk aan het seksueel gedrag. Een voorbeeld zien
we in de flm ffy shades of gray.
Scale of sexual preference van Kinsey: seksuele fantasie of gedrag zijn 2 aspecten van 1 fenomeen.
Deze schaal brengt het fenomeen seksuele oriëntate in kaart. De schaal is bruikbaar voor
grootschalig onderzoek. Het gebruikt een ratng systeem van 0 tot 6:
Exclusief heteroseksueel (geen homoseksueel gedrag of fantasie)
Voornamelijk heteroseksueel (incidenteel homoseksueel)
Voornamelijk heteroseksueel, maar meer dan incidenteel homoseksueel
In gelijke mate heteroseksueel en homoseksueel
Voornamelijk homoseksueel, maar meer dan incidenteel heteroseksueel
Voornamelijk homoseksueel (incidenteel heteroseksueel)
Exclusief homoseksueel (geen heteroseksueel gedrag of fantasie)
Homoseksuele en heteroseksuele oriëntate zijn onafankelijke oriëntates die beide in hoge mate
aanwezig zijn bij ‘biseksuelen’ en beide afwezig zijn bij ‘aseksuelen’ (Storms). Op die manier kunnen
we seksuele oriëntate voorstellen op een assenstelsel met op de x-as aantrekking tot mannen en op
de y-as aantrekking tot vrouwen. Aseksuelen bevinden zich dan linksonder (geen aantrekking tot
mannen en geen aantrekking tot vrouwen) en biseksuelen bevinden zich rechtsboven (aantrekking
tot mannen en aantrekking tot vrouwen). Er kunnen verschillende seksuele oriëntates aanwezig zijn
in individuen, sommige worden uitgedrukt in fantasie en andere in gedrag. Dit staat dan nog los van
de zelfenoeming van mensen. Seksuele fantasieën, gedrag en zelfenoeming zijn bij de meeste
mensen consistent maar kunnen inconsistent zijn met de seksuele oriëntate bijvoorbeeld een
homoseksuele man die getrouwd blijf met een vrouw of homoseksueel gedrag bij het niet
beschikbaar zijn van het geslacht van voorkeur. Er is dus vaak inconsistente, een dichotome wereld
kunnen we niet volhouden.
Zelfidentficate heef te maken met hoe de persoon zich voelt. Voel je je lesbisch? Hetero? Homo?
We gaan in de literatuur weg van deze zelfdentfcate omdat het verschillend kan zijn zoals
bijvoorbeeld in fantasie. Men gaat meer kijken naar wat mensen doen en wat ze zeggen dat ze doen.
2
,Het gedrag (beschrijving van wat mensen doen) is een nieuwe categorie voor de defnite van
seksuele oriëntate. We moeten alternateven voor dichotomie zoeken. Men blijf vasthangen in
termen van zelfdentfcate en gedrag. We moeten werken vanuit de eigen veronderstellingen van
mensen, vanuit zelfeschrijving van mensen in termen van seksuele identteit en gedrag; en niet
vanuit onze eigen visie of veronderstellingen.
1.2.2 Kernvariabelen
Seksuele objectkeuze: het gebruiken van een meerdimensionele vraagstelling. Wat is het geslacht
van de partner in verschillende dimensies die te maken hebben met romantsche, erotsche,
seksuele aantrekking. Wat is het geslacht van de partner in een fantasie? In het seksueel gedrag? In
een inteme relate? Wat was dat vroeger? Wat is dat nu? Meerdere dimensies en tjdsperiodes
worden in de context meegenomen. Deze aanpak vermijdt hokjesdenken en geef meer ruimte aan
biseksualiteit. Mensen ziten niet vast in een bepaalde seksuele oriëntate en dit is ook niet zo voor
heel hun leven. Er zijn mogelijkheden.
Seksuele voorkeur beschrijf dat mensen een keuze hebben, dat je voorliefde hebt voor partners
van een ander of hetzelfde geslacht. Het één wordt verkozen boven het ander. In het begin is er
vooral veer verwarring, men wilt liever voor het andere kiezen als ze mogen kiezen, omdat dit voor
hun leven makkelijker zou zijn. Deze term is eigenlijk fout, want het doet de suggeste dat mensen
de keuze hebben, maar dit is niet zo. Mensen zijn hoe ze zijn en kiezen niet voor homoseskuele
gevoelens. Ze hebben nu eenmaal voorkeur voor het een of het ander.
Seksuele identteit is de zelfpercepte met betrekking tot de seksuele voorkeur.
1.2 Prevalentie van homoseksualiteit
Homoseksualiteit is een individueel kenmerk dat kwanttatef gemeten kan worden. Maar wat
meten we? We meten gevoelens van seksuele voorkeur, fantasieën, gedrag of zelfenoeming. Er
wordt daarbij van uitgegaan dat deze allemaal samenvallen, maar dit is niet het geval. Ook zijn
respondenten in onderzoek niet altjd eerlijk over homoseksualiteit. Deze zaken beinvloeden mee de
prevalentecijfers van homoseksualiteit. We moeten een onderscheid maken tussen incidentele
homoseksuele contacten zonder zich homoseksueel te voelen en de beleving van homoseksualiteit
als onderdeel van de stabiele levensorganisate. Incidentele homoseksuele contacten bij mensen die
zich niet homoseksueel voelen gebeuren minder frequent; daarom is er nood aan een langer
tjdskader om dit te kunnen onderzoeken. Als men deze vorm meetelt bij het meten van de
prevalente van homoseksualiteit, dan stjgt de prevalente. Homoseksuele contacten die beleefd
worden als onderdeel van de stabiele levensorganisate gebeuren frequenter waardoor men beroep
kan doen op een korter tjdskader. Als de prevalente van homoseksualiteit wordt gemeten op basis
van dit criterium dan daalt de prevalente. Zijn er meer homoseksuele mannen dan vrouwen?
