Basisverpleegkunde 2: communicatie
COMMUNICATIEMODELLEN
INLEIDING
Communicatie = uitwisseling symbolische info tussen onmiddellijke of gemedieerde aanwezigheid, bewust en
deels onbewust.
Wanneer mensen in elkaars nabijheid zijn (binnen
Interpersoonlijke communicatie
gehoorafstand)
Wanneer interpersoonlijke communicatie via een tussenweg of
Gemedieerde interpersoonlijke communicatie medium verloopt zoals mail, telefoon, twitter, sms, internet,
krant, tv…
Voor iedereen openbaar, altijd via een medium, mogelijke
Massacommunicatie
aanwezigheid – bv. graffiti, tentoonstelling, homepage…
Iemand die met zichzelf communiceert (met jezelf praten of
Intrapersoonlijke communicatie
denken) – zender en ontvanger zijn dezelfde persoon
COMMUNICATIEMODEL VAN OOMKENS
▪ Iedereen beïnvloedt en wordt beïnvloedt op
hetzelfde moment
▪ Gedrag is actie en reactie op hetzelfde moment
▪ Je persoonlijk referentiekader wordt gevormd
door je omgeving en heeft invloed op je
communicatie
Zender codeert (omzetten in woorden) <> ontvanger decodeert (terugvertalen)
Boodschap is IERA (Inhoudelijk, Expressief, Relationeel, Appellerend)
➢ Voorbeeld: “Dokter, dat medicijn van u heeft volstrekt niet geholpen”.
▪ I(nhoudelijk): het medicijn heeft niet geholpen.
▪ E(xpressief): de patiënt is hierin teleurgesteld of wellicht zelfs boos.
▪ R(elationeel): de patiënt vindt dat de arts is tekortgeschoten in zijn hulpverlening en deskundigheid.
▪ A(ppelerend): geef me dit keer een geneesmiddel dat wel werkt.
Mogelijke storingen:
➢ Codering zender/decodering ontvanger – bv. fyqieke toestand, gebrekkig omzetten zoals dubbele boodschap
uitzenden, niet goed onder woorden brengen, verkeerde interpretatie…
➢ Verschillen in referentiekader
➢ Ruis
o Fysieke ruis: alle signalen van buitenaf die kunnen storen, bv. lawaai, de zon in ogen…
o Psychologische ruis: vooroordelen, stereotypen of emoties die de communicatie belemmeren
o Semantische ruis: wanneer betrokkenen verschillende codes hanteren (talen, vakjargon…)
o Non-verbale ruis: dubbelzinnig zijn voor interpretatie
1
, Basisverpleegkunde 2: communicatie
➢ Relatie tss zender en ontvanger – goede relatie zorgt voor snellere neiging om vanuit goede bedoelingen uit
te gaan en misverstanden snel uit te praten
➢ …
COMMUNICATIE ALS EEN CIRCULAIR PROCES
▪ VOORBEELD: VPK is onhandig, dokter geeft kritiek, VPK wordt onhandig <> ZV klaagt, VPK mijdt, ZV klaagt.)
a.d.h.v. feedback (verbaal of non-verbaal – fronsen…) of boodschappen met een feedforwardfunctie (geeft aan
wat er komen zal of ontkrachters)
o Wat er zal komen: bv. je moet me niet kwalijk nemen maar, ik weet dat je nu niet veel tijd hebt maar
toch, het zal niet lang duren…
o Ontkrachters: bv. misschien denk je dat ik gek ben, toch zou ik (serieus nemen), als je belooft niet te
lachen, vertel ik je het hele verhaal (oordeel achterwege laten), misschien is het verkeerd nu over geld te
hebben, en toch (iets ongepast laten toestaan)… (bv. VPK is onhandig, dokter geeft kritiek, VPK wordt
onhandig <> ZV klaagt, VPK mijdt, ZV klaagt.)
COMMUNICATIEMODEL RITA STEENS
▪ Buitenkant = ons handelen, verbale & non-verbale signalen
▪ Overkant = effect van onze buitenkant op de ander
▪ Binnenkant en buitenkant zijn niet congruent (bv. ik wil mensen
leren kennen maar zit met mijn rug naar de anderen en maak geen
oogcontact)
▪ Valkuil 1: men kan een ander effect krijgen dan bedoeld (bv. zeggen
dat je hard zit te werken; “m.a.d. hulp te krijgen” maar de persoon
maakt zich uit de voeten)
▪ Valkuil 2: enkel gericht zijn op eigen goede bedoeling (bv. je begint
kast van ZV op te ruimen zonder te vragen. ZV reageert kwaad: “wil
je uit die kast blijven?” → jij vindt het een ondankbare zorgvrager, je
wilt hem toch alleen maar helpen.
▪ Valkuil 3: een andere bedoeling toeschrijven (bv. puberzoon blijft
iedere dag op tot nachts → vader: ik ben er zeker van dat hij dit
doet om mij te pesten, uit te dagen)
5 AXIOMA’S VAN WATZLAWICK
▪ je kan niet niet communiceren <> je kan ook
1. Alle gedrag is communicatie
invloed uitoefenen bij afwezigheid
▪ Als ik wat zeg, zeg ik ook iets over hoe ik wil dat
2. Communicatie speelt zich af op inhouds- en de ander me mij omgaat.
betrekkingsniveau ▪ Inhoudsniveau: de letterlijke inhoud
▪ Betrekkingsboodschap: zegt iets over hoe de
boodschap begrepen moet worden
▪ Iedereen heeft een verschillende positie
3. Interpunctieaxioma: ieder heeft zijn waarheid ▪ Ons geheugen is selectief
▪ Betekenisgeving kan verschillend zijn → de
context bepaalt mee hoe we een boodschap
begrijpen
2