Wellicht niet. Mannen benoemen zich sneller als homoseksueel. Vrouwen hebben vaak een ‘relate
met een vrouw’ zonder zich altjd lesbisch te noemen. Ze bestempelen zichzelf minder graag.
Cijfers uit verschillende landen:
Mannen Vrouwen
Engeland HS ervaring 6,1% 3,4%
Genitaal contact 3,6% 1,7%
Seksuele partner (2j) 1,4% 0,6%
Nederland Seks met = geslacht 2,8% 1,4%
Frankrijk Minstens 1x seks met man (l) 4,1%
Minstens 1x seks met man (j) 1,1%
Denemarken 1 seksuele p = geslacht 3.5% 3.0
3
, 1.3 Homoseksuele identiteitsontwikkeling
1.3.1 Methodologie
Modellen van homoseksuele identteitsontwikkeling ontstaan vaak uit onderzoeken met relatef
kleine steekproeven met vooral mannen. Men beroept zich vaak op retrospectef onderzoek rond
herinneringen uit de jeugd en adolescente. Men peilt naar opvatngen over wie men in een
romantsche en seksuele situate is. Homoseksualiteit is niet beperkt tot romantsche en seksuele
relates. Het speelt ook in andere sociale interactes en situates een rol. Er zijn echter geen
ideaaltypes. eiet iedereen volgt de vooropgestelde opeenvolging van fasen en niet alle aspecten
gelden voor iedereen. Er is mogelijks wel een goed overzicht van de determinerende factoren.
1.3.2 Coming out
Als we breed naar coming out kijken dan betref het een graduele bekendmaking van de
homoseksuele oriëntate. Het is het zichtbare deel van de ontwikkeling van de homo-identteit. Het
betref het ontdekken van de homeseksuele gevoelens en hoe ze daarmee omgaan. Als we eng naar
coming out kijken dan bedoelt men het naar anderen uitbrengen van de eigen homoseksualiteit.
Coming out is dus eigenlijk een dubbel proces. Enerzijds is er het zich bewust worden van de eigen
emotonele en erotsche voorkeur; anderzijds is er de geleidelijke herstructurering van de seksuele
identteit. Coming in is een proces van integrate in de homoseksuele subcultuur.
1.3.3 Ontwikkelingsmodellen van de homo-identiteit
Het eerste model is het ontwikkelingsmodel van de lesbische identteit van Ponse. De eerste fase is
de sensitsatefase. Dit betref een subjectef gevoel van anders te zijn. Het anders zijn heef
betrekking op emotonele of seksuele aantrekkingskracht tot iemand van eigen geslacht. Meestal
besef men dit voor de puberteit. Dit besef leidt tot de volgende fase; de identteitsverwarring. In
deze fase probeert men de lesbische betekenis van deze gevoelens te begrijpen. In de laatste fase is
er identteitsaanname; daarom spreekt men ook van een commitmentase. Men commit t.o.v. het
feit dat je voelt dat je lesbisch bent. Er is zelfenoeming bij vrouwen door afecteve contacten met
andere vrouwen en bij mannen door seksuele contacten met andere mannen. Men aanvaard dit op
een positeve manier en hoopt een partner te vinden om het leven mee te delen. Homoseksualiteit
wordt de legiteme voorkeur en levensweg waarbij er sprake is van openheid over homosekusaliteit.
Het aangaan van homoseksuele relates bevorderen de integrate van de homoseksualiteit in de
totale identteit. Deze fasen werden getoetst door Schreurs. Hij vond de volgende cijfers:
1ste gevoelens 16 jaar
1 seksueel contact 24 jaar
ste
Zelfenoeming 26 jaar
Bij vrouwen is er soms sprake van een plotselinge inzicht. Dit word dan vaak opgeroepen door
verliefdheid en komt voor bij de helf van de oudere lesbische vrouwen. Zelfenoeming is dus iets
dat relatef laat voorkomt bij vrouwen die zich als lesbisch ervaren. Bij een bepaalde groep komt het
inzicht veel later dan bij mannen, omdat vrouwen soms pas op latere leefijd verliefd worden op
vrouwen.
Het tweede model is de ontwikkeling van de homo-identteit volgens Cass. De ontwikkeling van de
homo-identteit gebeurt volgens Cass in 6 fasen. De eerste fase is de fase van de identteit-
verwarring. In deze fase is er confrontate met het gevoel van aantrekking tot iemand van hetzelfde
geslacht. Op dit moment is er nog geen integrate in het geïnternaliseerde heteroseksuele
verwachtngspatroon. Het probleem in deze fase is de maatschappij met hetero-normateve
gedachten en verwachtngen. Men heef het gevoel niet te kunnen voldoen aan deze verwachtng.
4